Ga direct naar de content

Harmonisatie van indirecte belastingen in de EG (I)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 3 1982

Fisconomie

Harmonisatie van indirecte
belastingen in de EG (I)
PROF. DR. S. CNOSSEN

„ The mere psychological gain from
complete absence of border control
within a common market can scarcely
be overrated; it creates a spirit of unity,
an expansiveness of outlook, that is a
good, if not close, substitute for political
unity.” (C.S. Shoup, Public Finance,
biz. 641).
25 maart 1982 was het 25 jaar geleden
dat het Verdrag van Rome werd getekend
en de Economische Gemeenschap (EG) tot
stand kwam. Het Verdrag beoogt een gemeenschappelijke markt tussen de deelnemende lidstaten te creeren, waarin onder
meer het vrije verkeer van goederen en
diensten is gewaarborgd en verstoringen
van concurrentieverhoudingen worden
voorkomen. De ondertekenaars van het
verdrag waren zich er terdege van bewust
dat de afschaffing van de intracommunautaire invoerrechten, welke op 1 januari
1968 werd voltooid, niet voldoende zou
zijn om dit doel te bereiken, indien de verschillende omzetbelastingen, accijnzen en
andere indirecte belastingen die in de lidstaten werden geheven, als handelsbelemmeringen zouden blijven of gaan fungeren.
De bij het verdrag ingestelde Europese
Commissie werd daarom opgedragen de
harmonisatie van deze belastingen in het
belang van de gemeenschappelijke markt
te bevorderen. Wat betreft de omzetbelastingen geeft dit artikel een verslag van de
stand van zaken. Het wijst wegen aan
waarlangs de opheffing van de douanecontrole aan de intracommunautaire grenzen
zich zou kunnen voltrekken. In een tweede
bijdrage zullen de accijnzen aan de orde
komen 1).

Bestemmingsland- en oorsprongbeginsel
Een algemeen, ook door de EG-lidstaten, aanvaarde regel, overeengekomen in
het General Agreement on Tariffs and Trade (GATT), is dat internationaal verhandelde goederen dienen te worden belast
daar waar zij worden verbruikt (bestemmingslandbeginsel) en niet waar zij worden
voortgebracht (oorsprongbeginsel). Wellicht met uitzondering van belastingen op
het wegverkeer, kunnen indirecte belastingen immers niet worden beschouwd als
kostprijsneutrale profijtheffingen terzake
van de door de overheid ter beschikking gestelde intermediaire goederen. Integendeel,
algemeen wordt aangenomen dat indirecte
belastingen worden verdisconteerd in goederenprijzen en afgewenteld op verbruikers. In zo’n situatie zullen van land tot
land verschillende oorsprongbelastingen,
uitgaande van een regime van vaste wisselkoersen, de concurrentiepositie van internationaal verhandelde goederen ernstig
kunnen verstoren 2).
Onder het bestemmingslandbeginsel zal
dit niet gebeuren, omdat de belasting die in
de prijzen van uitgevoerde goederen is be-

1) De artikelen zijn een bewerkte samenvatting
van een door de auteur op de jaarlijkse conferentie van het International Seminar on Public Economics, Canberra, Australie, 25-27 augustus,
1982, gepresenteerde paper over Fiscal federalism: harmonization of indirect taxes in the EEC.
2) Zoals hierna zal worden uiteengezet, zal dit
ook het geval zijn onder een regime van flexibele
wisselkoersen omdat het binnenlandse prijsniveau zich in het algemeen alleen in opwaartse
richting aanpast.
1213

grepen aan de exporteur wordt teruggegeven en ingevoerde goederen aan een compenserende hefting worden onderworpen
die gelijk is aan de binnenlandse belasting.
Zodoende worden binnenlands en buitenlands geproduceerde goederen op gelijke
voet behandeld. De keuze van de verbruiker wordt derhalve niet vertroebeld door

de inkopen (aftrek van voorbelasting), zal

penserende heffing bij invoer volledig met

worden gekomen door de invoering van
aanvullende
kleinhandelsbelastingen

internationale verschillen in belasting-

de binnenlandse belasting is gei’ntegreerd.

