Ga direct naar de content

Economen versus het publiek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 1 2002

Economen versus het publiek
Aute ur(s ):
Nooij, M., de (auteur)
De auteur is verb onden aan de Stichting voor Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4349, pagina 175, 1 maart 2002 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
opinie

Wanneer het om politieke beslissingen gaat, is de mening van het publiek vaak belangrijker dan die van economen, ook als het over
economische onderwerpen gaat 1. Nederlandse voorbeelden zijn de veiling van de radiofrequenties en het rekeningrijden. Een beter
begrip van deze meningsverschillen kan de communicatie tussen het publiek, economen en het beleid verbeteren. Het beleid wordt
daarmee meer gebaseerd op economische argumenten en minder op kreten. De studie van Bryan Caplan naar meningsverschillen
tussen economen en het publiek in de VS is daarom interessant 2. In een enquête onder 1510 burgers en 250 gepromoveerde
economen kregen beide groepen dezelfde 37 economische stellingen en vragen over hun persoonlijke situatie voorgelegd.
De studie begint met het beschrijven van verschillen in opvattingen. Zo dacht het merendeel van het publiek dat de olieprijsstijgingen
die tijdens de enquête plaatsvonden werden veroorzaakt door oliemaatschappijen die hun winst probeerden op te krikken. Het merendeel
van de economen zag hier de normale werking van vraag en aanbod in. Het publiek zag het overheidstekort, het aantal immigranten,
ontwikkelingshulp, de hoogte van belastingen en het aantal belastingvrijstellingen voor bedrijven als grotere problemen voor een goede
werking van de economie dan de economen. Economen vonden juist het gebrek aan besparingen zorgelijk. Ook was het publiek
negatiever over vrijhandel en technologische ontwikkeling dan economen. Soms zijn ze het echter met elkaar eens. Zo denken beide
groepen dat een president slechts beperkte invloed heeft op de economie en dat hun eigen kinderen het beter gaan krijgen dan zijzelf.
De verschillen in opvattingen worden door Caplan verklaard aan de hand van verschillen in persoonlijkheidskenmerken, zoals
opleidingsniveau, inkomen, recente en verwachte inkomensgroei, baanzekerheid, etniciteit, leeftijd, geslacht en politieke voorkeur. Voor
elk van de 37 economische stellingen is een aparte analyse uitgevoerd om het verschil tussen economen en het publiek te verklaren. Bij
31 stellingen blijkt er een statistisch significant verschil te bestaan tussen de opvatting van het publiek en die van de economen. Vooral
vrouwen, lager opgeleiden, mensen van wie het inkomen in de afgelopen vijf jaar niet sterk is gestegen, mensen die dit ook in de
komende jaren niet verwachten en mensen met een onzekere baan, verschillen in hun opvatting van die van economen. Zo denken lager
opgeleiden vaker dat een hogere olieprijs komt door het gedrag van de oliemaatschappijen, terwijl mensen met een hoge baanzekerheid
dit vaker toeschrijven aan de werking van het marktmechanisme. Inkomen blijkt nauwelijks een rol te spelen bij hoe economisch mensen
denken. Ook ideologische motieven spelen geen rol.
Tevens verschillen economen en het publiek onderling van mening. Veel problemen zijn immers nog niet definitief door de economische
wetenschap beantwoord. Bij dit onderzoek ging het er niet om wie gelijk heeft, maar om het verschil tussen economen en het publiek te
illustreren en te verklaren. Economen blijken wel eensgezinder dan het publiek, met name als het gaat om de baten van technologische
ontwikkeling, handel en ontwikkelingshulp. Maar als economen verdeeld zijn, is het publiek dat niet en omgekeerd. Het publiek is juist
relatief eensgezind van mening dat hoge belastingen en het overheidstekort slecht zijn voor de economie, dat de banengroei de
afgelopen twintig jaar vooral laagbetaalde banen betrof en dat de reële lonen en het reële inkomen deze periode zijn gedaald.
Hoewel Amerikaanse economen rechtser zijn dan Nederlandse economen, is ook het Amerikaanse publiek rechtser dan het Nederlandse
publiek. De resultaten van het onderzoek van Caplan kunnen daarom ook interessant zijn voor ons. De meningsverschillen worden
immers niet verklaard door verschillen in ideologie, maar bijvoorbeeld door verschillen in opleiding. Politiek is deels gebaseerd op de
mening van het publiek. Met dit onderzoek is beter te begrijpen waarom de politiek nog wel eens een ander beleid voorstaat dan wat
economen verstandig vinden. Tevens wordt inzicht verkregen in de vraag waarom de invloed van het publiek, bijvoorbeeld via
opiniepeilingen en protestacties, groter is op bepaalde beleidsterreinen. Dit komt bijvoorbeeld omdat daar relatief veel laaggeschoolden,
vrouwen, mensen waarvan het inkomen niet is gestegen en mensen die niet verwachten dat dit gaat gebeuren bij betrokken zijn.
Wanneer economen vinden dat hun mening van grote waarde is voor het formuleren van het juiste beleid, doen zij er goed aan op deze
beleidsterreinen hun mening extra duidelijk te presenteren.

1 Verschillen in mening tussen economen en het publiek zijn eerder beschreven, maar niet eerder verklaard op basis van
persoonlijkheidskenmerken. Zie bijvoorbeeld R.J. Blendon en anderen, Bridging the gap between the public’s and economists’ view on
the economy, Journal of Economic Perspectives, jrg. 11, nr. 3, blz.105-118, 1997. Dit onderzoek is gebaseerd op dezelfde enquête als het
hier besproken onderzoek.
2 Zie B. Caplan, What makes people think like economists? Evidence on economic cognition from the ‘survey of Americans and

economists on the economy’, The Journal of Law and Economics , jrg. XlIV, 2001, blz. 395-426.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur