Economische en financiele aspecten
van de Markerwaard
PROF. DR. A. NENTJES – DRS. ING. J. B. VOS*
De meningen over het al of niet droogleggen van de Markerwaard zijn sterk verdeeld. Tegenover
degenen die het gebrek aan ruimte in Nederland benadrukken en wijzen op de behoefte aan
grond voor landbouw, woningbouw en andere bestemmingen, staan anderen die meer belang
hechten aan behoud van een groot binnenwater uit een oogpunt van natuurbehoud of voor
recreatiedoeleinden. Weinig aandacht is in de discussie tot nu toe geschonken aan economische
aspecten van een mogelijke inpoldering. Wel is vorig jaar een interdepartementale nota
(gedeeltelijk) in de openbaarheid gekomen waarin een kosten-batenanalyse en een
budgetanalyse van het project zijn opgenomen. In dit artikel worden deze analyses nader
besproken. De auteurs komen tot de conclusie dat over de juiste hoogte van de
baten-kostenverhouding grote onzekerheid bestaat. In de nota lijken de voordelen van het
aanleggen van de Markerwaard te groot te zijn voorgesteld.
Inleiding
Een definitieve beslissing over het al of niet droogleggen van
het Markermeer is nog steeds niet gevallen. Ongetwijfeld zal het
Markerwaard-probleem bij de kabinetsformatie na de TweedeKamerverkiezingen van 8 September opnieuw aan de orde komen, zoals dat het geval is geweest bij eerdere kabinetsformaties.
In het tweede kabinet-van Agt, bij voorbeeld, vonden de coalitiepartners dat men van de noodzaak van inpoldering niet overtuigd was, maar dat een definitieve beslissing pas wordt genomen
nadat de gehele inspraakprocedure afgerond zal zijn. Deze inspraakprocedure maakt deel uit van de zogenoemde planologische kernbeslissing (PKB). Kortweg bestaat zo’n beslissing uit de
volgende fasen (i.e. rapportages): publikatie van het beleidsvoornemen (deel a), resultaten van de maatschappelijke inspraak
(deel b), het advies van de Raad van Advies voor de Ruimtelijke
Ordening (RARO) (deel c) en de eindbeslissing: een publikatie
van in het beleidsvoornemen aangebrachte wijzigingen op grond
van inspraak en advies (deel d).
Met betrekking tot de Markerwaard is fase c in april jl. afgesloten met een sterk verdeeld RARO-advies. Deze verdeeldheid
weerspiegelt aardig de verscheidenheid in standpunten die er in
de samenleving met betrekking tot de Markerwaard bestaat.
Een deel van de raad is voor inpoldering zonder verder uitstel,
vanwege de schaarste aan ruimte in ons land en de claims die er
liggen van bij voorbeeld de landbouw, de woningbouw en een
aantal bijzondere bestemmingen, zoals een tweede nationale
luchthaven en een groot militair oefenterrein. Een ander deel
vindt inpoldering ongewenst, met name vanuit het oogpunt van
het behoud van de natuur- en recreatiefuncties van het Markermeer. De overige leden van de raad zijn van mening dat de beslissing nu niet kan of mag worden genomen, enerzijds vanwege
het ontbreken van essentiele informatie over onder meer de ontwikkeling van het IJsselmeergebied zonder Markerwaardpolder
en anderzijds vanuit de overweging dat een onomkeerbaar besluit ter zake niet past in een samenleving die zo zeer in beweging
is als de huidige. Ter voltooi’ing van de PKB-Markerwaard is nu
het woord aan de regering.
Een onderwerp dat in de discussie over de Markerwaard nogal
onderbelicht is geweest, is de economische betekenis van de aanleg en de beschikbaarheid van deze polder. De belangrijkste reden daarvan was het ontbreken van voldoende cijfermateriaal op
ESB 10-11-1982
basis waarvan zo’n discussie kon worden gevoerd. Daarin is
vooriaar 1981 enige verandering gekomen. Ten behoeve van deel
a van de PKB (het beleidsvoornemen) is een nota opgesteld die
bekend is geworden onder de naam ,,3 DG-nota” (vanwege de
betrokkenheid van drie Directeuren-Generaal). Deze nota, oorspronkelijk intern, maar gedeeltelijk in de openbaarheid gekomen na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur door
onder meer de Stichting Natuur en Milieu, bevat een kosten-batenanalyse en beschrijft daarnaast de budgettaire gevolgen van
inpoldering en inrichting van de Markerwaard. De kosten-batenanalyse dient inzicht te verschaffen in het saldo van maatschappelijkejsosten en baten van dit ,,project” gedurende de periode die wordt afgesloten door een te kiezen tijdshorizon. De
budgetanalyse is specifiek gericht op de financiele gevolgen voor
‘s rijks schatkist.
