binnenland
Differentiatie en
complementariteit
Er wordt wel beweerd dat stedelijke regio’s die gekenmerkt
worden door gedifferentieerde en complementaire woon en
werkmilieus voordelen bieden in economisch opzicht. Voor
enkele economische activiteiten in de regio Amsterdam
is nagegaan hoe specifiek hun ruimtelijke oriëntatie is.
W
oningmarkten en arbeidsmarkten hebben een reikwijdte die het best past bij
de grote stad of de compacte stedelijke
regio, ook wel stadsgewesten genoemd.
Op dat niveau vinden de meeste verhuizingen plaats
en benutten mensen in verschillende fasen van hun
wooncarrières diverse milieus; en op dat niveau vindt
ook de meeste woonwerk interactie plaats (Bontje,
2001; Van Oort et al., 2007).
Benutting van dit inzicht – met als consequentie
meer intergemeentelijke samenwerking – kan voordelen bieden bij het aantrekken van economische activiteiten en werknemers. Immers, het is eenvoudiger
om een gedifferentieerd en meer volledig scala aan
woon- en werkmilieus te bieden op regionaal niveau
dan op gemeenteniveau.
Maar eerst is een antwoord nodig op een tweetal vragen. Ten eerste: waarom zou men eigenlijk differentiatie wensen? En ten tweede: als men differentiatie
wenst, welke complementariteit is dan mogelijk?
In dit artikel worden beide vragen belicht, met speciale aandacht voor ruimtelijk-economische aspecten.
Daartoe wordt een illustratie geven van een aantal
ontwikkelde clusters van werkgelegenheid, gebruik
makend van een ruimtelijk gedetailleerde monitor
voor de regio Amsterdam; de monitor bevat thans gegevens van de acht grootste gemeenten in de regio.
Theoretisch kader
Sako Musterd
Hoogleraar Stadsgeografie, Universiteit van
Amsterdam
532
ESB
In studies die fundament moeten geven aan ideeën
over de ruimtelijk-economische ontwikkeling van
regio’s, al dan niet in complementaire vorm, worden
dikwijls drie typen theorieën in de beschouwing betrokken. Ten eerste de neoklassieke locatietheorieën
(zoals ontwikkeld door Weber, Christaller, en anderen
(zie Lambooy et al., 2002)), waarin het locatiegedrag van bedrijven wordt geïnterpreteerd aan de
hand van schaalvoordelen en agglomeratievoordelen,
kenmerken van de infrastructuur, bereikbaarheid,
communicatie, beschikbare arbeidskrachten, huurniveaus, belastingregimes en dergelijke. Ten tweede
zijn er theorieën waarin het bestaan en de ontwikkeling van ruimtelijk-economische clusters centraal
staan (Porter, 1990; 1998). Ten derde bestaan
er theorieën die de nadruk leggen op zogeheten
7 september 2007
zachte randvoorwaarden voor economische ontwikkeling (openheid, diversiteit, tolerantie, recreatieve
voorzieningen, geschikte woonmilieus en specifieke
atmosferen) (zie Florida, 2002). Hierbij gaat het
om het faciliteren van mensen, bijvoorbeeld door de
juiste woonmilieus aan te bieden (zie Musterd en
Deurloo, 2006) en minder om het direct faciliteren
van bedrijven.
Differentiatie
Het antwoord op de vraag waarom differentiatie van
economische activiteit binnen een gebied wenselijk
is, is gerelateerd aan de economische weerbaarheid
op langere termijn en kansen voor economische
ontwikkeling op korte termijn. Differentiatie aan economische activiteit en economische milieus biedt bij
economische herstructureringsprocessen kansen om
in te spelen op de nieuwe eisen van de tijd. Eenzijdig
ontwikkelde regionale economieën, die maar één
ontwikkelingslaag kennen, kunnen op enig moment
wel succesvol draaien, maar lopen vroeg of laat het
risico in problemen te komen. Voorbeelden zijn te
vinden in steden als Luik of Detroit, in voormalige
textielsteden in Nederland, maar in de toekomst
misschien ook in eenzijdig gegroeide regio’s als die
van Helsinki of in de vele nieuwe Chinese miljoenensteden die zich thans ontwikkelen. Omgekeerd
hebben stedelijke regio’s die gebouwd zijn op
meerdere economische (en daarmee ook sociale,
culturele, functionele en ruimtelijke) lagen daar op
de lange termijn voordeel van (zie Kesteloot, 2003).
De regio’s van Amsterdam, Stockholm en München
vormen hier wellicht de mooiste voorbeelden.
