Er is de laatste tijd steeds meer aandacht voor beleid gericht op het vergroten van de welvaart in brede zin. Hoe kijken Nederlandse economen hiernaar? We hielden een enquête.
In het kort
– Een focus op bbp en winst gaat volgens economen vooral ten koste van de ecologische duurzaamheid.
– Economen verwachten dat sturen op welvaart ten goede komt aan de financiële bedrijfsprestaties op de lange termijn.
– Veelal ontbreken de data, methodes en procedures om daadwerkelijk te kunnen sturen op andere waarden dan financiële.
In het kort
De enquête is mogelijk gemaakt met steun van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Nederland heeft recentelijk verschillende initiatieven gezien die het sturen op welvaart in den brede op de agenda zetten, zoals de tijdelijke Kamercommissie Breed welvaartsbegrip of het omarmen van het welvaartsconcept door de werkgeversorganisatie VNO-NCW. Daarnaast focussen anderen op beter meten, zoals de Monitor Brede Welvaart van het Centraal Bureau voor de Statistiek, en ook op de voortdurende verbeteringen in de ESG-rapportages (Environmental, Social & Governance) van bedrijven. Ten slotte zien we ook initiatieven die inzetten op een betere sturing. Denk aan het herstelfonds dat de Sociaal-Economische Raad recent voorstelde of aan de recente juridische overwinningen van de milieubeweging tegen stikstof-, PFAS- en CO2-uitstoot.
Maar waar staan economen eigenlijk als het gaat om sturen op welvaart in brede zin? Erkennen ze dat financiële waarden maar een beperkt aspect van welvaart weergeven, en zo ja, kunnen ze het voldoende meten en zijn er genoeg mogelijkheden om erop te kunnen sturen?
Om hier inzicht in te krijgen, hebben we een enquête uitgezet onder Nederlandse economen, zowel zowel bij de overheid, in het bedrijfsleven als in het onderwijs. In de online bijlage is er een overzicht van alle resultaten te vinden.
De enquête
Tussen 12 en 31 mei 2021 hebben we de enquête uitgezet via Surveymonkey. Om een zo groot en divers mogelijke groep van economen te bereiken, is de uitnodiging om de enquête in te vullen verspreid via de nieuwsbrief van ESB, Our New Economy en Sustainable Finance Lab en zijn er universiteiten, plan- en onderzoeksbureaus, ministeries, banken, economieredacties en leraar- en studentenverenigingen benaderd met het verzoek om deze rond te sturen.
In totaal vulden 327 respondenten de enquête in, zie tabel 1. Het gaat hier voornamelijk om mannen tussen de 25 en 65 jaar oud. Het overgrote merendeel van de respondenten heeft een wo-master afgerond; 88 respondenten zijn tevens gepromoveerd.
Bijna twee derde van de respondenten is algemeen econoom, tien procent is bedrijfseconoom en ongeveer vijf procent is specialist in financiering. De rest heeft zelf invulling gegeven aan de vraag in het vrije invulveld. De respondenten zijn voornamelijk werkzaam in beleid (102 respondenten), wetenschap en onderwijs, (112 respondenten) maar ook in het bedrijfsleven of de financiële wereld (53 respondenten). Overige respondenten zijn werkzaam in onderzoek, in ngo’s of ze zijn gepensioneerd. Veelvoorkomende functies zijn beleidsadviseur, hoogleraar, onderzoeker, manager, directeur, promovendus en analist.
In de tekst geven we opvallende verschillen in antwoorden weer; tabel 2 geeft een uitstplitsing van de antwoorden naar werkveld.
Associatie met welvaart
Wanneer we economische groei niet alleen meten aan de hand van bbp en winst, maar ook via sociale, ecologische, welzijns-, ESG- en SDG-indicatoren, dan spreken we van ‘welvaart’ (vaak ook ‘brede welvaart’ genoemd). In de enquête hebben wij de respondenten gevraagd naar zes categorieën van welvaart: ‘ecologische duurzaamheid’, ‘gezondheid en welzijn’, ‘materiële en financiële situatie’, ‘rechtsstaat’, ‘samenleving’ en ‘sociale gelijkheid’. Deze categorieën zijn gebaseerd op diverse classificaties, zoals die gebruikt worden door de Universiteit Utrecht, de Rabobank, het CBS en de SDG’s (Sustainable Development Goals). Kader 1 geeft de voorbeelden die we de respondenten per categorie hebben gegeven.
Kader 1 – Aspecten van welvaart
We hebben de respondenten gevraagd naar de zes categorieën van welvaart, waarbij we de volgende voorbeelden hebben gegeven van wat tot de categorie behoort:
– Ecologische duurzaamheid: biodiversiteit, duurzaam grondstoffengebruik, gezondheid en productiviteit bodem en stabiel klimaat.