waarvoor een afrekeningsmechanisme aan

druk. En wat nog belangrijker is, de omzetbelasting en de accijnzen zijn neutraal met
betrekking tot de vestigingsplaatskeuze
van de onderneming — een gewichtig effi-

Met andere woorden, de relatieve kostprijzen van binnenlands en buitenlands geproduceerde goederen worden niet bei’nvloed.
Nadat verdere pogingen om een gemeenschappelijke methode te vinden voor de
berekening van gemiddelde grenscorrecties

de grens in het algemeen niet vereist is 11).
In nadere bijdragen aan de literatuur

ciency-vereiste dat is gebaseerd op de wet
van het comparatieve voordeel. Het afrekeningsmechanisme aan de grens strookt

ook met de internationale gedragsregel dat

tingschuld wordt berekend door de belasting terzake van de omzet te verminderen

met de op facturen vermelde belasting over
bij uitvoer ondubbelzinnig bekend zijn

hoeveel belasting dient te worden teruggegeven. En zo wordt ookbereikt dat de com-

onder de cascadeheffingen waren mislukt,

elk land in beginsel zijn eigen belastingen
dient te dragen 3).

vaardigde de Raad van Ministers van de
EG op 11 april 1967 een richtlijn uit waarbij de lidstaten werden verplicht deze heffingen door een BTW te vervangen. Een

Omzet belasting

terzelfder tijd uitgevaardigde tweede richtlijn verschafte nadere details over de juridi-

Onder de oude ten tijde van de ondertekening van het Verdrag van Rome in 5 van

sche structuur van de nieuwe belasting.
Nadat alle lidstaten met inbegrip van de
nieuwkomers Denemarken, lerland en het

de 6 oorspronkelijke lidstaten vigerende

Verenigd Koninkrijk, de BTW hadden in-

cascadeheffingen kon het bestemmingslandbeginsel niet nauwkeurig worden toe-

gevoerd, volgde in 1977 een zesde richtlijn
welke de maatstaf van heffing en de vrij-

gepast. Immers, een belasting die telken-

stellingen in verregaande mate harmoniseerde 6).

male wordt geheven wanneer een goed
wordt verkocht (zonder dat rekening wordt
gehouden met in voorgaande fasen reeds

Wat de BTW betreft, is de heffingsgrondslag, enkele nuanceringen daargelaten,

geheven belasting), wordt cumulatief wat

thans praktisch geheel geiinificeerd. De ta-

betreft haar effect op goederenprijzen. De
effectieve belasting (d.w.z. de in totaal geheven belasting uitgedrukt in een percenta-

rieven verschillen echter nog aanzienlijk.
Zo bedraagt het normale tarief in Luxemburg 10%, maar25% in lerland. Bovendien
heffen alle lidstaten, met uitzondering van
Denemarken, verschillende verlaagde tarieven op noodzakelijk geachte goederen

ge van de kleinhandelsprijs) zal verschillen

van de door de wetgever beoogde druk, en
ook van goed tot goed afhankelijk van het
aantal transacties dat plaatsvindt en de
verdeling van de toegevoegde waarde over

de bedrijfskolom. Omdat informatie hierover niet beschikbaar is, zal de effectieve
druk bovendien slechts bij benadering kun-

missie beide tot de conclusie dat de be-

den vervangen door een belasting over de
toegevoegde waarde (BTW) welke reeds in
Frankrijk ingang had gevonden en waar-

concurrentieverhoudingen niet te versto-

worden besproken 7).
Opheffing van fiscale grenzen: een theoretische benadering

Om de intracommunautaire douanegrenzen te slechten hebben economen, in
het voetspoor van de Neumark-Commissie 8), gepleit voor de invoering van een beperkt oorsprongbeginsel. Grenscorrecties,
zo redeneren zij, zouden niet noodzakelijk

zijn indien elke lidstaat de BTW zou be-

van de invoering in de Bondsrepubliek

perken tot de waarde die in het eigen heffingsgebied wordt toegevoegd. Bij uitvoer

werd overwogen 4).
Onder een BTW die de gehele bedrijfsko-

plaatsvinden, en bij invoer zou de compen-

lom omvat, maar waarvan de maatstaf van

serende heffing achterwege moeten blijven.

