Ga direct naar de content

Diffusie van technologie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 31 1988

Diffusie van technologie
Technologische vemieuwing wordt algemeen beschouwd als een van de drijvende
krachten achter de economische ontwikkeling. Maar daarmee is nog niets gezegd over de
vraag hoe net op de markt komen van nieuwe produkten en produktiemethoden precies
doorwerkt in de structuur van de werkgelegenheid, de verschuivingen tussen en binnen
sectoren en dergelijke. In dit artikel presenteren de auteurs een model dat de diffusie van
technologische ontwikkelingen beschrijft. Daarbij spelen zowel macro-economische als
ondernemingsspecifieke factoren een rol.

DRS. P. J.M. DIEDEREN – DRS. R.P.M. KEMP – DRS. A.H. WEBBINK*
Inleiding
Technologische ontwikkeling is een van de drijvende
krachten achter de economische groei en de stijging van
de arbeidsproduktiviteit. Verandering van techniek leidt
echter niet alleen tot kwantitatieve veranderingen in economische variabelen. Met initieren en benutten van technologische ontwikkeling is een essentieel onderdeel van
het concurrentieproces in een economie. De concurrentie
brengt voortdurende wijzigingen in de verhoudingen tussen sectoren van bedrijvigheid en in de structuur van de
werkgelegenheid met zich mee en leidt tot velerlei wijzigingen van kwalitatieve aard in de voortgang van het economisch proces. Technologische ontwikkeling voert derhalve
tot structurele veranderingen in de economie.
Om vat te krijgen op de dynamiek van dit proces is door
ons een modelmatige beschrijving van het concurrentieproces ontwikkeld1. Dit model is te kenschetsen als een
diffusiemodel en geeft verschuivingen in de toepassing van
technieken weer. Uit de snelheid waarmee technieken binnen een economie verspreiding vinden, kunnen gevolgtrekkingen gemaakt worden ten aanzien van de behoefte
aan specifieke soorten arbeid en kapitaal.
De bestudering van technologische ontwikkeling heeft
plaatsgevonden vanuit twee -invalshoeken, een beschrijvende en een modelmatige. Bij de kwalitatieve analyse is
onderzoek gedaan naar factoren die een rol spelen bij de
diffusie van technieken. Dit is gebeurd voor drie sectoren
van de Nederlandse economie, te weten de chemische Industrie, de bouwnijverheid en het bankwezen. Met de keuze voor deze sectoren is getracht een zekere spreiding
over typen van activiteiten te verkrijgen. Het kwantitatief
modelmatige deel behelst een simulatie van ontwikkelingen in de woningbouw in Nederland in de afgelopen twintig jaar met behulp van een eenvoudige versie van het diffusiemodel.
In dit artikel wordt eerst een beschrijving gegeven van
de achtergronden van het diffusiemodel. De veronderstellingen die aan het model ten grondslag liggen, worden toegelicht aan de hand van de uitkomsten van de kwalitatieve
analyse. Dan volgt een verbale uiteenzetting van het gehanteerde model. Vervolgens worden de resultaten van de

ESB 31-8-1988

kwantitatieve analyse weergegeven. We besluiten met een
aantal conclusies.

Sleutelfactoren___________________
Het op de markt komen van nieuwe produkten en produktiemethoden vindt mede zijn oorzaak in het toenemen
van technische mogelijkheden. De verspreiding van deze
innovaties, de diffusie, is een essentiele schakel tussen het
ontstaan van nieuwe technische mogelijkheden en eventuele macro-economische gevolgen. De wijze waarop het
diffusieproces zich voltrekt wordt mede bepaald door randvoorwaarden van economische en institutionele aard. In
schema 1 is een en ander weergegeven2.
Een bedrijf opereert binnen een omgeving die enerzijds
gekenmerkt wordt door de stand van de technologie, anderzijds door de condities op relevante markten. Of een bepaalde onderneming een nieuwe produktietechniek al dan
niet invoert, hangt af van de positie van het bedrijf in zijn
omgeving, relatief ten opzichte van concurrenten. Daarnaast speelt een complex van bedrijfsspecifieke factoren,
zoals de kennis en vaardigheden die in het bedrijf aanwezig zijn, een rol.