In dit artikel gaan we in op beide analyses. Daaraan voorafgaand dient een opmerking te worden gemaakt over de plaats
van met name de kosten-batenanalyse in het geheel van overwegingen die tot een beslissing over inpoldering moeten leiden. De
kosten-batenanalyse is een projectevaluatiemethode die sterk
monetair gericht is. De stroom van kosten en baten die gedurende de looptijd van een project optreedt, dient in geld te worden
gewaardeerd, voordat, na discontering, het saldo daarvan kan
worden bepaald. Een ,,project” als de inpoldering, inrichting en
exploitatie van de Markerwaard heeft een groot aantal gevolgen,
waarvan slechts een deel op min of meer eenvoudige wijze financieel meetbaar is. Te denken valt aan investerings- en exploitatiekosten en aan landbouwopbrengsten. Voor andere gevolgen
geldt dat het naar hun aard onmogelijk is ze in geld te meten. Een
duidelijk voorbeeld daarvan is het verlies van het Markermeer
als natuurgebied. Dit houdt in dat, naarmate een project meer,
of slechts enkele, maar belangrijke gevolgen heeft die niet monetair waardeerbaar zijn, de uitkomst van de kosten-batenanalyse
van beperktere betekenis is. De Markerwaard is zo’n ,,project”.
Het probleem van de niet-monetair waardeerbare gevolgen
* De auteurs zijn verbonden aan het Sociaal Hoger Onderwijs Friesland
te Leeuwarden en het Instituut voor Milieuvraagstukken te Amsterdam.
Dit artikel geeft hun persoonlijke standpunten weer.
1207
heeft men wel proberen te ondervangen door deze als pro-memorieposten in de analyse op te nemen. Deze herinneren de besluit-
vormer er aan dat in de kosten-batenanalyse niet alle gevolgen
zijn geevalueerd. De uitkomst van de kosten-batenanalyse plus
pro-memorieposten is onbepaald. Daarnaast bestaat het gevaar
dat negatieve en positieve pro-memorieposten tegen elkaar worden weggestreept om een hanteerbaar resultaat te forceren. Een
dergelijke behandeling is vanwege de onbepaaldheid van promemorieposten ten principale fout. Deze fout wordt gemaakt in
de 3 DG-nota, zij het niet in de kosten-batenanalyse, maar in de
budgetanalyse (bijlage 2, biz. 9).
De gemaakte opmerkingen over de betekenis die in het kader
van het besluitvormingsproces mag worden gehecht aan de uitkomst van de kosten-batenanalyse, geldt a fortiori voor het resultaat van de budgetanalyse, die slechts de fmanciele gevolgen van
inpoldering en inrichting van de Markerwaard voor de rijksoverheid poogt te ramen, en niet, zoals de kosten-batenanalyse, de
kosten en baten voor de gehele samenleving.
Kosten-batenanalyse
Bij het opstellen van de kosten-batenanalyse en van de budgetanalyse is er van uitgegaan dat de gehele Markerwaard een land-
bouwkundige bestemming krijgt. Deze bestemming is hypothetisch en heeft slechts tot doel een rekenvariant te creeren waarin
zoveel mogelijk kosten en baten monetair waardeerbaar zijn. De
bruikbaarheid van de kosten-batenanalyse van een dergelijke rekenvariant is in het beleidsvoornemen 1) nader aangeduid. Gesteld is dat bij een keuze tussen agrarische bestemmingen of andere bestemmingen op het bestaande land de landbouw dikwijls
moet wijken, zodat een zuiver agrarische inrichting in feite een
minimaal gebruik betekent. Met andere woorden, het maat-
schappelijk nut van een polder met alleen landbouw is altijd
kleiner dan het maatschappelijk nut van de polder met het scala
van bestemmingen, zoals in de PKB is aangeduid. Bij een baten-
kostenverhouding voor de rekenvariant van 1,0 of groter kan
men er derhalve zeker van zijn dat het saldo van baten en kosten
bij de voorgestelde inrichting altijd positief is.
