Een illusie rijker?
Aute ur(s ):
Bergeijk, P.A.G., van (auteur)
Werkzaam b ij NMa en OCFEB.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4338, pagina 939, 7 december 2001 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Omdat de economische wetenschap een harde wetenschap is waar het om cijfers en meten gaat, heeft iedere zichzelf respecterende
economische faculteit tegenwoordig een laboratorium waarin economische experimenten worden uitgevoerd. Tijdens zulke
experimenten worden proefpersonen geconfronteerd met abstracte situaties waarmee basis-aannames van de economische wetenschap
(zoals winstmaximalisatie of rationaliteit) getoetst worden.
Het voordeel van onderzoek in een gecontroleerde omgeving is dat je als wetenschapper precies weet wat je wanneer vertelt of vraagt
aan de proefpersoon, en direct kunt observeren hoe hij reageert. Je kunt zelfs vragen waarom iets wordt gedaan. De resultaten versterken
het inzicht in de condities waaronder de kernaannames van economische analyses een valide uitgangspunt vormen.
De beperking is dat de bevindingen uit deze overzichtelijk gestructureerde omgeving in het algemeen moeilijk te generaliseren zijn naar
de complexe werkelijkheid, waarin gewone mensen met geringe kennis, vol met tegenstrijdige emoties en onder ook voor hen dikwijls
oncontroleerbare omstandigheden, beslissingen nemen die van levensbelang kunnen zijn. Daarom zou de economische kennis uit het
laboratorium idealiter moeten worden aangevuld met kennis die wordt ontleend aan experimenten in de werkelijke wereld. Bruikbare
werkelijke wereld experimenten die iets kunnen zeggen over onze kernhypothesen zijn evenwel schaars, vooral ook omdat in de realiteit
de implementatie van een verandering geruime tijd in beslag neemt. De invoering van het nieuwe mededingingsregime in Nederland in
1998 zou men bijvoorbeeld als zo’n experiment kunnen zien. De vraag is dan hoe bedrijfsstrategieën veranderen na de introductie van een
nieuw institutioneel raamwerk. Het is echter de vraag of we in dit geval tot de validiteit van economische kernhypothesen door kunnen
dringen. Ofschoon het moment van wetgeving nauwkeurig is gefixeerd, kost het geruime tijd om de wetgeving over een voldoende groot
bereik te implementeren (hierbij gaat het onder andere om de soort arrangementen, de onderhavige sectoren en de onderscheiden
beleidsinstrumenten). Zolang die brede implementatie nog niet is bereikt, is het onwaarschijnlijk dat het gedrag zich in voldoende mate
waarneembaar aanpast. Ondertussen verandert de economie natuurlijk. Daarom is het tamelijk gecompliceerd effecten te herleiden tot de
geloofsartikelen van onze wetenschap: de invoering van de mededingingswet is geen binair experiment. (Dit is een situatie waarin iets er
van de ene op de andere dag is).
De introductie van de euro voldoet wel aan dit vereiste en kan tevens een nuttige aanvulling zijn op laboratoriumexperimenten die het
bestaan van geldillusie aantonen 1. De afwezigheid van geldillusie is een van onze kernhypothesen. Indien geldillusie ook buiten de
laboratoriummuren zou optreden, moet veel theoretisch werk over worden gedaan. Voor de beleidsanalyse en beleidsvoorbereiding is de
bevinding dat een kernhypothese wellicht minder robuust is dan altijd werd aangenomen natuurlijk van belang, omdat beide activiteiten
uiteindelijk zijn gebaseerd op de economische theorie. Een theoretisch probleem kan voor het beleid echter alleen doorslaggevend zijn,
indien het ook in empirisch opzicht relevant is. Het is daarom voor beleidsmakers en wetenschappers essentieel het euro-experiment
nauwkeurig te onderzoeken.
De vragen die kunnen worden onderzocht in de eerste maanden dat de euro er echt is, zijn prikkelend genoeg. Zullen consumenten
eerder geneigd zijn goederen en diensten aan te schaffen omdat de prijs nominaal lager wordt ofschoon er in reële termen niets
verandert? Zullen ze hun consumptie in de tijd verschuiven (bijvoorbeeld door te hamsteren) ofschoon de intertemporele afweging in
reële termen gelijk blijft. Zullen consumptiepatronen veranderen ofschoon relatieve prijzen onveranderd blijven?
De traditionele theorie, die uitgaat van de afwezigheid van geldillusie, voorspelt op dit moment een ondubbelzinnig nee. De experimentele
economie trekt die ondubbelzinnigheid in twijfel. De uitdaging voor de beleidsanalyse en de wetenschap is na te gaan of geldillusie een
empirisch relevant fenomeen is. Het euro-experiment kan een belangrijke bijdrage leveren aan die kennisvorming.
Mijn verwachting is dat de onderzoekstijd goed geïnvesteerd zal worden 2. Mensen zijn immers geen computers die reële en relatieve
prijzen zonder vertraging berekenen en evalueren. Zij baseren zich in belangrijke mate op eerdere ervaringen bij het kopen van goederen
en diensten en het vergelijken van prijzen in de tijd. De nominale europrijzen vernietigen dat individuele menselijke kapitaal in één klap.
Mijn dochters zijn er van overtuigd dat Oom Dagobert (het prototype van een rationele winstmaximaliserende ondernemer) nóg harder
zal gaan werken omdat zijn geldpakhuis nog maar half vol zal zijn nadat hij zijn guldens in euro’s om heeft gewisseld. Maar ook buiten de
creatieve kaders van de Donald Duck lijkt de hypothese van geldillusie rond de introductie van de euro een zeker realiteitsgehalte te
kunnen hebben
1 E. Fehr en R. Tyran, Does money illusion matter?, te verschijnen in de American Economic Review.
2 Deze hypothese is mede gebaseerd op de gedragsveranderingen tijdens de introductie van de virtuele euro. Zie P.A.G. van Bergeijk en
J.M. Berk, EMU, the term structure and the Lucas critique, Kyklos, 2001,
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)