* De twee eerstgenoemde auteurs zijn verbonden aan de Rijksuniversiteit Limburg te Maastricht, respectievelijk als toegevoegd
decent bij de vakgroep kwantitatieve economie en als toegevoegd
onderzoeker bij de vakgroep algemene economie. Laatstgenoemde is werkzaam bij Buro Bartels te Oudemolen. Het onderzoek
vond plaats in opdracht van de Programmacommissie Technologie en Economie en stond onder leiding van prof. dr. J. Muysken
en prof. dr. F.C. Palm (beiden Rijksuniversiteit Limburg) en dr.
C.P.A. Bartels (Buro Bartels). De auteurs danken de begeleiders
voor hun commentaar op een eerdere versie van het artikel.
1. Het eindrapport betreffende dit onderzoek is getiteld: P.J.M.
Diederen, R.P.M. Kemp, J. Muysken, F.C. Palm, C.P.A. Bartels
en A.H. Webbink, Diffusie van technologie: gevolgen voor werkgelegenheid en beroepenstructuur, Rijksuniversiteit Limburg/Buro
Bartels, Maastricht/Oudemolen, januari 1988.
2. Het schema vormt een aanpassing van hetgeen is geschetst
door Vrolijk. Zie: H.W. Vrolijk, Technologie en werkgelegenheidsstructuur, Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, jg. 2, 1986, biz.
40-49.

805

Schema 1. Het diffusieproces in zijn context
Technologische
ontwikkeling

Economische omgeving

Sector

Dtffusie

Individuele
onderneming

Afwegen opties:

strategische analyse

T
Inrichtingproduktieproces:
keuze produkl/technologie
Organ isatie arbeidsproces

Omvang en samenstelling van de
vraagnaararbeid

De structuur van schema 1 volgend zullen we trachten
een beeld te schetsen van de elementen die van belang
zijn voor het diffusieproces.
Technologische ontwikkeling
Produktietechnieken maken deel uit van een technologisch traject. Veel technieken zijn toepassingen van dezelfde of verwante principes. Technologische ontwikkeling is
op te vatten als een leerproces, waarbij ondernemingen
voortbouwen op opgedane kennis en ervaring. Slechts incidenteel komt een geheel nieuw type produktietechniek
ter beschikking, een basisinnovatie, die de kiem kan vormen voor de ontwikkeling van een nieuw traject en voor
verdere differentiate van het areaal van produkten.
In elk van de onderzochte sectoren (zie ook schema 2)
worden verschillende technologische trajecten aangetroffen. In de chemie en in het bankwezen is sprake van een
duidelijke overgang van mechanisatie naar informatisering; in de bouwnijverheid is al lange tijd sprake van een
overgang van ambachtelijke bouwmethoden naar systeembouw en van het gebruik van traditionele bouwmaterialen als bakstenen en hout naar het gebruik van nieuwe
materialen waaronder beton, kunststoffen en dergelijke.
Voorts kan worden vastgesteld dat de specif ieke toepassingswijze van een basisinnovatie in belangrijke mate bepaald wordt door de schaal waarop produktie plaatsvindt.
Zo bestaan in de chemie continue en niet-continue, batchmatige produktieprocessen. Hiervoor zijn verschillende
toepassingen van de informatietechnologie ontwikkeld.
Het continue massaproces is eenvoudiger beheersbaar en
kon dikwijls eerder worden geautomatiseerd dan het batchmatige. In het bankwezen kan lets soortgelijks worden
waargenomen: het betalingsverkeer, een massaproces, is
eerder geautomatiseerd dan de produktie van andere bancaire diensten, zoals persoonlijke advisering en het verstrekken van financiering, verzekeringen en reizen. De
laatste jaren wordt ter ondersteuning van kredietverleningsactiviteiten steeds meer programmatuur ontworpen.
In de woningbouw zijn de grote-elementenbouwmethode
en de gietbouwmethode allereerst toegepast bij de bouw
van grote series.