heffing beperkt is tot de waarde die in elke
schakel wordt toegevoegd, doet het er niet

Het bestemmingslandbeginsel zou echter
gehandhaafd moeten blijven met betrekking tot niet-EG-landen, vandaar dat gesproken wordt van een beperkt oorsprongbeginsel 9). Omdat verschillen in tarieven
de vestigingsplaatskeuze kunnen verstoren, is in de praktische variant van deze be-

toe hoeveel malen een goed wordt verhandeld, noch hoe groot de toegevoegde waar-

de in elke schakel is. Het effectieve tarief
zal steeds gelijk zijn aan het wettelijke tarief 5). Omdat bovendien de netto belas1214

3)

Met

uitzondering van belastingen op

sehaarse en uitputbare natuurlijke hulpbronnen.
Voor een algemene verwijzing naar de internationale belastingbeginselen op het stuk van de indirecte belastingen, zie R. A. Musgrave en P. B.
Musgrave, Public finance in theory and practice,
New York, 1980, biz. 776-780;’ tevens R. A.
Musgrave, Fiscal systems, New Haven, 1969,
hfst. 11.
4) Voor de rapporten van de commissies, zie International Bureau of Fiscal Documentation,
The EEC reports on tax harmonization: the report of the fiscal and financial committee en the
reports of the sub-groups A, B and C, Amsterdam, 1963.
5) Voor de uitzonderingen en een uiteenzetting
van de werking van de BTW, zie S. Cnossen, Fiscaal-economische analyse van de BTW, ESB, nr.

3302, 29 april 1981, biz. 384-392.

verplicht de belasting voor 1984 in te voeren.

sies in om haar te adviseren over de harmo-

staande cascadeheffingen dienden te wor-

van de nationale munt zullen leiden 12).
Bij voorbeeld een hoger dan gemiddeld

BTW reeds in 1967 introduceerde, lang voordat

recties van de omzetbelasting en de accijn-

kwamen de Neumark- en de Jansen-Com-

regime van flexibele wisselkoersen automatisch tot een aanpassing van de waarde

De verschillen in tarieven houden in dat
grenscorrecties noodzakelijk blijven om de
communautaire douanegrenzen die dit impliceert, is natuurlijk in strijd met de geest
van een gemeenschappelijke markt. Ten
einde de opheffing van deze grenzen te bereiken, zijn in de fiscale literatuur twee alternatieven ontwikkeld die hierna zullen

nisatie van de verschillende indirecte belastingen. Wat de omzetbelasting betreft,

uniformiteit van BTW-tarieven niet noodzakelijk is, omdat verschillen in algemene
kostprijsverhogende belastingen onder een

hoogde tarieven voor z.g. weelde-artikelen.

ren. Maar de instandhouding van de intra-

zen deze richting zouden opgaan, stelde de
Europese Commissie een tweetal commis-

over grenscorrecties wordt aangetoond dat

en diensten en hebben drie landen ver-

de belastingadministratie zal niet precies
weten hoeveel belasting bij uitvoer dient te

Ergo, het afrekeningsmechanisme aan de
grens kan worden gebruikt voor handelsbeschermende doeleinden.
Ten einde te voorkomen dat de grenscor-

als bron van overheidsinkomsten of aan de
behoefte de tarieven op eindprodukten te
differentieren, zou dan tegemoet kunnen

6) De derde, vierde en vijfde richtlijn stelden de
datum van invoering uit voor Belgie en Italic.
Opgemerkt dient te worden dat Denemarken de

nen worden geschat. Met andere woorden,
worden teruggegeven, noch hoeveel belasting bij invoer dient te worden geheven.

nadering voorgesteld een uniform EG-tarief in te voeren 10). Aan een groter dan gemiddelde voorkeur voor de omzetbelasting

zou geen teruggaaf van belasting moeten

het lid van de EG werd. Griekenland heeft zich
7) Voor Nederlandse bijdragen aan de harmonisatieliteratuur, zie J. Reugebrink, Harmonisatie
van de omzetbelasting en accijnzen, biz. 83-98,
in: Fiscale harmonisatie in de Europese Gemeenschappen, Europese monografieen, nr. 21,

Deventer, 1975; alsook de gedetailleerde verhandeling van B. J. M. Terra, Omzetbelasting:
opheffing van fiscale grenzen, Fiskaal, nr. 9, juni

1982, biz. 183-256.
8) Zie International Bureau of Fiscal Documentation, op. cit., biz. 147-149.
9) De Engelse term ,,restricted origin principle”
is door H. Shibata gesmeed; zie zijn The theory

of economic unions, in: C. S. Shoup (red.), Fiscal
harmonization in common markets, New York,
1967, deel 1, biz. 145-264.

10) In: Report on the scope for convergence of
tax systems in the Community, Bulletin of the
European Communities, Supplement 1/80, biz.
54, heeft de Europese Commissie geopperd dat
de lidstaten overeenstemming zouden moeten
zien te bereiken over de aanvaarding van een

tweeledig tarief: een normaal tarief van 15-17%
en een verlaagd tarief van 3-5%. Kennelijk zit de
Commissie ook op de toer van een zo verregaand

mogelijke unificatie.
11) Zie b.v. Musgrave en Musgrave, op. cit., biz.

779. Recent heb ik, ten onrechte zoals hierna zal
blijken, dezelfde lijn gevolgd in The Netherlands,
in: H. J. Aaron (red.), The value-added tax: lessons from Europe, Washington D.C., 1981, biz.
59.
12) Voor een tweetal recente bijdragen verwijs ik
naar J. Whalley, Uniform domestic tax rates,
trade distortions and economic integration,
Journal of Public Economics, jg. 11, 1979, biz.

213-221; en Eitan Berglas, Harmonization of
commodity taxes: destination, origin and restricted origin principles, Journal of Public Economics, jg. 16, 1981, biz. 377-387.

EG-tarief in enigerlei lidstaat zou de invoer
van buitenlandse goederen aantrekkelijker

maken. Dit zou echter een wisselkoersdepreciatie tot gevolg hebben welke de oorspronkelijke kostenverhouding weer zou
herstellen. In de modellen waarmee deze
gang van zaken wordt aangetoond, wordt
er van uitgegaan dat het binnenlands prijsmechanisme de aanpassing niet belem-

mert, dat de handelsbalansen in de uitgangssituatie in evenwicht zijn, en dat de
produktiefactoren de intracommunautaire
grenzen niet zullen overschrijden.
Zacht gezegd getuigt de theoretische oplossing voor de opheffing van de intracommunautaire grenzen niet van werkelijkheidszin. De veronderstelling van flexibele
wisselkoersen is in strijd met de doelstelling van het tot stand brengen van een gemeenschappelijke markt. Maar ook al zouden wisselkoersaanpassingen mogelijk

