Ga direct naar de content

Jeugdwerkloosheid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 3 1982

Jeugdwerkloosheid
Een beschouwing n.a.v. het IVA-symposium op 19 oktober
1982 te Tilburg
DRS. A. G. TER HUURNE – DRS. A. M. C. VISSERS

Inleiding
Met de explosieve groei van de werkloosheid sinds 1980 is ook de omvang van de
Jeugdwerkloosheid geweldig toegenomen.
In 1982 zullen naar schatting gemiddeld
240.000 jongeren beneden 25 jaar werkloos zijn 1). Dat is 44,5% van alle werklozen te zamen. Terwijl het werkloosheidspercentage voor de totale beroepsbevolking 12 bedraagt, is dat percentage voor
jeugdigen 20. Binnen de groep van jeugdigen worden de jongste leeftijdscategorieen
het zwaarste getroffen. Zo is 33% van de
jongeren beneden 19 jaar werkloos, bij de
meisjes in dezelfde leeftijdscategorie zelfs
37% 2).
De omvang van deze maatschappelijke
problematiek lijkt een symposium over
Jeugdwerkloosheid volledig te rechtvaardigen. Op 19 oktober jl. organiseerde het
IVA, Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek, zo’n studie-bijeenkomst. In een eerste inleiding werden een
aantal saillante aspecten van de huidige
Jeugdwerkloosheid op een rijtje gezet 3),
zoals:
— de snelle toename van het aantal langdurig werkloze jeugdigen; in 1982 zijn
er al evenveel langdurig werkloze jeugdigen als langdurig werklozen boven de
40 jaar, namelijk 40.000;
— het selectieve karakter van de Jeugdwerkloosheid naar opleidingsniveau;
driekwart heeft een opleiding van
LBO/MAVO of lager;
— de overwegende orientatie op een reguliere, betaalde baan.
In aansluiting hierop hield mr. F. Kruse
een pleidooi voor een meer structurele oplossing voor het probleem van de Jeugdwerkloosheid. De op dit moment beschikbare, als tijdelijke oplossingen te karakteriseren maatregelen lijken onvoldoende soelaas te bieden. Dat de keuze uit de mogelijke structurele oplossingen in feite een politieke zaak is, bleek eens te meer in de
daarop volgende forumdiscussie.

jongeren die elk jaar tot de arbeidsmarkt
toetreden, vergeleken met het opleidingsniveau van ouderen die uittreden. Op het
eerste gezicht lijkt deze ontwikkeling de
conclusie te wettigen dat de arbeidsmarkt
van hoger opgeleiden ruimer wordt, terwijl
die van lager opgeleiden krapper wordt.
Het aandeel van de hoger opgeleiden in de
totale werkloosheid zou dan groter moeten
worden, het aandeel van de lager opgeleiden zou kleiner moeten worden. Voor de
jaren 1977 tot en met 1979 klopt dit ook,
zoals uit de figuur kan worden opgemaakt.
Het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid concludeerde daarom in
1979 dat de ongelijke verdeling van de
werkloosheid naar opleidingsniveau afnam. Het aandeel van de onevenredig
zwaar door werkloosheid getroffen lagere
niveau’s nam af. Hoger opgeleiden werden
steeds vaker werkloos.
Voor de jaren 1980 en 1981 klopt dit
echter niet. Daar zien wij het aandeel van
de hogere beroepsniveaus weer teruglopen.
Het aandeel van het LBO/MAVO, en
daarbinnen met name het Lager Technisch
Onderwijs, loopt dan scherp op. De sociale
ongelijkheid, of de ongelijke verdeling van
de werkloosheid over opleidingsniveaus, is
de laatste jaren dus weer toegenomen. Dit
is met name een opvallende conclusie omdat de stroom van schoolverlaters vanuit
de hogere opleidingen sneller toeneemt
dan die vanuit de lagere opleidingen.
Figuur 1. Ontwikkeling van het aandeel
van opleidingsniveaus in de totale werkloosheid.

50 •

1) De internationaal gebruikelijke grens voor

40 .