Bij deze gedachtengang dient een kanttekening te worden geplaatst. In deze redenering wordt impliciet verondersteld dat de
economische waarde van de landbouw in de polder gelijk is aan
die van de landbouw op het bestaande land. Echter, gemiddeld
genomen zal de waarde van de landbouw op het bestaande land,
waar jonge of gemoderniseerde rendabele bedrijven voorkomen
naast oudere marginale bedrijven, lager zijn dan de waarde van
de grootschalige zeer efficiente landbouw in een nieuwe polder.
Wanneer derhalve in de Markerwaard agrarisch grondgebruik
wordt geruild voor andere bestemmingen, is het niet onmogelijk
dat daardoor de maatschappelijke waarde van de totale inrichting daalt. Een positief saldo van de kosten-batenanalyse van de
lijk aan nul gesteld. Bij de berekening van de baten wordt een
zelfde werkwijze gevolgd. De directe opbrengsten van de landbouw en de indirecte opbrengsten van de verdere verwerking van
de landbouwprodukten (tarwe, suikerbieten en aardappelen)
worden alleen toegerekend aan het inpolderingsproject voor
zover deze opbrengsten verkregen zijn door de inzet van werkloze arbeidskrachten.
De directe en indirecte opbrengsten van arbeidskrachten die
worden onttrokken aan bestaande banen worden aan nul gelijkgesteld: tegenover de produktievermeerdering in de Markerwaard staat immers een produktievermindering op het oude land
3). Impliciet is hierbij de veronderstelling gehanteerd dat de toegevoegde waarde per arbeider in de polder gelijk is aan die op het
vaste land. Dit is een nogal grove aanname, maar ook bij alternatieve uitgangspunten zouden vraagtekens zijn te zetten.
De geschetste aanpak lijkt ons in principe juist. Een cruciale
vraag is welk percentage van de arbeid die bij aanleg en exploitatie is ingeschakeld, uit werklozen bestaat. De kosten-batenanalyse gaat uit van 50 procent. Dit getal wordt verder niet gemotiveerd en lijkt uit de lucht gegrepen. Onderbouwing was echter
wel mogelijk geweest. Er is onderzoek verricht naar de relatie
tussen de omvang van regionale werkloosheid, i.e. het werkloosheidspercentage en het aandeel van de tewerkgestelde arbeidskrachten dat uit de werklozen wordt gerecruteerd. Hoe groter de
werkloosheid, des te groter is het werklozenaandeel. In pionierswerk op dit gebied construeren Haveman en Krutilla een relatie
die de vorm heeft van een logistische groeicurve. Bij een werkloosheid van 25 procent nadert het werklozenaandeel de 100
procent 4).
Bij het huidige Nederlandse werkloosheidspercentage van ca.
10 zou het werklozenaandeel ca. 27 procent bedragen. Dat is dus
aanmerkelijk lager dan de 50 procent uit de 3 DG-nota. De getallen van Haveman c.s. gelden echter voor de VS en zijn bovendien niet erg stevig empirisch onderbouwd.
Een beter gefundeerde aanpak vindt men bij Zuidema 5). Hij
gaat er van uit dat er een relatie geldt dN = – dU + dV; d.w.z. de
toeneming van de vraag naar arbeid (dN) doet of de werkloosheid
afnemen (-dU) of het aantal vacatures (dV) toenemen. Waar het
nu om gaat is de bepaling van dU/dN, de vermindering van de
werkloosheid veroorzaakt door stijging van de arbeidsvraag
(t.g.v. het investeringsproject). Verondersteld wordt dat deze
grootheid een functie is van het werkloosheidspercentage. Deze
relatie is niet rechtstreeks te schatten, omdat de benodigde gege-‘
vens ontbreken. Door enige wiskundige manipulaties is de relatie dU/dN = fiTJ) echter af te leiden uit de UV-relatie, die het
aantal vacatures (V) beschrijft als een hyperbolische functie van
het aantal werklozen (U). De UV-relatie valt wel empirisch te
schatten op basis van bestaande statistische gegevens over U en
V. De functie die het verband legt tussen de inschakeling van
werklozen bij toenemende arbeidsvraag en het werkloosheids-
rekenvariant houdt dus niet automatisch in dat het saldo van baten en kosten van de voorgestelde inrichting ook positief is.