806

Economische omgeving
Onder economische omgevingsvariabelen verstaan we
factoren als de marktstructuur, de verdeling over grootteklassen van ondernemingen, de bezettingsgraad van de
kapitaalgoederenvoorraad, vraag- en aanbodelasticiteiten
en de conjunctuur. De economische omgeving waarbinnen
een onderneming werkzaam is, bepaalt mede de geneigdheid van een ondernemer om tot invoering van nieuwe produktietechnieken over te gaan. Hierbij gelden de volgende
verbanden:
– de kosten van invoering van nieuwe technologie voor
een onderneming zijn gecorreleerd metde concentratiegraad van de markt;
– het diffusieproces van produktietechnieken gaat in een
snel groeiende afzetmarkt sneller dan in een stagnerende of afnemende;
– de herkomst van nieuwe produktietechnieken kan verschillen: zowel eigen ontwikkelingsactiviteiten als andere sectoren of het buitenland kunnen bron van innovaties zijn.

Om het diffusiemechanisme te begrijpen is de vraag interessant of de concentratiegraad van de markt samenhang vertoont met de kosten van het diffusieproces . In de
chemie en in het bankwezen gaan oligopoloTde en sterk
gemternationaliseerde markten samen met hoge diffusiekosten. In de bouwnijverheid zijn de overgangskosten behorend bij invoering van nieuwe produktietechnieken vaak
betrekkelijk laag. Ontwikkeling van nieuwe technieken resulteert in de bouwnijverheid klaarblijkelijk niet in effectieve toetredingsbarrieres tot de markt. De impuls tot technische vernieuwing is in deze branche dan ook relatief zwak.
Dit lijkt in verband te staan met de marktvorm, die neigt
naar volledige mededinging: de bouwnijverheid kent naast
een aantal grote ondernemingen zeer veel kleine bedrijfjes. Trage technische ontwikkeling wordt tevens in de hand
gewerkt door factoren als een hoge arbeidsmobiliteit en
een gebrek aan coordinate tussen bedrijven die in verschillende fasen van het produktieproces gespecialiseerd zijn.
De marktgroei blijkt van invloed te zijn op de snelheid
van het diffusieproces. Zowel vergelijking tussen de sectoren als een nadere beschouwing van de bouwnijverheid
geven aanleiding tot de conclusie dat in markten waar de
omzet groeit de diffusie van nieuwe technieken sneller
gaat.
In elk van de onderzochte sectoren zijn mogelijkheden
om veranderingen in produktietechnieken aan te brengen
meestal afkomstig uit andere sectoren, met name van de
leveranciers van kapitaalgoederen en materialen. Opvallend daarbij is dat in deze sectoren grote ondernemingen
vaak voorop lopen bij de toepassing van deze nieuwe produktietechnieken.

Ondernemingsspecieke factoren
De snelheid waarmee de individuele onderneming de
vernieuwingen die zich aandienen invoert, is afhankelijk
van schattingen omtrent kosten en opbrengsten, die samenhangen met de positie van het bedrijf in de markt.
Elk bedrijf maakt specifieke produkten met gebruik van
technieken waarmee het in de regel al jarenlang ervaring
heeft. De organisatie is daarop afgestemd. Veranderingen
vinden meestal slechts geleidelijk plaats, omdat rekening
wordt gehouden met de gegeven uitgangssituatie en voort3. Met kosten van het diffusieproces wordt gedoeld op de totale
kosten voor de sector van het overgaan op nieuwe produktietechnieken: de kosten van informatieverwerving, waaronder opleiding,
bijscholing, het opdoen van ervaring en dergelijke, de kosten van
omstelling en aanpassing van het produktieproces en van vervroegde afschrijving van economisch verouderde kapitaalgoederen.

gebouwd wordt op de bestaande routines. Het overschakelen op een nieuwe techniek noopt tot een afweging,
waarbij de baten in de vorm van verhoogde rendementen
worden vergeleken met de veelsoortige frictie- en aanpassingskosten die een overstap met zich meebrengt. Een
overstap naar een nieuwe techniek is gemakkelijker en
minder kostbaar naarmate de nieuwe techniek meer lijkt op
de oude.
Overwegingen om over te stappen op nieuwe technieken varieren in de praktijk. Verschillen in ondernemingsgrootte kunnen enerzijds resulteren in divergerende inschattingen van de kosten om op een nieuwe techniek over
te gaan, anderzijds in uiteenlopende verbeteringen in efficientie in de produktie, vanwege net mogelijke optreden
van schaalvoordelen.