Jeugdwerkloosheid is beneden de 25 jaar. Het

MBO/HAVO/VWO

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid legt, zoals uit het volgende zal blijken, de
grens beneden de 23 jaar.
2) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rapportage arbeidsmarkt 1982. raming
1982, biz. 38.
3) A. M. C. Vissers, Arbeidsmarktonderzoek
over Jeugdwerkloosheid, IVA, Tilburg, 1982.

HBO/Univcrsitair

keit, Mitteilungen zur Arbeitsmarkt- und Berufsforschung. Heft 2, 1981, jg. 14, biz. 156-162.

35 •
30 –

20 15 •

Het gemiddelde opleidingsniveau van de
Nederlandse beroepsbevolking stijgt voortdurend. Dit vindt zijn oorsprong in het
duidelijk hogere opleidingsniveau van de
ESB’10-11-1982

De als eerste gegeven reden lijkt minder
plausibel aangezien hoger opgeleiden in
het algemeen een langere zoektijd hebben
naar een passende baan dan lager opgeleiden 4). Van een subgroep van lager opgeleiden, nl. de voortijdige schoolverlaters, is
op basis van onderzoek 5) bekend dat zij,
ook nadat zij werk hebben gevonden, toch
vaak weer werkloos worden. Tot dusverre

45

25 •

Sociale selectieprocessen

Het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid schrijft deze ontwikkeling van de laatste jaren toe aan een stijging
van het gemiddelde functieniveau binnen
de Werkgelegenheid. Hiermee is echter de
tegengestelde ontwikkeling voor en na
1980 in de relatieve omvang van werkloosheid naar opleidingsniveau niet te verklaren.
Wij zijn daarom eerder geneigd de oorzaak te zoeken in de plotselinge terugval in
1980 van de Werkgelegenheid in de industrie en in de bouwnijverheid, sectoren met
relatief veel lager technisch opgeleiden. De
versterking van de economische crisis sedert 1980 en de vrij plotselinge veranderingen in werkgelegenheidskansen hebben bovendien de concurrence op de arbeidsmarkt weer aangewakkerd. Een tweede belangrijke verklaring lijkt ons daarom de
toename van verdringingsprocessen op de
arbeidsmarkt, waarbij de beter gekwalificeerden de plaats innemen van de minder
gekwalificeerden. Het lijkt ons in ieder geval van belang via nader onderzoek meer
zicht op deze onderliggende processen te
krijgen.
De ongelijke verdeling van de werkloosheid naar opleidingsniveau doet zich ook
bij jeugdigen voor. In de label (zie volgende
bladzijde) is weergegeven dat het aandeel
van
de
laagst
opgeleiden
(t/m
LBO/MAVO) bij de jeugdige werklozen
van vergelijkbare grootte is als bij de totale
groep van werklozen. Dit is des te opvallender als wij bedenken dat jeugdigen relatief hoger opgeleid zijn dan de ouderen.
Bovendien constateren wij op basis van de
tabel dat 76% van de jeugdigen lager opgeleid is. Bij de schoolverlaters in 1981 was
dit slechts 61%, Dit kan twee redenen hebben:
a. hoger opgeleide schoolverlaters komen
eerder aan de slag, lager opgeleide
schoolverlaters blijven langer werkloos;
b. lager opgeleide jeugdigen die wel aan
werk zijn gekomen, worden vaker opnieuw werkloos.

10 –

4) W. Franz, Zur dauer der Jugendarbeitslosig5) F. Andries en T. Vogels, Zander diploma van

5 •
1977

1978

1979 1980

1981

Jaren

school, 1981, biz. 134-135.

1211

Tabel. Ingeschreven werklozen, werkloze schoolverlaters en werkloze jeugdigen jonger
dan 23 jaar naar opleidingsniveau, in procenten

Samenvattend kunnen wij ten aanzien
van de voortijdige en vroege schoolverlaters concluderen dat zij vanuit hun milieu

Werkloze

niet ,.schools” zijn georienteerd. De over-

schoolverlaters

Werkloze
jeugdigen

(1981)

(1981)

(September 1982)

Basis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
LBO/MAVO………………………………

a’,}”

£}••

maakt, ten einde het schoolse milieu achter zich te laten. De in hun milieu opgedane ,,praktische orientatie” leidt ertoe dat

