Directe of indirecte belastingen?
Aute ur(s ):
Leers, T. (auteur)
De auteur is verb onden aan de vakgroep Algemene Economie aan de Katholieke Universiteit Brabant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4079, pagina 893, 30 oktober 1996 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
belastingen, uit, de, vakliteratuur
Begin juni was James Mirrlees in Amsterdam voor een workshop van het Netwerk Algemene en Kwantitatieve Economie (NAKE). Nog
onwetend welke roem hem een aantal maanden later ten deel zou vallen, gaf hij een aantal lezingen over welvaartseconomie en
overheidsbeleid. Eén van de onderwerpen die aan bod kwamen was de keuze tussen directe en indirecte belastingheffing. Deze is niet
alleen academisch, maar ook actueel in de Nederlandse politiek: denk aan het ‘kwartje van Kok’ of de discussie over de
werkgelegenheidseffecten van een verschuiving van directe naar indirecte belastingen 1.
Om een indruk te krijgen van de belastingstructuur in algemene termen kan men, aldus Mirrlees, de belastingen die een individu moet
afdragen beschouwen als een functie van zijn of haar arbeidsaanbod, het loonniveau, de individuele consumptie van beschikbare
goederen en waar te nemen individuele karakteristieken, zoals bijvoorbeeld gezinsgrootte 2. In een situatie zonder besparingen, met een
vaststaand (exogeen) arbeidsaanbod en individuen met gelijke preferenties en productiviteit, is een belasting op inkomen dan equivalent
aan een uniforme indirecte belasting plus een afdracht per hoofd (een ‘lump sum’-belasting, zoals bijvoorbeeld een ‘poll tax’).
Elders (zie het artikel van P. Bolton en A. Röell, Nobelprijs 1996: informatie en prikkels in de economie, ESB, 30 oktober 1996, blz.
88.) heeft Mirrlees benadrukt dat bij de belastingheffing rekening moet worden gehouden met productiviteitsverschillen tussen mensen.
Wie het meest productief is, moet door belastingheffing het minst ontmoedigd raken om arbeid aan te bieden; dat beperkt het
welvaartsverlies door belastingheffing. Zo kwam Mirrlees tot zijn bekend geworden stelling dat de marginale tarieven voor mensen met
een hoog inkomen lager moeten zijn, dan voor mensen met een laag inkomen. Maar ook voor de vraag of de belasting op inkomen of op
producten geheven moet worden, heeft dit consequenties.
Neem eerst de situatie waarin er verschillen zijn tussen individuen wat betreft productiviteit (talent) en het arbeidsaanbodgedrag, en
waarin de belastingopbrengsten uitsluitend gebruikt worden voor de financiering van collectieve goederen. Belastingheffing op inkomen
is nu superieur aan belastingheffing op consumptie. Dat komt omdat, in afwezigheid van besparingen, mensen de belastingheffing niet
kunnen ontlopen door minder te consumeren, maar wel door minder te werken. Of ze dat doen, en met welk productiviteitsverlies voor de
samenleving dat gepaard gaat, verschilt per individu. Een efficiënt belastingsysteem houdt de verstorende effecten zo klein mogelijk,
door aan mensen met verschillend arbeidsaanbodgedrag een verschillende belasting in rekening te brengen. Daartoe moet de belasting
aangrijpen op de arbeidsmarkt en niet op de goederenmarkt, waar de producten immers door iedereen gekocht kunnen worden. Vandaar
de voorkeur voor inkomstenbelasting.
Deze conclusie moet worden aangepast wanneer de overheid de belastingen niet alleen wil gebruiken voor de financiering van
collectieve goederen, maar ook voor herverdeling van inkomen. Mirrlees formaliseert dit aspect via de introductie van een overheid die
bij een bepaald budget een utilitaristische sociale welvaartsfunctie maximaliseert. Een sociale welvaartsfunctie is een functie
samengesteld uit de individuele nutsfuncties. Wanneer de individuen een verschillende productiviteit hebben, maar dezelfde behoeften,
dan neemt het totale nut in de samenleving toe als inkomen van degenen met veel talent wordt herverdeeld naar degenen met weinig
talent.
Mirrlees laat zien dat dit gevolgen heeft voor de optimale belastingheffing. Herverdeling impliceert immers dat de hoge inkomens meer
belasting moeten gaan betalen, maar het liefst op zo’n manier dat dat niet leidt tot afname van het arbeidsaanbod. Zo’n manier is om
goederen te belasten waarvoor de vraag toeneemt als men meer vrije tijd krijgt. Hierdoor wordt de keuze om minder te gaan werken
onaantrekkelijk. Dit komt er op neer dat luxe goederen extra belast moeten worden; Mirrlees heeft aangetoond dat dit de goederen zijn die
relatief meer geprefereerd worden door mensen met een hogere productiviteit 3.
Ten slotte besteedde Mirrlees in zijn voordracht enige aandacht aan de productiezijde van de economie. Via een analyse analoog aan de
bovenstaande komt hij tot de conclusie dat alle producenten met dezelfde prijzen geconfronteerd moeten worden. Anders zou de
belastingheffing van invloed zijn op vragen als al dan niet fuseren of integreren van bedrijven, en zo leiden tot een minder efficiënte
organisatie van de productie. Om dat te vermijden, mogen transacties tussen producenten niet belast worden.
De analyses van Mirrlees laten zien dat productiviteitsverschillen tussen mensen van belang zijn bij het bepalen van de optimale
belastingheffing, ook bij de keuze tussen directe of indirecte belastingen. De wijze waarop hij dat laat zien, is sterk theoretisch en
gestileerd van aard. Toch zijn de resultaten maatschappelijk relevant, en juist bij de indirecte belastingen ook toegepast: in veel landen is
de BTW op luxe goederen hoger dan op ‘normale’ goederen, en wordt pas BTW betaald als het goed in handen komt van een consument
1 Zie bijvoorbeeld Centraal Planbureau, Macro Economische Verkenning 1997, Sdu, Den Haag, 1996.
2 J.A. Mirrlees, Population policy and the taxation of family size, Journal of Public Economics, 1972, blz. 169-198.
3 J.A. Mirrlees, Optimal tax theory: a synthesis, Journal of Public Economics, 1976, blz. 327-358.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)