Levenscyclus
Onze veronderstellingen omtrent ondernemersgedrag
voeren tot de hypothese dat produktietechnieken aan een

In het bankwezen en in de chemie kan voor bepaalde
technieken een cyclisch patroon worden waargenomen. In
het bankwezen maken technieken, bij voorbeeld belichaamd in computerapparatuur en -programmatuur van
een bepaalde generatie, een duidelijke introductie- en
groeiperiode van enkele jaren mee, een rijpheidsfase en
een afstootperiode. In de woningbouw bestaat een aantal
technieken algedurendevele jaren naastelkaar. Niettemin
kan voor de grote-elementenbouw toch worden gesproken
van een laatste fase in de levenscyclus.
In de bouwnijverheid is gelijktijdige invoering van een
zeltde techniek door de ene aannemer en afstoot door een
andere waar te nemen. Ondernemers werken binnen verschillende routines en voeren langzaam verbeteringen in
de door hen gebruikte techniek door. De markt is regionaal
van karakter en bedrijven bewegen zich op een beperkt
marktsegment.

relatie met concentratiegraad
sector

ge mededinging

Werkgelegenheid
Als gevolg van de introductie van nieuwe produktietechnieken veranderen omvang en samenstelling van de werkgelegenheid. De invloed van veranderingen in produktietechnieken op de vraag naar arbeid doet zich deels onmiddellijk, deels na verloop van tijd gelden.
In de onderzochte sectoren blijkt de arbeidsproduktiviteit te zijn toegenomen, mede dank zij de diffusie van nieuwe technieken. De effecten van de invoering van nieuwe
technieken doen zich pas na verloop van tijd ten voile gelden. Dit heeft te maken met het feit dat arbeidsorganisaties pas langzamerhand alle mogelijkheden en organisatorische consequenties van het gebruik van nieuwe technieken leren kennen.
In elk van de drie sectoren kan men waarnemen dat gedurende enige tijd de eisen gesteld aan het produktiepersoneel in feite lager zijn geworden. De invoering van automatisering in het bankwezen en de chemie en van mechanisering en prefabricage in de bouwnijverheid vroegen
slechts een beperkt aantal hoog gekwalificeerde werknemers om het produktieproces te begeleiden. De laatste jaren is in elk van deze sectoren iets merkbaar van een omslag. Men tracht tot efficiencyverbeteringen te komen door
middel van een verdere taakintegratie. Het nog resterende
produktiepersoneel moet niet alleen vakbekwaam zijn,
maar zo mogelijk ook een commerciele instelling hebben

Snelheid diffusie- Snelheid hoog, Snelheid vrij
proces be’invloed sterke marktgroei hoog, afnemendoor marktgroei
de groei

Snelheid laag,
stabiele/afnemen-

Schema 3. Het diffusiemodel

Bron nieuwe

O. a. chemie, machine- en bouwmaterialenindustrie

levenscyclus onderhevig zijn. Dit betekent dat er achtereenvolgens een introductiefase, een groeifase en een rijpheidsfase waarneembaar moeten zijn. Naarmate er betere alternatieven op de markt verschijnen, komt de techniek
in een teruggangsfase te verkeren.

Schema 2. Kwalitatieve toetsing van veronderstellingen
Veronderstelling

Bankwezen

Chemie

Bouwnijverheid

Technologische
omgeving

Technologische

Verschuivingvan Idem

trajecten

mechanisering
naarinformatisering
Massa- en indivi- Continu- en
duele produktie batchproduktie

Verscheidene
technieken

Voortgaande mechanisering, veel
aanpassingen
Serie- en stukproduktie; systeemen stapelbouw

Economische
omgeving
Kosten diffusie- Hoge kosten,
proces vertonen oligopolie

produktietechnieken

Idem

Lage directe kos-

ten, bijna volledi-

Informatica- en
communicatie-

Industrie van
meet- en regel-

sector

techniek

de markt

techniek i
t.o.v.

slechtere
technieken

Ondememing
Overwegingen
Concurrentieposi- Idem, tevens
Kostenbesparinoverstap andere tie op peil houden kostenbesparing gen

techniek
Overwegingen
verschilten per
type onderneming

Verschillen per
marktsegment

Verschillen tus- Idem
sen grote en kleine ondernemingen

Levenscyclus
Cyclisch patroon Ja
Gelijktijdige inNauwelijks; ont-

voering en atstoot

Ja
Ja

Idem
Ja

wikkelingen gaan
snel
Afstootsnelheid

Werkgelegenheid
Effecten op om-

Arbeidsproduktivi- Idem

vang en kwaliteit teitomhoog, andere beroepen,
andere functie-inhoud

ESB 31-8-1988

Concurrentiedruk

Langzaam

techniek i
t.o.v,
betere

Kostennadeel

Techmsche afstand

technieken

807

en over goede communicatieve vaardigheden beschikken.
Zowel door werving van beter geschoolde werknemers als
door bijscholing van het aanwezige personeel tracht men
aan deze eisen tegemoet te komen.