11}-

werk een grote aantrekkingskracht uitoe-

Totaal. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

100

100

100

Werklozen

stap van school naar werk wordt vlug ge-

fent. Velen zijn nog gericht op het volgen
n = 468.000

n = 79.200

n = 215.451

Bron: Jaarverslag arbeidsmarkl 1979. De aandelen van de opleidingsniveaus bij de schoolverlaters zijn berekend op basis van label 53 en
54 in de Rapponage arbeidsmarkl 1982. De gegevens over de jeugdwerkloosheid per September 1982 zijn ons door het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekt.

van een beroepsopleiding, voortijdige
schoolverlaters overigens minder dan di-

plomabezitters. De voorkeur gaat uit naar
leren in de praktijk, wat hen bovendien een
financiele beloning oplevert, dan wel naar

een volledig betaalde baan.
wordt er van uitgegaan dat zij weliswaar
frequent maar toch ook kortdurend werk-

loos zijn. De eerder geconstateerde snelle
toename van langdurige werkloosheid onder jeugdigen roept de vraag op of mogelijk
ook deze voortijdige schoolverlaters steeds
meer langdurig werkloos worden.

Uit onderzoek van Geurts onder wer-

t.a.v. de vertrekredenen uit het onderwijs-

systeem.

Beleidsalternatieven

Afstating:

In het voorgaande is het structured en
selectieve karakter van de jeugdwerkloosheid aangetoond aan de hand van de snelle
toename van het aantal langdurig werkloze

1. Prestaties: te ver achter, diploma toch
niet kunnen halen, niet mee kunnen

komen.

kende jongeren en uit onderzoek van An-

2. Vervreemd van school: ,,leraren moe-

jongeren en de onevenredig hoge werkloosheid bij de lagere opleidingsniveaus. Dit

dries en Vogels onder voortijdige schoolverlaters blijkt dat lager opgeleiden resp.
voortijdige schoolverlaters veelal afkomstig zijn uit de lagere sociale milieus. In
verband met de te nemen maatregelen ter
bestrijding van jeugdwerkloosheid is het nu

ten mij steeds hebben”,,,school net een
gevangenis”.

sombere perspectief wordt nog versterkt

door de negatieve economische berichten
van de laatste tijd en de onlangs bijgestelde

Aantrekking

prognoses over de ontwikkeling van de be-

1. Werkorientatie: liever in de praktijk

van belang te concluderen dat:

leren, leuke baan kunen krijgen, wer-

roepsbevolking. Volgens deze laatste prognoses zal het arbeidsaanbod in de jaren
tachtig niet met 50.000 manjaren per jaar

— meer dan driekwart van de jeugdige

kend sneller vooruitkomen.

groeien, maar met 70.000. De beroepsbe-

werklozen in September 1982 uit lager
opgeleiden bestond;

— lager opgeleiden veelal afkomstig zijn
uit lagere sociale milieus.
Orientatie op een betaalde baan

2. Zelfstandigheid: vriend(inn)en werken
ook, sparen voor later, geld nodig heb-

ben, op eigen benen willen staan.

volking zal zich bovendien niet in het midden van de jaren negentig, maar pas na het

jaar 2005 gaan stabiliseren. Dit laatste be-

3. School nutteloos: diploma’s onbelangrijk, wel genoeg geleerd hebben.

tekent dat wij ons bij het bedenken van

Afstotings- en aantrekkingsgevoelens

maatregelen in tijden van een krappe arbeidsmarkt. De noodzaak van structured

maatregelen minder druk hoeven te ma ken
over de mate van omkeerbaarheid van die

volking hoog is. Wel is het bij jongeren, en

werden in ongeveer driekwart van de gevallen ervaren. Belangrijk is verder de constatering dat binnen de categorie aantrekkingsgevoelens het perspectief op een be-

dan vooral bij de hoger opgeleiden, iets lager dan bij de ouderen. Wat verwachten

paalde werkkring of gewoon een voorkeur
voor de werksituatie (praktische orientatie)

de problematiek van jeugdwerkloosheid.
Het duidelijkste voorbeeld hiervan is wel-

jongeren, en dan speciaal de laaggeschool-

de belangrijkste component vormt 7). Ons

licht het Gemeenschapstakenplan zoals

de jongeren, van het werk?
Deze verwachtingen worden in eerste instantie door socialisatieprocessen binnen
het gezin gevormd. Daarna spelen de
school en de kring van leeftijdgenoten een
belangrijke rol. De aldus gevormde arbeidsorientatie kan zich vervolgens wijzigen al naar gelang de arbeidsmogelijkheden

inziens speelt echter ook het fmanciele aspect een belangrijke rol. Men is gericht op
een volledige (betaalde) baan op korte termijn, dan wel een combinatie van school

door het Ministerie van CRM gelanceerd.