Zoals gesteld, werd de kosten-batenanalyse opgesteld voor een
variant met een volledig agrarische bestemming 2). De contante
waarde van de baten wordt op f. 405 mln. berekend en de kosten
op f. 474 mln., zodat men uitkomt op een baten-kostenverhouding van 0,9. Hierbij is het verlies aan visserijbaten in mindering
gebracht op de landbouwbaten.
Gedetailleerde informatie over de wijze waarop baten en kos-
ten zijn berekend, wordt in de 3 DG-nota niet gegeven. Daardoor valt ook niet te controleren of in de kosten-batenanalyse op
alle punten een juiste werkwijze is toegepast. In principe kan een
kosten-batenanalyse bijdragen aan een zekere objectivering van
de discussie tussen de betrokken groepen. Als een deel van de informatie wordt achtergehouden, wordt een dergelijke discussie
echter onmogelijk gemaakt.
In de kosten-batenanalyse wordt er rekening mee gehouden
dat zowel bij de aanleg en inrichting van de Markerwaard als bij
de agrarische exploitatie arbeidskrachten worden ingeschakeld
die anders werkloos zouden blijven. Voor zover werklozen worden ingezet leidt de aanleg en inrichting van de polder niet tot
onttrekking van arbeidskrachten en vermindering van de produktie elders in de nationale economie. Terecht worden in de
analyse de (alternatieve) kosten van ingeschakelde werklozen ge1208
1) Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, De ontwikkeling van het Markerwaardgebied, deel a: beleidsvoornemen, Tweede Kamer, zitting 1979 — 1980,
16320.
2) Overige uitgangspunten van de kosten-batenanalyse:
— startjaar aanleg: 1983;
— aanlegperiode: 1983 t/m 1993;
— periode van tijdelijke exploitatie: 1991 t/m 2001;
— prijsniveau: 31 december 1979;
— landbouwprijzen: binnenlandse marktprijzen;
— produktiviteitsstijging landbouw: 1% per jaar tot 1995, daarna 0%;
— inzet werklozen: aanleg 50%, landbouwkundig gebruik 50%;
— discontovoet: 10%;
— jaar 0 voor verdiscontering: 1979.
3) Deze conclusie is gebaseerd op de voetnoot bij label 2 van de 3 DGnota, bijlage 1.
4) R. H. Haveman en R. V. Krutilla, Unemployment, idle capacity and
the evaluation of public expenditures: national and regional analysis, Baltimore, 1968.
5) Th. Zuidema, Een empirische bepaling van de alternatieve kosten voor
een regionaal project, i.e. het ophogen van de zeedijken in Friesland, Onderzoeksmemorandum nr. 82 van het Instituut voor Economisch Onderzoek, Faculteit der Economische Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen, 1981.
\
\
•
]
;
•
‘
percentage is daarmee op indirecte wijze van een empirische basis voorzien. Bij het huidige werkloosheidspercentage van 10 bedraagt volgens deze benadering het werklozenaandeel niet minder dan 96 procent.
Voor het bepalen van het werklozenaandeel in het kader van
een kosten-batenanalyse zijn echter niet de huidige werkloosheidspercentages interessant, maar de werkloosheid op het tijdstip van aanleg, indenting en exploitatie van het investerings-
waarover de overheid de op dat moment geldende marktrente zal
project. De kosten-batenanalyse hanteert een werklozenaandeel
de saldi van kolom 1 t/m 8 in de tabel gedisconteerd te worden
van 50 procent. Volgens de berekeningen van Zuidema correspondeert dat met een werkloosheidspercentage van ruim 1,5
procent. Bij de huidige economische vooruitzichten lijkt dat niet
tegen een reele marktrentevoet van 5%.
te worden bereikt.