Figuur 2. Efficiencyverbetering en technische afstand

xg/y

Het diffusiemodel
Het hierboven geschetste beeld van de samenhang tussen concurrence, verspreiding van innovaties en effecten
op de werkgelegenheid hebben wij getracht in een model
te vatten.
Het model beschrijft de verandering in de aanwending
van produktietechnieken in de loop van de tijd. Stel er zijn
ter vervaardiging van een produkt n technieken beschikbaar. Deze technieken kunnen op grond van de kostprijs
per eenheid produkt worden gerangschikt.waarbij techniek
1 de minst en techniek n de meest efficients techniek is.
De mate waarin het gebruik van techniek i zal toenemen
hangt af van de aantrekkelijkheid van techniek i. Een bepaalde techniek i is een voordeliger alternatief voor producenten die technieken 1 totenmeti-1 gebruiken. Deze aantrekkelijkheid noemen we de concurrentiekrachtvan techniek i. Binnen het model is deze weergegeven als de verhouding tussen de mate waarin techniek i wordt aangewend en de mate waarin met minder efficiente methoden
wordt geproduceerd.
Producenten die reeds met techniek i produceren zullen
geneigd zijn op een van de technieken i+1 tot en met n over
te gaan. Zij ervaren een zekere impuls om techniek i af te
stolen ten gunste van een beter alternatief. Deze impuls
duiden we aan met de term concurrentiedruk op techniek
i; zij is gerelateerd aan de verhouding tussen de mate waarin techniek i wordt aangewend en de mate waarin efficientere produktietechnieken worden gebruikt.
In figuur 1 is het produktievolume gemaakt met techniek
i in de linker en rechter figuur gelijk. Links is techniek i in
de groeifase en is de concurrentiekracht van techniek i
groot en de concurrentiedruk laag. Ter rechter zijde is techniek i relatief verouderd en is de concurrentiekracht klein
en de concurrentiedruk groot.
Bij beslissingen omtrent de invoering van nieuwe technieken nemen ondernemers de techniek die zij reeds gebruiken als uitgangspunt. In deze techniek ligt de huidige
voorraad kennis en vaardigheden van het bedrijf besloten.
Invoering van een nieuwe techniek gaat gepaard met een
kostbaar en tijdrovend aanpassingsproces. De kosten zijn
hoger naarmate de nieuwe produktietechniek sterker van
de huidige afwijkt. Daarom zal de onderneming trachten
een nieuwe produktietechniek te kiezen die zo nauw mogelijk bij de oude aansluit.
De mate waarin produktietechnieken op elkaar lijken is
een moeilijk meetbaar fenomeen. We veronderstellen dat
Figuur 1. Een techniek i binnen een economische omgeving
Y

808

de gelijkenis van technieken groter is naarmate de produktiefactoren die benodigd zijn bij de voortbrenging van het
produkt meer aan elkaar gelijk zijn. Daarom karakteriseren
we technieken als vectoren van technische coefficienten,
hoeveelheden produktiefactoren per eenheid produkt. Als
maatstaf voor de gelijkenis van technieken, gerepresenteerd door deze vectoren, nemen we in het diffusiemodel
de afstand tussen die vectoren, aangeduid met de term
technische afstand: een kleine technische afstand duidt op
een sterke gelijkenis.
Op de assen in figuur 2 staan technische coefficienten
1 en 2 weergegeven. In de figuur zijn twee technieken, i en
j, aangeduid, alsook een factorkostenvector w en de corresponderende isokostencurven door i en j. Techniek j is
het minst efficient. Gegeven de factorkostenverhouding zal
een producent geneigd zijn een nieuwe techniek te zoeken
in de richting van punt x. De kostenverlaging per eenheid
produkt in verhouding tot de afstand tot de nieuwe techniek
is in deze richting het gunstigst. Indien er alleen een nieuwe techniek i beschikbaar is, zal de ondernemer de kostenbesparing, gerepresenteerd door afstand j-x, moeten
afwegen tegen de kosten van het overbruggen van de technische barrierej-i.
In het diffusiemodel zijn bovenstaande elementen, concurrentiekracht, concurrentiedruk en de verhouding tussen
efficiencyverbetering en overgangskosten, samengebracht ter verklaring van de mate van verandering van het
gebruik van techniek i op tijdstip t.

Kwantitatieve resultaten
Als empirische illustratie is het diffusiemodel doorgerekend, om de technische ontwikkeling van de nieuwbouw
van woningen in Nederland voor de periode 1966 tot en
met 1985 te simuleren. Een woning wordt daartoe als een
homogeen produkt opgevat. Dit impliceert dat veranderingen van produktietechniek geheel worden toegeschreven
aan kostenverschillen en niet als het gevolg van produktinnovaties worden opgevat.
Bepalend voor de techniek bij het produktieproces in de
bouwnijverheid is de wijze waarop de draagconstructie van
een bouwwerk tot stand komt. Voor de vervaardiging van
de draagconstructie maken we onderscheid tussen drie
produktietechnieken: stapelbouw, gietbouw en grote-elementenbouw. Bij meer dan 95% van de nieuwbouw van
woningen wordt een van deze methoden toegepast. Deze
drie technieken kennen elk zelf ook een zekere technische
verbetering in de loop van de tijd.
In de toepassing van het model op de woningbouw is onderscheid gemaakt tussen vier produktief actoren: materialen, materieel, bouwvakarbeiders, onderverdeeld in zeven
beroepsgroepen, en employe’s4.

De diffusie van technieken
Ten gevolge van de relatief hoge bouwkosten van stapelbouw wordt deze bouwmethode in toenemende mate
gedurende de jaren zestig en zeventig van de markt gedrongen. Gietbouw, de efficientste methode, neemt geleidelijkde plaats van stapelbouw in. Gietbouw heeft zich ontwikkeld tot een flexibele methode waarmee ook kleinere
projecten, die vanouds veel met behulp van stapelbouw
werden gebouwd, op goedkope wijze kunnen worden uitgevoerd. Tevens heeft het tekort aan vakarbeiders in net
voordeel van gietbouw gewerkt, omdat naar verhouding
minder vaklieden nodig zijn dan bij stapelbouw.
Grote-elementenbouw, hoewel goedkoper dan stapelbouw, heeft nooit zo’n vlucht genomen als gietbouw. De
methode is niet zo flexibel als gietbouw en heeft geen antwoord kunnen formuleren op de tendens naar bouwprojecten van steeds beperkter omvang. Sinds omstreeks 1983
beleeft stapelbouw een nieuwe bloeiperiode. Enerzijds
heeft dit te maken met innovaties in de bouwmaterialenindustrie, anderzijds met een verschuiving in de vraag van
sociale woningbouw naar vrije-sectorwoningen.
Met behulp van het diffusiemodel kunnen de ontwikkelingen tot op zekere hoogte beschreven worden (zie figuur
3). Het feit dat de woning als een homogeen produkt wordt
opgevat en dat materialen alleen op geaggregeerd niveau
worden meegenomen blijkt de verklaringskracht enigszins
te beperken.

Werkgelegenheid en beroepenstructuur
Aan de diffusie van technieken zijn veranderingen in factorgebruik gerelateerd. Doordat het gebruik van produktiefactoren per techniek verschilt, hebben verschuivingen in
de toepassing van technieken een andere inzet van produktiefactoren tot gevolg.
In de bouwnijverheid vallen veel arbeiders in de categorieen timmerlieden en metselaars. Beide beroepsgroepen
komen bij systeembouw verhoudingsgewijs minder voor,
in tegenstelling tot de wat lager geschoolde beroepen, zoals grondwerkers, betonwerkers, betonijzervlechters, steigermakers en metaalberoepen zoals loodgieters, elektriciens, verwarmingsmonteurs en dergelijke.
In de loop der jaren zijn de aandelen van timmerlieden,
metselaars en metaalberoepen gegroeid, zowel bij stapelbouw als bij systeembouw, ten koste van lager geschoolde arbeiders en traditionele vakarbeiders zoals stukadoors, schilders en overige gespecialiseerde bouwberoeFiguur 3. Modelresultaten, aantallen woningen per bouwwijze3
stapelbouw, CBS
idem, diffusiemodel

120

gietbouw, CBS
idem, diffusiemodel

100

grote-elementenbouw, CBS
idem, diffusiemodel

so
60

pen. Het werk op de bouwplaats vergt tegenwoordig minder laaggeschoolde arbeid en ook minder traditionele gespecialiseerde bouwarbeid. Het vergt daarentegen relatief
meer technische ‘metaal’-arbeid en meer all-round vakmanschap, zoals dat van timmerlieden en ook metselaars.

Tot besluit______________________
Diffusie van technologic kost tijd. Niet elke ondernemer
produceert zo goedkoop als technisch mogelijk is, noch investeert hij steeds in de efficientste techniek. Het diffusiemodel tracht een verklaring voor dit verschijnsel tot uitdrukking te brengerl en te beschrijven hoe het verspreidingsproces van technologie verloopt. Belangrijk in dit verband
is de rol die de huidige techniek van de onderneming speelt
en de notie dat baten in de vorm van rendementsverbetertng afgewogen worden tegen overgangskosten.
In het diffusiemodel is geabstraheerd van een aantal factoren die bij diffusie een rol spelen. Aan vraagontwikkeling
en produktdifferentiatie ten gevolge van technische ontwikkeling is geen aandacht geschonken. Schaalvoordelen en
ondernemingsomvang zijn niet in het model opgenomen
als factor in de verklaring van adoptiegedrag. Dit heeft tot
gevolg dat de rol van efficiency-overwegingen wellicht
wordt overbelicht bij de verklaring van diffusie. De concentratiegraad van de markt is binnen het geschetste kader te
zien als een resultante van de dynamiek van het diffusieproces en niet als een verklaringsgrond voor de diffusiesnelheid5.
Het verdient aanbeveling zowel de totstandkoming van
innovaties als de toepassing en verspreiding ervan van
overheidswege te stimuleren. Hierbij dient echter in de gaten gehouden te worden dat effectief diffusiebeleid gemakkelijk in conflict kan komen met innovatiebeleid. Hoe sneller diffusie plaatsvindt en hoe goedkoper imitatie is, des te
minder aantrekkelijk is het voor een bedrijf om energie te
steken in innovatie. De feitelijke ruimte voor diffusiebeleid
hangt derhalve samen met een aantal marktkarakteristieken, bij voorbeeld concentratiegraad en de mate waarin het
gaat om een Internationale markt. Tevens is het van belang
innovatieproducerende sectoren te onderscheiden van innovatie toepassende bedrijfstakken.
Diffusiebeleid dient zich in het bijzonder toe te spitsen
op het tot stand brengen van een efficients informatie-infrastructuur, niet alleen ten aanzien van technische kennis,
maar ook op het gebied van marktontwikkelingen. Voorts
kan gedacht worden aan het scheppen van een aantal concrete voorwaarden ter verlichting van de problemen die
verbonden zijn met de invoering van een nieuwe technologie: financiering van scholings- en aanpassingskosten alsmede verzekering van risico’s.

Paul Diederen
Rene Kemp
Ingrid Webbink

40
20

1970

1975

a. Omdat voor de jaren 1966 tot en met 1968 geen betrouwbare
schattingen over het aantal woningen gebouwd met gietbouw en
grote- elementenbouw te verkrijgen waren, worden de aantallen
woningen vanaf 1969 afgebeeld. De aantallen woningen voor de
periode 1980 tot en met 1985 zijn geconstrueerd aan de hand van

cijfermateriaal van het Ministerie van VROM.

ESB 31-8-1988

4. Voor 1966,1974 en 1984 zijn technische coefficienten bepaald
uit gegevens over de kostenopbouw per techniek; voor tussenlig-

gende jaren zijn schattingen vervaardigd.
5. Aan het tegemoetkomen aan een aantal van deze bezwaren
wordt aandacht besteed in het eindrapport; zie noot 1.

809

Auteurs