Onderzoek wijst steeds weer uit dat het

arbeidsethos bij de Nederlandse beroepsbe-

en werken, zoals het leerlingenstelsel. In
een Duits onderzoek bleek bij voorbeeld

We hebben gezien dat de groep jeugdige
werklozen voor driekwart uit laag opgelei-

zelfs nog ± 50% van de voortijdige schoolverlaters een opleiding binnen het leerlingenstelsel na te streven. Bij degenen die de
,,Hauptschule” (vergelijkbaar met het
MAVO) afmaakten, lag dit percentage ho-

den bestaat, die veelal afkomstig zijn uit de

ger 8). Zij die er niet in slagen een dergelij-

die binnen bereik blijken te liggen.

lagere sociale milieus. Deze milieus staan
in het algemeen skeptischer tegenover on-

ke opleidingsplaats te bemachtigen dan

derwijs als hogere sociale milieus. Men ziet

wel kiezen voor een volledige baan, komen
veelal terecht in ongeschoolde arbeid als

in het onderwijs een belangrijke verdeler
van toekomstkansen, doch vreest ook dat
goede schoolprestaties toch niet voor de ei-

oplossingen is groter dan ooit.
Het tot dusverre gevoerde beleid is vooral gericht op een tijdelijke verlichting van

Dit is met name gericht op het wegnemen

van enkele kwalijke gevolgen van langdurige werkloosheid. De vraag kan echter worden gesteld of de vooral lager opgeleide
en materieel/instrumenteel georienteerde
jeugdige werklozen veel animo hebben om

dit gemeenschapswerk, dat geen eigen inkomen oplevert, aan te pakken. De vergroting van het aantal leer-arbeidsplaatsen zoals in het Jeugdwerkplan voorgesteld, lijkt
beter aan te sluiten bij de beroepsorientatie
van jeugdige werklozen. Dit is immers een
praktijkopleiding die zowel een inkomen

gevolg van de formele kwalificatiecriteria
die werkgevers hanteren. De confrontatie
met deze harde werkelijkheid leidt naar

gen kinderen zijn weggelegd 6). Vanuit

alle waarschijnlijkheid tot bijstelling van

deze achtergrond zijn deze jongeren niet op

de aspiraties aan de gegeven mogelijkhe-

school georienteerd, wat er vaak toe leidt
dat zij zich voortijdig (met enkel basison-

den, d.w.z. werk van kwalitatief laag niveau met geringe mogelijkheden tot zelf-

derwijs) dan wel vroegtijdig (met hooguit

ontplooiing en toekomstperspectief. Het

het LBO/MAVO-diploma op zak) aanbie-

resultaat is dat men (zeer) materieel/instru-

den op de arbeidsmarkt. In het onderzoek

menteel aankijkt tegen werk voor zover dat

onder voortijdige schoolverlaters onderscheiden Andries en Vogels twee dimensies

men dit al niet deed vanuit het milieu van
afkomst.

1212

6) J. Geurts e.a., Werkende jongeren, ha.sixrapport van een ondenoek naar milieu, schoolhopbaan, onderwijsbehoefie en arbeidssititatie van
werkende jongeren, 1980, biz. 158 en 160.
7) F. Andries en T. Vogels, op.cit., biz. 68-73.

8) M. Stegmann en I. Holzbauer, Der Ausbildungsstellenmarkt unter qualitativen Aspekt,
Mineilungen :ur Arbeilsmarkl- und Beruftfor-

schung. Heft 2, 1979, jg. 12. biz. 152.

als een werknemersstatus geeft. Het grote
probleem in verband met deze maatregel is

arbeid”. De discussie spitste zich vervol-

gens toe op de argumenten pro en contra

het Jeugdbeleid) als onrechtvaardig van de

echter de sterke teruggang in het aantal

een 32-urige werkweek voor schoolverlaters. Deze door beide inleiders bepleite oplossingsrichting werd vooral door de belangenvertegenwoordigers van jeugdigen
(NW-jongerencontact, FNV, Jeugd en

hand gewezen. Zij bepleitten daarentegen
een algemene arbeidstijdverkorting voor de
gehele beroepsbevolking 10).