– Gezondheid en welzijn: fysieke gezondheid, mentaal welzijn, persoonlijke ontwikkeling en werk-privé-balans.
– Materiële en financiële situatie: baanzekerheid, besteedbaar inkomen, economische groei en woonsituatie.
– Rechtsstaat: democratie, rechtssysteem, veiligheid en vrijheid van meningsuiting.
– Samenleving: kunst en cultuur, onderwijs, sociale relaties en vrijwilligerswerk.
– Sociale gelijkheid: discriminatie, inkomensgelijkheid, gelijke kansen en vermogensgelijkheid.
Persoonlijk associëren Nederlandse economen gezondheid en welzijn het meest met welvaart (figuur 1). Ook ecologische duurzaamheid en de materiële en financiële situatie worden gezien als belangrijke onderdelen van welvaart. De persoonlijke voorkeur voor gezondheid en welzijn zou overigens een gevolg kunnen zijn van het moment van het afnemen hiervan tijdens de coronacrisis.
Wanneer we de economen vragen naar associaties met de welvaart van de werkomgeving, scoren alle categorieën marginaal lager, behalve de materiële en financiële situatie. In de werkomgeving blijft het financiële het belangrijkste welvaartskenmerk, ondanks het feit dat economen zelf gezondheid en welzijn belangrijker achten.
Liever een dashboard
Er zijn verschillende manier om welvaart te meten. Economen hebben veel vaker een voorkeur voor een dashboard met deelindicatoren voor welvaart (48,7 procent) dan voor een enkele samengestelde welvaartsindicator (5,9 procent). Al geeft 45,4 procent van de economen aan dat beide naast elkaar zinvol kunnen zijn.
De economen zijn het erover eens dat een welvaartsindicator/-dashboard vooral vergelijkbaar moet zijn over de tijd, tussen mensen en tussen regio’s, en dat deze representatief moet zijn voor wat mensen belangrijk vinden. In figuur 2 zien we dat deze criteria respectievelijk door 33,0 en 28,2 procent van de economen worden genoemd als zijnde de belangrijkste criteria. Economen zijn daarnaast van mening dat simpelheid het minst belangrijke criterium is. Deze optie werd door 44,8 procent van de economen als ‘minst belangrijk’ genoemd voor een welvaartsindicator/-dashboard.
Opvallend is dat slechts 6,2 procent van de beleidsmakers ‘stuurbaar via beleid’ noemt als belangrijkste kenmerk van een welvaartsindicator. In het bedrijfsleven en de financiële wereld (11,4 procent), en ook in het onderwijs en de wetenschap (8,4 procent) wordt dit kenmerk vaker genoemd als het belangrijkste aspect van een welvaartsindicator.
Effecten van focus op bbp en winst
Een focus op bbp en winst gaat volgens Nederlandse economen met name ten koste van de ecologische duurzaamheid, zie figuur 3. Als voorbeelden noemt men de stikstofcrisis, de staatssteun aan KLM, en de gaswinning in Groningen. Met ruime afstand staat sociale gelijkheid op de tweede plaats, met 16,5 procent. Hierbij worden flexwerken, toeslagenaffaire en de vermogenskloof als voorbeelden genoemd.
Dat voornamelijk sturen op financiële overwegingen ten koste gaat van andere welvaartsfactoren, betekent echter niet dat er helemaal niet meer op bbp en winst gestuurd dient te worden. Slechts acht procent van de Nederlandse economen denkt dat bpp en winst zelf een negatieve relatie hebben met welvaart. Ongeveer de helft ziet hier een positieve relatie, en 45 procent noemt de relatie onzeker.
De mensen in het bedrijfsleven en de financiële wereld stemmen overigens het vaakst in met de stelling dat bbp nodig is voor welvaart (61,0 procent). Het merendeel van de beleidsmakers (52,4 procent) daarentegen zegt dat het verband tussen de twee onzeker is. De mensen in het onderwijs en de wetenschap zitten daar tussenin, 48,4 procent vindt bbp-groei noodzakelijk voor welvaart en 45,3 procent ziet een onzeker verband.
Wel denkt een kleine meerderheid van alle respondenten (60 procent) dat bbp en winst over de tijd minder belangrijk zijn geworden voor de welvaart in Nederland. 25 procent denkt dat de relatie even belangrijk is gebleven; 15 procent denkt dat bbp en winst belangrijker zijn geworden.
Effect op financiële prestaties
Wat doet sturen op welvaart met de financiële prestaties? 84 procent van de responten verwacht dat de introductie van ESG-scores en CSR (Corporate Social Responsibility) ook goed is voor de financiële prestaties van bedrijven op de lange termijn. Op korte termijn verwachten economen echter een negatief effect. Bijna twee derde van de economen die op de lange termijn een positief effect verwachten, denkt dat dit op de korte termijn negatief zal zijn. Aversie tegen negatieve resultaten op de korte termijn verhindert dus mogelijk het profiteren van het sturen op welvaart door bedrijven op de lange termijn.