Het werklozenaandeel zou dus aanzienlijk hoger kunnen worden gesteld. Bij een hoger werklozenaandeel zijn enerzijds de
kosten van de Markerwaard lager en daartegenover de baten hoger. De baten-kostenverhouding zou dan aanmerkelijk hoger
uitkomen dan 0,9, hoogstwaarschijnlijk zelfs (bij handhaving
van de overige uitgangspunten) hoger dan 1,0.
betalen. Deze rentebetalingen impliceren een verdere vergroting
van de overheidsuitgaven en van het financieringstekort. Het
lijkt ons volstrekt onjuist om bij het bezien van de budgettaire
gevolgen van inpoldering de ogen te sluiten voor deze extra rente-uitgaven.
Gaan we uit van een rente van 10 a 11 procent over de eerste
tientallen jaren en een inflatiepercentage van 5 a 6, dan dienen
Het uitverkoopalternatief is nu bij benadering budgettair neutraal (saldo na discontering: ca. f. 16 mln.). In het verpachtingsalternatief is het gedisconteerde saldo negatief (— f. 663 mln),
maar we moeten ook nog rekening houden met f. 600 mln uit-
gespaarde bedrijfsbeeindigingsvergoedingen. Hiervoor hebben
we twee alternatieve varianten geconstrueerd. In kolom 6 van de
tabel lopen deze besparingen parallel met de ontvangsten in het
uitverkoopalternatief. In de tweede variant (kolom 7) zijn deze
over een langere periode van twintig jaren uitgesmeerd. De gedisconteerde saldi bedragen nu:
Budgetanalyse
— bij het uitverkoopalternatief:
— besparingsvariant 1: + f. 294 mln. (kolom 9) en
Bijlage 2 van de 3 DG-nota, Budgettaire gevolgen van inpoldering en inrichting van de Markerwaard, is evenals de bijlage
— besparingsvariant 2: + f. 224 mln. (kolom 10);
— bij het verpachtingsalternatief:
met de kosten-batenanalyse in een ingekorte versie openbaar ge-
— besparingsvariant 1: — f. 385 mln. (kolom 11) en
maakt. Ook hier is een basis(reken)variant gehanteerd die uitgaat
van een volledig agrarische bestemming. Deze wordt vergeleken
met een ontwikkeling, waarbij niet wordt ingepolderd. Van alternatieve inrichtingen kunnen dan de budgettaire gevolgen worden berekend door deze inrichtingen te beschouwen als varianten van de landbouw-basisvariant.
De uitgaven voor polderaanleg, ontginning en inrichting ten
— besparingsvariant 2: — f. 455 mln. (kolom 12).
Het uitverkoopalternatief heeft in totaliteit en voor zover op
grond van de gegevens te berekenen is, gunstige gevolgen voor de
behoeve van de landbouw worden bepaald, alsmede de uitgaven
en ontvangsten van tijdelijke exploitatie. De netto uitgaven be-
dragen (ongedisconteerd) in totaal een miljard gulden, uitgesmeerd over een termijn van twintig jaren. Om de financiele ont-
wikkelingen na afloop van de tijdelijke exploitatie te bepalen
worden twee alternatieven bekeken.
Alternatief 1, uitverkoop van alle gronden tegen een prijs van
f. 50.000 per ha binnen een tijdsbestek van 7 jaren leidt tot een
totale opbrengst van f. 1,94 mrd. De vermogenspositie van het
rijk zou dus verbeteren met ca. f. 1 mrd. Alternatief 2, (permanente) verpachting van alle gronden zou resulteren in ontvangsten van f. 30 mln. per jaar, vanaf het vijftiende jaar. Dit alternatief wordt verder niet uitgewerkt, maar men kan eenvoudig
narekenen dat in dit geval (en bij het achterwege laten van dis-
contering) de investeringsuitgaven ongeveer in het vijftigste jaar
na de aanvang van de inpoldering in de schatkist zijn teruggevloeid.
Bij een volledig agrarische bestemming moet nog een belang-
rijke financiele component worden meegeteld. De landbouwgrond van de Markerwaard zal voor het overgrote deel worden
uitgegeven aan boeren die elders worden uitgekocht wegens ruilverkaveling e.d. De Bedrijfsbeeindigingsvergoeding behoeft nu
niet te worden uitgekeerd. De besparing op overheidsuitgaven
uit dien hoofde wordt geschat op f. 600 mln.
Verdere besparingen op uitgaven zijn denkbaar doordat de inpoldering en de daarop volgende activiteiten de werkloosheidsuitkeringen doen verminderen en mogelijk ook de rijksbijdragen
aan de sociale fondsen. Men is er echter niet in geslaagd dit be-
drag te kwantificeren.
