Ga direct naar de content

Goed boeren

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 7 2001

Goed boeren
Aute ur(s ):
Jacobs, D. (auteur)
Hoogleraar strategisch management aan de Rijksuniversiteit Groningen en associate dean van de TSM Business School te Enschede.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4338, pagina 946, 7 december 2001 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
landbouw

De landbouw moet niet grootschaliger en eenvormiger worden, maar juist diverser en met meer oog voor externe effecten.
Overbemesting, BSE en MKZ maakten de voorbije jaren steeds duidelijker dat het huidige landbouwsysteem in een zware crisis
verkeert. Bovendien is, mede door de beoogde uitbreiding van de EU, op Europees niveau de houdbaarheidsdatum van het landbouwbeleid
reeds lang verstreken. Het klassieke antwoord van economen en beleidsmakers is dat de Nederlandse landbouw moet worden
geliberaliseerd en mede daarom nog moderner en grootschaliger moet worden.
Dergelijke modernisering is volgens de Wageningse hoogleraar rurale sociologie Jan Douwe van der Ploeg evenwel de kern van het
probleem. Achter alle moderniseringsprojecten van de voorbije veertig jaar ging een paternalistische opstelling van het ministerie van
Landbouw, Natuurbehoud en Visserij en haar ‘expertsysteem’ schuil, waarbij geen aandacht bestond voor de reële differentiatie binnen
de landbouw. Sterker: veel van de boeren die het meest getrouw de plannen van het ministerie volgden, zijn er slecht aan toe en vormen
de meest gefrustreerde groep die voorop loopt in het verzet tegen datzelfde ministerie! De ‘virtuele boer’ van Van der Ploeg is dus niet,
zoals de term misschien suggereert, een boer die zijn netwerk organiseert via het internet, maar de nauwelijks bestaande boer waarop
ministerie en expertsysteem al vele jaren hun beleid enten.
Het boek is sterk gefundeerd. De kern wordt gevormd door uitgebreid onderzoek naar landbouwbedrijfstijlen in Friesland. Deze analyse
is een strategische meso-studie bij uitstek, die ik economen en bedrijfskundigen wars van eenduidig economisch of technologisch
determinisme, van harte aanbeveel.
Overigens functioneert Van der Ploeg al jaren als dissonant binnen dat agrarisch netwerk. Zijn werk heeft niet weinig boeren die
alternatieve paden bewandelen, een hart onder de riem gestoken.
Schaalvergroting
Centraal in de analyses van Van der Ploeg staat de relatieve marktafhankelijkheid. Bedrijven kunnen zich op een beperkt deel van de
landbouwproductie toeleggen, waardoor ze veel van hun noodzakelijke inputs via de markt moeten betrekken. Ze kunnen echter ook
voor een min of meer uitgebreid ‘etagesysteem’ opteren, waarbij het ene subsysteem binnen het bedrijf toelevert aan het andere. Dit zorgt
ervoor dat de boer voor zijn inputs minder bloot staat aan fluctuaties in marktprijzen.
Het ideaal van het liberaliserende beleid is specialisatie en schaalvergroting. In één geval, de glastuinbouw, was dit vrij succesvol. In
andere gevallen, bijvoorbeeld de varkensteelt en de melkveehouderij, leidde het tot grote problemen, niet alleen economisch maar ook
ecologisch (mestoverschot). De meer gemengde, gebalanceerde bedrijfsstijlen daarentegen kunnen tegenslagen beter opvangen en
leiden tot minder overlast.
Disciplinering vanuit de toekomst
Het is aan Van der Ploeg te danken dat men in Nederland stilaan oog en waardering gekregen heeft voor alternatieve agrarische
bedrijfsstijlen. Het ontbreken van dit beeld had te maken met het fundamenteel onempirische karakter van het agrarisch expertsysteem.
De modernisatie-experts, aldus Van der Ploeg, vertrekken niet vanuit bewezen verbanden uit verleden en heden, ze redeneren terug
vanuit onbewezen maar daarom niet minder stellige beelden over hoe de landbouw er in de toekomst ‘onvermijdelijk’ zal uitzien:
grootschaliger, intensiever, homogener. Van de Ploeg noemt dit ‘disciplinering vanuit de toekomst’, een mechanisme dat kenners ook uit
beleidsteksten van het ministerie van Economische Zaken zullen herkennen. In het geval van het ministerie van LNV zijn de boeren die
dit beeld volgen, de ‘echte ondernemers’, de anderen hoogstens ‘hobbyboeren’.
Dit beleid faalde op dubbele wijze. Waar het gevolgd werd, was het niet succesvol. De ‘moderne’ boeren bleken niet efficiënter en waar ze
in problemen kwamen, raakten ze gefrustreerd. Ze eisten daarom ondersteuning door de overheid, waarvan ze de aanbevelingen zo
getrouw hadden opgevolgd. Langs de andere kant volgde een grote onderstroom van boeren op basis van vroegere ervaring andere
overlevingsstrategieën. De landbouw bleef zodoende veel diverser en gemengder dan de experts wilden weten.
Kreas of rûch