Daarbij verwachten economen dat sturen op welvaart redelijk verdelingsneutraal is, blijkt uit de enquêteresultaten (niet weergegeven hier). Men verwacht geen voordeel op basis van opleidingsniveau, leeftijd of migratieachtergrond, als er wordt gestuurd op welvaart in plaats van enkel op bbp of winst. Wel verwachten de economen een licht voordeel voor inwoners van landelijke gebieden ten opzichte van die in stedelijke gebieden, en voor vrouwen ten opzichte van mannen.
Als risico’s van sturen op welvaart (open vraag) noemen economen risico’s die volgen uit de subjectiviteit van het welvaartsbegrip. Het is niet duidelijk wat welvaart precies inhoudt en wat eronder valt, waardoor het moeilijk is om er beleid op te maken. De discussie over wat belangrijk is en welke indicatoren tegen elkaar opwegen, zal veel tijd in beslag nemen, hetgeen ten koste gaat van het daadwerkelijk uitvoeren van beleid. Daarnaast maakt het sturen op een brede set van indicatoren het mogelijk om uiteenlopende besluiten goed te praten.
Data en methoden ontbreken
Van de respondenten gaf 73 procent aan op hun werk verbinding te leggen met welvaart. Het overgrote deel van hen (71,1 procent) geeft aan beoordeeld te worden op basis van de ecologische duurzaamheid, op de voet gevolgd door sociale gelijkheid (62,4 procent) en door gezondheid en welzijn (58,4 procent). Onderaan de lijst komt rechtsstaat met 18,3 procent.
We vroegen de groep economen die op het werk verbinding legt met welvaart naar het praktische aspect van sturen op welvaart. Ondanks dat de meerderheid van de economen beoordeeld wordt op basis van welvaartsindicatoren, geeft slechts een minderheid van hen aan (42,7 procent) op het werk richtlijnen te hebben over hoe er rekening gehouden moet worden met welvaart. De economen die wel richtlijnen hebben, geven vaak aan dat het hierbij gaat om SDG’s en MKBA’s (maatschappelijke kosten-batenanalyses).
Figuur 5 toont dat de economen steun ervaren van leidinggevenden, collega’s en klanten bij het sturen op welvaart. De wil om erop te sturen lijkt dus in de organisatie aanwezig. Deze figuur laat echter ook zien dat er vooral bij de beschikbare data, methode en interne procedures ruimte voor verbetering is. De respondenten geven hierbij aan meer pragmatische oplossingen te behoeven naast de theorie. Ook hebben ze betere data nodig en moeten methoden om welvaartsindicatoren te gebruiken worden opgenomen in standaardprocedures.
Het blijkt dat beleidsmakers meer op welvaartsindicatoren worden beoordeeld in hun werk dan mensen in het bedrijfsleven en de financiële wereld, en ook in onderwijs en in wetenschap. Richtlijnen voor werken met welvaart zijn er daarentegen minder bij de beleidsmakers (38,2 procent), dan bij de mensen in het bedrijfsleven en de financiële wereld (64,5 procent). Ook bij de mensen in onderwijs en wetenschap zijn er weinig richtlijnen (36,2 procent). De methodes en procedures voor sturen op welvaart zijn het beste in het bedrijfsleven, en worden in mindere mate als steunend ervaren door beleidsmakers en wetenschappers.
Conclusie
Op de weg naar sturen op welvaart biedt deze enquête drie lessen. Ten eerste lijkt werken aan draagvlak bij organisaties om zo te sturen op welvaart minder hard nodig dan werken aan methodes, data en procedures om te kunnen sturen. Bij beleidsmakers is het verschil het grootst. Zij geven het minst vaak aan dat data, methoden en procedures hen steunen bij het sturen op welvaart. Economen uit het bedrijfsleven geven aan meer steun te ondervinden van methodes, data en procedures, ook al is er bij hen ook ruimte voor verbetering.
Ten tweede verwacht de overgrote meerderheid van de economen op de lange termijn een positief effect op de financiële prestaties van bedrijven door te sturen op welvaart met ESG-monitoring en CSR-beleid. Over het effect op de korte termijn verschillen echter de meningen. Mogelijk kan de welvaart op lange termijn dus bevorderd worden door de onzekerheid te beperken, of via manieren om de verliezen op korte termijn te overbruggen.
Tot slot lijkt er een brede consensus te zijn dat het gebruik van een enkele indicator voor welvaart niet wenselijk is. Er moet in ieder geval een dashboard gehanteerd worden, met daarnaast eventueel een enkele indicator.
Auteurs
Categorieën