Nederland heeft reeds sedert de invoering van de BTW met de eerste methode
gewerkt. Thans is zij ook gei’ncorporeerd in
artikel 23 van de zesde richtlijn en nader
uitgewerkt in een ontwerpprogram van de
Europese Commissie 15). In het kort komt
de methode er op neer dat de compenserende heffing niet aan de grens wordt
ge’ind. Het aftrekmechanisme van de BTW
zorgt er echter voor dat de eerste ondernemer die binnenlands belastingplichtig is de
compenserende heffing impliciet betaalt,

eenvoudig omdat hij terzake van de invoer

veau nog niet in de pas te lopen. Omdat
nominate lonen rigide zijn in neerwaartse
richting, zal de prijsaanpassing van de
BTW slechts in opwaartse richting kunnen

niets aan belasting kan aftrekken. In Nederland is bijna de gehele compenserende
invoerheffing aldus verlegd. Wat uitgevoerde goederen betreft, kan het recht op
teruggaaf in het algemeen worden aangetoond op basis van boekhoudkundige gegevens; fysieke uitklaring aan de grens in de
vorm van een door de douane afgetekend
consent is niet vereist 16).
De tweede benadering houdt in dat bij
uitvoer geen teruggaaf van BTW wordt
verstrekt. In plaats daarvan wordt de eerstbelastingplichtige ondernemer in het in-

plaatsvinden. Met andere woorden, volle-

voor de buitenlandse BTW die hem door
zijn leverancier in rekening is gebracht. Hij
zal deze BTW en die van andere buitenlandse leveranciers apart op zijn aangifte

zich hier aanbiedt, is belastingheffing op
basis van het oorsprongbeginsel, d.w.z. de
BTW van het uitvoerland wordt betaald

zonder enige verrekening ten behoeve van
het invoerland 18). In het licht van de bestaande vrijstelling van f. 500 per persoon
is dit thans reeds de facto het geval met betrekking tot de meeste consumptiegoederen. En wat duurzame consumptiegoederen, zoals auto’s betreft, kan het invoerland op grond van een recente uitspraak
van het Europese Hof van Justitie slechts
het verschil tusen de eigen hogere BTW en
de buitenlandse BTW bijheffen 19). Zelfs
dit zou gevoeglijk achterwege kunnen blijven op grond van de overweging dat verschillen in belastingdruk tussen duurzame
consumptiegoederen, die tevens voor andere doeleinden dienen te worden geregistreerd, kunnen worden gecompenseerd
door verhoging of verlaging van periodiek
te betalen gebruiksbelastingen.

voerland een volledige aftrek toegekend

dige prijsflexibiliteit is niet een realistische
veronderstelling en het oorsprongbeginsel
is daarbij in het nadeel. Ook de intracommunautaire immobiliteit van de factoren
arbeid en kapitaal is onverenigbaar met de
totstandkoming van een gemeenschappe-

Onder beide varianten zal een regeling
dienen te worden getroffen voor door particulieren en vrijgestelde ondernemers ingevoerde goederen. De enige oplossing die

zijn, dan hoeft het binnenlandse prijsni-

lijke markt die de kenmerken behoort te

moeten vermelden. Vervolgens zal de belastingadministratie van het invoerland de
verschillende buitenlandse BTW-aftrek-

hebben van een binnenlandse markt. Deze

ken moeten tabuleren en intracommunau-

veronderstelling wordt wel weggeredeneerd

Juristen en beoefenaren van de praktijk

tair verrekenen met de buitenlandse BTW
die door ander lidstaten ter compensatie
wordt aangeboden. Enig saldo komt voor
rekening van het uitvoerland. Voor deze
verrekeningsmethode zou een Europees
clearinginstituut in het leven moeten worden geroepen 17).
Onder beide varianten worden de douanegrenzen opgeheven, maar blijven de fiscale grenzen, d.w.z. de correcties die het
bestemmingslandbeginsel meebrengt, bestaan. De eerste variant is een nationale
aangelegenheid. Betwijfeld moet daarom
worden of zij ooit zo volledig in de praktijk
zal kunnen worden gebracht als de tweede
variant die een Europese aanpak vereist.
Er is op gewezen dat de tweede variant

van de BTW-heffing zijn reeds in een vroeg

de BTW fraudegevoeliger zou maken. Zo

stadium met een veel betere oplossing gekomen. Zij wijzen er op dat de bestaande
grenscorrecties voor de BTW zijn geent op
de fysieke controlemethode waardoor de