Van der Ploegs sympathie ligt bij die tweede groep boeren. Ten eerste omdat ze veel meer uiting zijn van innovatieve, originele
strategieën van echte ondernemers en ten tweede omdat ze veel meer aansluiten bij traditionele, meer subtiel uitgebalanceerde
landbouwbenaderingen. In het Fries heeft men het dan over ‘kreas’ (mooi) versus ‘rûch’ (ruw) boeren. Waarom zou alleen die laatste
benadering aanspraak mogen maken op moderniteit? Want laat één ding duidelijk zijn: alle boeren uit alle bedrijfsstijlen hebben met
dezelfde veranderende marktverhoudingen te maken. Allen proberen ze gebruik te maken van de meest actuele kennis en techniek. Alleen
volgt de ene ondernemer nu eenmaal een meer risicovolle strategie dan de andere, niet alleen economisch, maar ook ecologisch en
sociaal. Met name door het ‘ruwe’ boeren is het draagvlak voor de landbouw behoorlijk afgenomen: “Wrakke varkens, de noodzaak om
miljoenen biggen te elektrocuteren, kippen die enkel relevant zijn als expressie van een bepaalde voerconversie, ontsierde
landschappen, vernielde natuur – het informeert allemaal over het ontbreken van beschaving”.
Volgens Van der Ploeg zijn ook veel boeren niet gelukkig zijn met die degeneratie. Om maar één voorbeeld te geven: door boeren
opgerichte milieucoöperaties, die eerder ondanks dan dankzij het ministerie tot stand kwamen en waarbij boeren op regionaal niveau tot
nieuwe ecologische balansen komen, realiseren al snel milieudoelstellingen waarvan experts tot voor kort meenden dat ze onhaalbaar
waren! Duidelijk wordt ook dat praktijken zoals het fokken en doorverkopen van koeien behoorlijk verschillen naargelang de bedrijfsstijl.
Het vernietigen van de gehele veestapel is voor de ene boer derhalve veel dramatischer dan voor de andere. Soms gaat in klap alles
verloren, waarin gedurende meerdere generaties (koeien) is geïnvesteerd.
Ziende blind
Elke bedrijfsstijl heeft ook zijn eigen kengetallen en succescriteria. Door het expertsysteem werden ze evenwel allen op één noemer
gebracht. Omdat het Landbouw-Economisch Instituut bijvoorbeeld alle bedrijfskosten naar marktkosten omrekende, werd de
bedrijfsvoering van de gemengde bedrijven duurder gemaakt dan ze feitelijk was. Daardoor konden veel bedrijven overleven die daartoe
volgens het LEI niet in staat waren. Dergelijke aannames en methodieken maakten het fameuze expertsysteem ziende blind.

J.D. van der Ploeg,
De virtuele boer,
tweede druk, augustus 2001,
Van Gorcum, Assen, 482 blz.,
ISBN 90 232 3496 0

Plattelandsontwikkeling
Weliswaar is er stilaan erkenning voor de waarde en het belang van de andere bedrijfsstijlen, maar Van der Ploeg is ervoor beducht dat
men denkt dat dit een kleine minderheid betreft. Zo berekende het CBS in 1998 dat minder dan tien procent van de Nederlandse boeren en
tuinders betrokken was bij deze vernieuwing. Integendeel, zegt Van der Ploeg, juist die ‘moderne’ boeren van de overheid vormen een
kleine minderheid. Voor alle subsectoren komt hij hoogstens op vijf procent megabedrijven – bedrijven die door hun lage marges
bovendien bij de te verwachten verdere prijsdalingen in nog grotere problemen zullen komen.
Plattelandsontwikkeling is breder dan de traditionele landbouw sensu stricto, omdat ze onder meer nieuwe verbindingen met de
maatschappij tot stand brengt. Zo zou de sterk groeiende paardenfokkerij nu al een bruto productiewaarde van 1,4 miljard gulden en een
werkgelegenheid van ongeveer 7000 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen – vergelijkbaar met de bollen- of slachtkippensector. Van der
Ploeg berekent dat niet minder dan vier miljard van het in totaal 7,5 miljard gulden beschikbare inkomen dat door de Nederlandse
landbouw jaarlijks gegenereerd wordt, uit de verbrede bedrijven komt. Bovendien genereren deze bedrijven door hun verbreding nog
eens tweeënhalf miljard gulden extra inkomen, hetgeen het beschikbaar inkomen in de ‘verbrede landbouw’ op 6,5 miljard gulden brengt!
Het zicht op het moderne platteland wordt door dit alles behoorlijk bijgesteld. Op zestig procent van de boerenbedrijven heeft man of
vrouw bijverdiensten, mogelijk een eigen beroep of ander bedrijfje. Ongeveer 15.000 boeren zijn actief in het natuurbeheer. Naar
schatting 2000 bedrijven hebben een camping of zijn op andere wijze actief in het agrotoerisme. Sommige boerderijen nemen zorgtaken op
zich, andere zijn kraamkamers voor nieuwe bedrijvigheid, waaronder ict-bedrijfjes 1 . Assortimentsverbreding in de breedste zin des
woords dus, met de bijbehorende risicospreiding.
Daarom vindt hij dat het ministerie van LNV de plattelandontwikkeling centraal moet stellen in het beleid. Ten eerste omdat het oude
beleid failliet is. Ten tweede omdat het ministerie van LNV zonder duidelijke keuze voor het nieuwe beleid het zwaartepunt blijft leggen bij
het oude en daardoor op zijn minst verwarring zaait. Ten derde omdat de ruimte maar één keer gebruikt kan worden en de nieuwe
benadering beter aansluit bij moderne ecologische en landschappelijke principes.
Slot
Van der Ploegs boek is een goed antidotum tegen de al te snelle pessimistische conclusies over de toekomst van de Nederlandse
landbouw die we de voorbije maanden gehoord hebben. Die landbouw is zich al jaren zelfstandig aan het vernieuwen en het is de
verdienste van Van der Ploeg ons dat te helpen zien

1 Wie letterlijk meer zicht wil krijgen op deze diversiteit kan terecht in de mooie, mede door Van der Ploeg geredigeerde en door het
ministerie van LNV gesubsidieerde Atlas van het vernieuwend platteland , redactie R. van Broekhuizen, L. Klep, H. Oostindie en J.D. van
der Ploeg, Misset, Doetinchem, 1997.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur