Economen
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4182, pagina 949, 18 december 1998 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
barbaren, economie-beoefening, kunst, cultuur
Economische theorieën zijn zelden mooi. In tegenstelling tot de zuivere wiskunde of de natuurkunde, waar de esthetiek van de
wetenschap een belangrijke bijdrage levert aan de status ervan, zijn economische stellingen meestal rommelig. Ze zitten vol met
omslachtige mitsen, maren en slecht passende konterfeitsels van de werkelijkheid 1.
Zoals je de hondenbezitter herkent aan zijn hond, zo herken je de econoom aan zijn vak. Neem die neurotische armbewegingen (aan de
ene hand, aan de andere hand). Of de getroubleerde blik in de ogen – de econoom is een gemankeerde wereldverbeteraar die ondertussen
beseft dat de wereld het beste is zoals zij is. Want als het niet optimaal is, is het niet rationeel, en wat niet rationeel is, is niet. Daarbij gaat
de econoom gebukt onder een gestoord sociaal leven: ieder menselijk handelen wordt tot transactie gereduceerd. Een bezoekje aan de
opera draait om de pauze in de Rabofoyer. Als economen het goed willen maken met een afscheid van ons geld, door de samenleving een
schilderij te schenken, dan doen ze dat op andermans kosten. En nemen dan natuurlijk het duurste schilderij dat op de markt te krijgen is want duurder is waardevoller, dus mooier, zegt de theorie van het consumentengedrag en de theorie heeft altijd gelijk. Nooit heeft de
econoom zijn driften beter gesublimeerd dan in de Boogie-Woogie.
Nee, het beeld dat de econoom biedt maakt niet vrolijk. Esthetiek en cultuur lijken de antithese van economie en rationeel handelen.
Economen kunnen schilders en schrijvers zelden inspireren, of het moet voor de aanklacht en de ironie zijn. Economen grijpen ter
verklaring meteen naar het eigenbelang: dat schrijvers weinig op hebben met de econoom komt omdat economen de vaste boekenprijs
afwijzen en daarmee het dagelijks brood van het schrijversgilde bedreigen.
Toch komt de enige econoom die een prominente rol in de wereldliteratuur speelt er genadig van af. Het gaat om Jan Pen, die als Tabe
Pap figureert in het meesterwerk van zijn voormalige Groningse collega Willem Frederik Hermans, Onder professoren. De “hoi”zeggende, in sandalen gestoken professor met als leeropdracht “makroeconomische verkenningen” is zelfs geletterd. Hij bewondert de
verzen (en brilmonturen) van “Remko Kampurt”, en schrijft “prettig leesbare beschouwingen” in dag- en weekbladen – “een hoogleraar
die, zoals de Fransen zeggen, de vinger op de pols van het wereldgebeuren hield” 2. Het kan rotter. Pen heeft meer geluk dan Tinbergen.
Die moet het in de bundel Malle Hugo ontgelden als de bedenker van het plan om “superbegaafden geheel kaal te plukken en ze ten
slotte maar bij het Leger des Heils te laten slapen” 3. Terzijde constateert Hermans dat Economie (met hoofdletter!) een ‘wetenschap’ is,
waarin twee professoren het tegenovergestelde verkondigen, en beiden de Nobelprijs krijgen.
Ook de doctorandussen in de economie krijgen een plaagstoot: alleen zij gebruiken de titel ‘Drs’ op hun naambordje en hun visitekaartje:
“wie de titel ‘Drs’ tegenkwam in het telefoonboek, wist dat hij met een econoom te doen had” 4. Bij mijn beste weten worden economen
verder in onze literatuur gemeden (maar ik houd mij aanbevolen voor aanvullingen).
Oog om oog, tand om tand: de meeste bundels van Hermans liggen in de ramsj en zullen dus wel niet zoveel waard zijn. Want eerlijk is
eerlijk, daarvan hebben wij verstand. Althans, economen kunnen op serieuze wijze de kunst tot studieobject maken. Helaas gaat het,
waar economen zich met kunst inlaten, meestal prompt over het geld (het artikel van Wijnberg in dit themanummer over de band tussen
economie en cultuur is een aangename uitzondering). Koos Andriessen deed dat onder de typerende kop: “Wie zal dat betalen? De
economie van de kunst” 5. De prijselasticiteit van het museumbezoek is laag, zo meldt hij, dus de kaartjes mogen best wat duurder
worden. Economen die zich met kunst bezighouden, zijn verder gepreoccupeerd met de vraag of kunst een goede belegging is. Althans,
dat suggereert het werk van monetaire economen als Fase en De Grauwe, die zich zonder schroom op het terrein van de kunst en
economie wagen. Gelukkig doet onze enige hoogleraar Economie van kunst en cultuur aan dit spelletje niet mee. Sterker nog, hij
revancheert zich door vooral op het gebied van de monetaire economie te publiceren. Blijkbaar zijn de comparatieve voordelen van
economen in de kunst en de cultuur beperkt. Immers, als het de retoriek is, die telt, dan is de wetenschapper geen partij voor de ware
kunstenaar.
Bij een zedenschets hoort een moraal. Zeker in een nummer dat bedoeld is om te lezen in het licht van de vrolijk knipperende
kerstverlichting (want echte kaarsjes hebben economen niet – gevoel voor romantiek is ons immers vreemd, zoals elders in dit nummer te
lezen valt). De moraal is simpel en daarmee schoon. De ironie is een kunst, economie een kunde. En beide zijn van grote waarde.
Thema: Zijn economen barbaren?
H.A. Keuzenkamp, Economen
J.S. Cramer, Zijn economen barbaren?
N.M. Wijnberg, Hoe kunstenaars hun markt vorm geven
S. Brakman en E. Sterken, Economen en het goede boek
A. Klamer, Een barbaarse wetenschap
S. Brakman, Jan Pen, schrijver en econoom
1 Nergens is de wiskunde zo lelijk en verminkt als in de econometrie van niet-stationaire tijdreeksen. Het is veelzeggend over onze
discipline hoe ver je het ermee schopt in de economen top-30.
2 W.F. Hermans, Onder professoren, De Bezige Bij, Amsterdam, 1975, blz. 215.
3 W.F. Hermans, Malle Hugo, De Bezige Bij, Amsterdam, 1994, blz. 123.
4 Onder professoren, blz. 123.
5 NRC Handelsblad, 12 december 1998
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)