zou de importeur de exporteur er toe kunnen bewegen de in rekening gebrachte

door aan te nemen/dat de BTW een betaling vormt voor de levering van interme-

diaire goederen door de overheid (zij werkt
dan niet kostprijsverhogend), maar dit konijn wordt uit de hoed getoverd om een
schijn van werkelijkheid aan het resultaat
te geven 13). Kort gezegd: de equivalence
tussen bestemmingsland- en oorsprongbeginsel is een prachtig studeerkamerverhaal

waar de praktijk niets aan heeft 14).
Opheffing van douanegrenzen: een praktische oplossing

naleving van de invoerrechten wordt verzekerd. In het binnenland wordt de BTW
echter geverifieerd op basis van boekhoudkundige gegevens. Maar deze accountantscontroletechniek zou ook kunnen worden

13) Zie: Berglas, op. cit., biz. 386; en C. A. Longo. Indirect tax harmonization: the case of
LAIA?, Bulletin for International Fiscal Documentation, jg. 12, 1981, biz. 540.
14) Er is bovendien op gewezen dat het oorsprongbeginsel onverenigbaar is met de methode
van aftrek van voorbelasting welke bij de BTW
wordt toegepast; zie C. S. Shoup, Public finance,
Chicago, 1969, biz. 264; en K. Messere, A defence of present border tax adjustment practices,
National Tax Journal, jg. 32, 1979, biz. 489.

BTW kunstmatig te verhogen. Bovendien

15) Zie: Programme for the simplification of value added tax procedures and formalities in intra-community trade, gepubliceerd in Intertax,

BTW-administraties te worden versterkt.

heffen door de fiscale grenzen, d.w.z. de
correcties die het bestemmingslandbeginsel
meebrengt, van de geografische grenzen
naar de boekhouding van belastingplichtigen te verleggen. Deze praktische oplossing
kent twee modaliteiten. Onder de eerste
benadering wordt de compenserende heffmg bij invoer naar de eerst-binnenlands
belastingplichtige ondernemer verlegd;
onder de tweede vorm vindt de aftrek voor
de in uitgevoerde goederen begrepen BTW
plaats bij de eerst-buitenlands belastingplichtige ondernemer.

Maar er is geen reden om aan te nemen dat

I

In de economische literatuur over de belastingheffing wordt algemeen aangenomen dat indirecte belastingen op intracommunautair verhandelde goederen op grond
van het oorsprongbeginsel zullen moeten
worden geheven indien het de bedoeling is
de douanegrenzen binnen de EG af te
schaffen. In het verlengde daarvan is betoogd dat de verschillende BTW-tarieven
dan dienen te worden geiinificeerd ten ein-

zou de belastingadministratie van het invoerland geneigd kunnen zijn het recht op
aftrek van buitenlandse BTW niet te streng
te verifieren in de wetenschap dat het uitvoerland toch betaalt. Zonder twijfel dient
de samenwerking tussen de verschillende

aangewend om de douanegrenzen op te

ESB 10-11-1982

Slotupmerkingen

dit niet zou kunnen. Op het gebied van de
invoerrechten is ook een verregaande integratie van procedures mogelijk gebleken

en de Europese Commissie is thans reeds
intensief betrokken bij de verificatie van de
een-percentsbijdragen aan het gemeen-

schappelijke fonds. Bovendien zijn er bilaterale precedenten, zoals de verrekening
van de aan uitgedeelde winsten toe te rekenen vennootschapsbelasting die tussen
Frankrijk. en de Bondsrepubliek plaatsvindt.

nr. 6-7, 1981, biz. 218-230.
16) Onder een variant van deze BTW-verleggingsprocedure is voorgesteld de plaats van leve-

ring te verleggen van de plaats van verzending
naar de plaats van bestemming. Exporterende
ondernemers zouden dan tevens belastingplichtig moeten worden gesteld in andere lidstaten.
Zie: C. P. Tuk, Omzetbelasting. Streven naar
opheffing van grenscontrole, Weekblad voor Fiscaal Recht, nr. 5034, 1971, biz. 281-295.
17) Voor een heldere uiteenzetting, zie: A. L. C.
Simons, Simplification of VAT-procedures in intra-community trade, Intertax, jg. 10, 1981, biz.
375-382.
18) Een uitzondering zou wellicht voor de overheid moeten worden gemaakt, omdat zij
omvangrijke aankopen in het buitenland kan
verrichten; toepassing van het eigen BTW-percentage is dan wenselijk.
19) Zie: A. L. C. Simons, Een doorbraak in de
Internationale BTW, Weekblad voor Fiscaal
Recht, nr. 5550, 24 juni 1982, biz. 684-691.

1215

de vestigingsplaatsbeslissingen niet te verstoren. In dit artikel ben ik tot de conclusie
gekomen dat deze benadering niet noodzakelijk is, omdat intracommunautaire
douanegrenzen volledig kunnen worden

opgeheven door de grenscorrecties voor de
BTW naar de boekhouding van belastingplichtige ondernemers in andere lidstaten
te verleggen. Enige stroomlijning van de tariefstructuren zou dit proces natuurlijk wel

vergemakkelijken. Zo zouden de lidstaten
kunnen overeenkomen naast een normaal
tarief slechts een verlaagd tarief toe te passen op (alle) agrarische produkten en levensmiddelen.
Heffing van BTW over door niet-belastingplichtige ondernemers ingevoerde goederen zou echter wel volgens het oorsprongbeginsel moeten plaatsvinden. Het

is mogelijk dat dit enige verlegging van de
kleinhandel aan de grenzen tot gevolg zal
hebben. Ook zullen vestigingsplaatsbeslissingen zodoende worden bei’nvloed. Dit effect is echter ook eigen aan de verschillen
in de tarieven van de kleinhandelsbelastingen die de staten of provincies van de Verenigde Staten of Canada heffen. Hoewel de
tariefverschillen in deze landen aanzienlijk
kunnen zijn, wijst empirisch onderzoek

niettemin uit dat de verstoringen miniem
zijn. Wat hiervan ook zij, dit effect, dat alleen kan optreden met betrekking tot particuliere aankopen, vormt een geringe prijs
voor de grote politiek-psychologische maar

ook economische voordelen die een opheffing van de intracommunautaire grenzen
betekenen 20).

,,Last but not least” is de theoretische
benadering ook niet wenselijk, omdat zij de
nationale soevereiniteit op het stuk van de
belastingen aantast. Onderde voorgestelde

oplossing daarentegen kan elke lidstaat
zijn eigen tarief of tarieven bepalen. Dit is

een enorm pluspunt. Immers, nu het nationale monetaire beleid aan EMS-banden
is gelegd, neemt het belang toe van fiscale
instrumenten om een korte-termijn stabilisatiebeleid te voeren en lange-termijn
structurele aanpassingen te bewerkstelligen. Ik ben van oordeel dat het EG-harmonisatiebeleid een zo groot mogelijke vrijheid op deze beleidsterreinen dient te
waarborgen. De Europese Commissie zou
er daarom beter aan doen wegen te zoeken
waarlangs de verschillende belastingstelsels kunnen worden gecoordineerd (zonder
dat dit de totstandkoming van een gemeenschappelijke markt doorkruist) in plaats
van te blijven hameren op het aambeeld
van de unificatie der belastingen.
S. Cnossen

20) Op biz. 94 van Harmonisatie van omzetbelasting en accijnzen, op. cit., vermeldt Reugebrink dat de kosten van de voor het Internationale

handelsverkeer te vervullen administratieve formaliteiten op 7,5% van de waarde van de goederen zijn geschat!

1216

Auteur