9) V. J. Hanby, Sociological theory and the role
ofworkcreation schemes in accessing the opportunity structure. Paper at tenth World Congress
of Sociology, Mexico City, 16-21 augustus 1982,
biz. 25 e.v.

10) Voor een meer uitgebreide verslaglegging
verwijzen wij naar een nog te publiceren FVArapport, waarin de beide lezingen, de discussie en

leer-arbeidsplaatsen dat bedrijven de laatste jaren aanbieden. Een andere belangrij-

ke component van het Jeugdwerkplan is de
Werkgelegenheidsverruimende maatregel.
Deze helpt jongeren aan een meestal tijdelijke baan. Onderzoek in Engeland 9) naar
het effect van dergelijke tijdelijke arbeids-

plaatsen wijst crop dat de arbeidsmarktpositie van lager opgeleide jeugdigen hierdoor
niet verbetert. Na de periode van tijdelijke

plaatsing volgt weer werkloosheid. Bij de
hoger opgeleide jeugdigen was dit minder

het geval. Zij bleken na plaatsing op een
tijdelijke arbeidsplaats er vaak in te slagen

een duurzame arbeidsplaats te verwerven,
weliswaar op een lager niveau dan zij op
basis van hun vooropleiding mochten ver-

wachten.
Al met al zijn dit type van maatregelen,

die gericht zijn op een tijdelijke verlichting
van de jeugdwerkloosheid, te typeren als

surrogaatoplossingen. De tweede categoric
van maatregelen is volgens Kruse te karakteriseren als die van protegerende substitu-

tie; daarin vallen allerlei maatregelen die
weliswaar een meer blijvende oplossing

van de jeugdwerkloosheid garanderen,
maar dan ten koste van werkgelegenheid
van andere categorieen. Hierbij kan wor-

den gedacht aan loonsubsidies bij plaatsing
van jeugdigen, de VUT-regeling en ook de

vervanging van degenen die ouder dan 57,5
jaar zijn door jongeren. Deze maatregelen
verbeteren de kansen van jeugdigen op
werk, maar bij een inkrimpende vraag naar
arbeid betekent dit dat andere werkzoeken-

den of werkenden het veld moeten ruimen.
Bij een dergelijk beleid moet wel heel nadrukkelijk de vraag gesteld worden welke
criteria een dergelijke inruil van ouderen
door jongeren rechtvaardigen.

Bij de derde categoric van maatregelen
gaat men er ten slotte van uit dat de jeugdwerkloosheid gezien moet worden als een

onderdeel van de algemene werkloosheid.
Hier passen maatregelen die tot creatie van

arbeidsplaatsen of herverdeling van werk
voor de gehele beroepsbevolking leiden.

Een bijzondere variant van deze maatregelen is dat men deze algemene oplossingen

een aanvang doet nemen bij de categorie
van jeugdigen. Hierbij kan zowel gedacht
worden aan de creatie van duurzame arbeidsplaatsen specifiek voor jeugdigen via
de E(xperimentele) A(rbeidsprojecten)
voor J(eugdigen)-regeling als aan het idee
van arbeidstijdverkorting tot 32 uur voor
schoolverlaters.
Structurele oplossingen betekenen een politieke keuze

In de discussie naar aanleiding van de
beide inleidingen bleek al snel dat men het

er over eens was dat de huidige, als surrogaatoplossingen getypeerde, maatregelen
met meer Structurele maatregelen zouden

moeten worden aangevuld. Of zoalseen forumlid het uitdrukte: ,,Het probleemop-

lossend vermogen van geen enkele maatregel is zo groot als bij de creatie van betaalde
ESB 10-11-1982

Jongerenraad Noord-Brabant, Raad voor

A. G. ter lluurne

A. M. C. Vissers

ook de achtergrondstudie integraal zullen worden opgenomen.

Auteurs