We hebben tegen deze vorm van financiele analyse verschillende bezwaren. In de eerste plaats lijkt het ons een principiele
fout om bij het berekenen van de budgettaire gevolgen de bedragen over de jaren heen te sommeren zonder daarbij te disconteren. We mogen toch aannemen dat de ,,budgettaire gevolgen”
van de Markerwaard zijn berekend omdat de minister van Fi-
nancien ge’interesseerd is in de invloed op het financieringstekort
van het rijk.
In alle rekenvarianten boekt het project in de eerste elf jaren
een financieel tekort. Als we er van uit mogen gaan dat dit tekort
niet wordt gedekt door een vermindering van andere overheidsuitgaven, zal het financieringstekort op de rijksbegroting hoger
uitvallen. Om dit te dekken zullen leningen worden afgesloten
ESB 10-11-1982
1209
Tabel. Budgettaire gevolgen van inpoldering van deMarkerwaard volgens de3 DG-nota en na discovering van deze bedragen tegen
een rentevoet van 5%, in guldens van 1979
Uitgaven
Jaar
Ontvangsten
blijvende
exploitatie
(11
1
2
3
aanleg, ontginntng,
drainage en
lijdelijke
exploitatie
(2)
22.000
92.000
139.000
156.000
192.000
218.000
76.000
96.080
78.277
91.825
102.596
58.365
65.483
63.688
48.369
36.840
22.070
11.300
1.929
4
5
6
7
8
9
10
II
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
2.976
6.250
5.952
6.250
6.250
5.952
1.190
tijdelijke
exploitatie
(3)
8.840
26.520
44.200
61.880
79.560
90.117
77.794
60.114
42.434
24.754
7.074
707
50
blijvende
exploitatie
verkoop
(4)
2.533
7.783
12.849
18.143
23.438
28.504
29.785
29.785
29.785
29.785
29.785
29.785
Saldi bij een discontovoet van 5%
Besparing
(5)
165.000
345.000
330.000
345.000
345.000
330.000
80.000
variant 1
(6)
51.030
106.700
102.060
106.700
106.700
102.060
24.750
variant 2
(71
30.000
30.000
30.000
30.000
30.000
30.000
30.000
30.000
30.000
30.000
30.000
30.000
t/mjr. 33
29.785
I
1.571.822
34.820
523.944
1.016.585
1.940.000
600.000
Rekenvariant landbouwpolder
600.000
Ontvangsten
en besparingen
bij inrichting
volgens
beleidsvoomemen
verkoop
besparingsvariant 1
besparingsvariant 2
besparingsvariant 1
(9)
(10)
(ID
(12)
(13)
id.
id.
id.
id.
117.429
209.262
184.361
181.121
169.481
151.725
43.811
11.307
10.768
10.255
9.767
9.302
40.843
69.527
63.605
63.658
59.922
53.917
21.390
11.226
10.691
10.182
9.697
9.235
29.691
30.788
20.943
28.521
26.458
23.974
23.468
22.532
21.459
20.437
19.464
18.537
23.044
21.806
17.953
1 5.628
11.869
7.975
7.724
15.076
14.358
13.674
13.023
12.403
2.727
(33)12.547
2.727
(33)10.204
1.831
-385.211
-454.710
-637.253
(3H(4)
•H6H1)
(3W4)
•K7HI)
-(2)
(3)t(8)
-(IM2)
(8)
20.000
20.000
20.000
20.000
20.000
20.000
20.000
40.000
40.000
40.000
40.000
40.000
t/mjr. 33
20.000
t/mjr. 50
– 22.000
– 87.619
-126.077
-134.759
-157.959
-170.809
– 56.712
– 68.282
46.998
42.096
35.850
2.055
7.839
128.581
243.001
219.023
216.258
202.945
181.668
41.733
(33| 6.296
1.000.000
Inrichting
volgens
beleidsvoomemen
pacht
293.942
<3|+(5)
+(6)-(l|
224.443
(3H(5)
•H’MO
-(2)
beleidsbesparingsvariant 2 voomemen
schatkist, terwijl het verpachtingsalternatief de rijksoverheid
de baten en kosten van de Markerwaard zijn in sterke mate af-
geld gaat kosten 6).
Een tweede punt van kritiek echter betreft het ,,uitverkoopal-
hankelijk van de mate waarin de werkloosheid vermindert
door aanleg en exploitatie van de polder. Het werklozenaan-
ternatief’. Als voorstelling van mogelijke budgettaire gevolgen is
deel van 50 procent waarvan wordt uitgegaan in de nota, is ar-
dit alternatief ronduit misleidend. Uit de beleidsanalyse blijkt
immers duidelijk dat het juist de bedoeling is om grond achter de
bitrair gekozen en erg onzeker. Over de juiste hoogte van de
baten/kosten-verhouding bestaat derhalve ook grote onzekerheid. Uitgaande van de onderzoeksresultaten van Haveman
hand te houden en deze in de loop van de tijd te gebruiken om
spanningen en conflicten op het oude land ,,af te kopen”. Met
valt de baten-kostenverhouding aanmerkelijk lager uit (en ze-
een algehele uitverkoop zou de overheid deze troef juist uit handen geven. De Ontvangsten uit verkoop van grond zouden dus
ker kleiner dan 1) dan in de 3 DG-nota. Op basis van Zuidema
is de baten-kostenverhouding aanzienlijk hoger (hoogstwaar-
pas eventueel op langere termijn kunnen worden gerealiseerd.
schijnlijk aanmerkelijk hoger dan 1);
Het financieel voordeel van het uitverkoopalternatief zal daar-
houdt men in de budgettaire analyse rekening met rentebeta-
door lager uitkomen en mogelijk veranderen in een tekort.
Daar komt nog bij dat een verkoopprijs van f. 50.000 per ha
gebaseerd is op het prijspeil van 1979 toen de inflatoire en speculatieve stijging van grondprijzen net haar hoogtepunt was gepasseerd. In 1980/1981 lagen de grondprijzen 15 procent lager
dan in 1979/1980 7). Bij een verkoopprijs van f. 42.500 daalt in
het uitverkoopalternatief het surplus tot f. 159 mln. in variant
1 en tot f. 90 mln. in variant 2.
Ten slotte geefl de landbouwvariant een maximale schatting
van de financiele opbrengsten. Bij andere bestemmingetv, zoals
bosbouw, verstedelijking, natuurbouw en openluchtrecreatie zal
ling over overheidsschulden en met de plausibele veronder-
stelling dat gronden uitsluitend worden verpacht, dan resulteert er een aanmerkelijk financieel tekort. Het financieel tekort is het grootst bij een inrichting overeenkomstig het beleidsvoomemen.
A. Nentjes
J. B. Vos
de opbrengst voor het rijk lager uitvallen. Kolom 8 bevat de cijfers hierover, gebaseerd op de gegevens van het rapport 8). Bij
een ree’le marktrente van 5 procent komt het financieel tekort
voor deze meest realistische variant op — f. 637 mln. (label 1,
kolom 13).
Conclusies
Het vorenstaande leidt tot de volgende conclusies:
• de eventuele inpoldering van de Markerwaard heeft een groot
aantal gevolgen. Slechts een beperkt aantal daarvan kan in
geld worden uitgedrukt. Aan een kosten-batenanalyse als
hulpmiddel bij de besluitvorming moet daarom in dit geval
slechts een beperkte betekenis worden toegekend;
1210
6) We zijn er overigens geen voorstander van om majeure investeringsuitgaven (voor o.a. infrastructurele werken en volkshuisvesting) op een hoop
te gooien met consumptieve- en overdrachtsuitgaven bij de berekening
van het financieringstekort, zeker niet als het financieringstekort een zelfstandig argument dreigt te worden om de investeringen niet uit te voeren.
Grote investeringsobjecten dienen afzonderlijk te worden geevalueerd, in
ieder geval ook door middel van een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Ze daarna ook nog eens aan het financieringstekortcriterium onder-
werpen betekent een rechtstreekse aanval op de allocatieve efficientie.
7) Bron: CBS, Statistisch Zakboek 1982, prijs van onverpacht los bouw-
land.
8) F. 20 mln. pachtopbrengsten vanaf jaar 21. Besparing op bedrijfsbeeindigingsvergoeding ad f. 350 mln. plus f. 50 mln. wegens uitverkoop
van grond voor stedebouw; samen f. 400 mln. over 20 jaar vanaf jaar 14.