Differentiatie is ook gewenst op het vlak van de
aanwezige arbeid. Hedendaagse economische
processen zijn vaker dan voorheen gekenmerkt door
flexibiliteit, just-in-time en on-demand productieprincipes. Produceren is een logistiek proces geworden
waarbij vele bedrijven en uiteenlopende professionals worden ingeschakeld. Sommige schakels in het
productieproces kunnen weliswaar naar afgelegen
locaties worden overgebracht, maar in de praktijk
blijken vele van de van elkaar afhankelijke bedrijven
ook een geografische oriëntatie op elkaar te hebben
en in economische clusters met beperkte ruimtelijke
reikwijdte bij elkaar te blijven (Porter, 1998). Die
economische clusters moeten het voor hen relevante
personeel in de regio kunnen vinden. Dat personeel
is verbonden met uiteenlopende specifieke huishoudens en leefstijlen, die elk bij hen passende woonmilieus, leefmilieus en voorzieningen opeisen (Musterd
en Ostendorf, 2004). Daarin moet worden voorzien.
figuur 1
Concentraties van werkzame personen in
de sector media en entertainment, 2005,
Regio Amsterdam (concentraties omvatten tenminste 10 werkzame pers.)
figuur 2
Concentraties van werkzame personen in
de sector media en entertainment, 1996
(blauwe blokjes), 2005 (blauw omlijnd),
Binnenstad van Amsterdam (concentraties
omvatten tenminste 100 werkzame pers.)
figuur 3
Concentraties van werkzame personen
in de creatieve zakelijke dienstverlening,
2005, Regio Amsterdam (concentraties
omvatten tenminste 10 werkzame pers.)
figuur 4
Concentraties van werkzame personen in
de creatieve zakelijke dienstverlening,
2005, Regio Amsterdam (concentraties
omvatten tenminste 100 werkzame pers.)
Omdat niet goed is in te schatten wat toekomstige generaties vragen, is het veilig
om een zo breed mogelijke differentiatie van woonmilieus na te streven.
Complementariteit
Een streven naar differentiatie en agglomeratievoordelen leidt tot de ontwikkeling
van ruimtelijke gebundelde economische complexen in gespecialiseerde clusters
met daarin activiteiten en instellingen die aan elkaar verbonden zijn. Het ontwikkelen van complementaire en gespecialiseerde economische clusters op regionale schaal vergroot de concurrentiekracht van de regio. Zoals zojuist is aangegeven, geldt voor locatietheorieën die zich in de eerste plaats richten op het
faciliteren van de werknemers feitelijke hetzelfde: een aantal complementaire
gespecialiseerde woonmilieus is gewenst. Zowel de clustertheorieën van Michael
Porter als de op talent gerichte theorieën van Richard Florida bepleiten derhalve
verschillende complementaire woon- en werkmilieus.
Kortom, als men, zoals in de Amsterdamse regio het geval is, een gedifferentieerde regionale economie nastreeft, dan moet de ontwikkeling van diverse
economische clusters gekoesterd worden. De uit theoretisch oogpunt meest
ideale ontwikkeling zou er een zijn waarbij een aantal economische clusters
ontstaat die elk aansluiten bij de vraag, maar ook bij de in het verleden ontwikkelde, liefst unieke, eigenschappen van de plekken (locaties) waar de clusters
zich ontwikkelen. Dat zou deze plekken immers een eigen signatuur geven en dat
zal comparatieve voordelen opleveren. Specifieke eigenschappen kan men in de
gebouwde en niet gebouwde omgeving zoeken, in de fysieke en sociale, culturele
en institutionele structuur. Zo kunnen binnen een stedelijke regio clusters van
dienstverlenende bedrijven ontstaan, financiële clusters, textielclusters, toeristenclusters, mediaclusters, museumclusters, en dergelijke.
Een zelfde redenering geldt voor de ontwikkeling van geprofileerde woonmilieus,
waarin huishoudens die verschillen op basis van de mate van arbeidsparticipatie,
omvang, koopkracht, de wens zich van anderen te onderscheiden, of wat dan
ook, de voor hen geschikte woonmilieus kunnen vinden.
Geprofileerde economische milieus in de Amsterdamse regio
De regio Amsterdam is hier als voorbeeld gehanteerd. Met een speciaal voor
dit gebied ontwikkelde regiomonitor kan worden nagegaan welke plaatsen in de
regio zich hebben geprofileerd met werkgelegenheid in een specifieke sector
(voor uitleg van de monitor zie: http://mapinfoserver.fmg.uva.nl/). De beschrijving wordt beperkt tot voorbeelden van economische activiteiten die een gestage
groei kennen en van grote betekenis voor de toekomst van de regionale economie
worden geacht: enkele sectoren in de creatieve industrie zoals de media en entertainment (met daarbinnen de productie van radio- en tv-programma’s, film- en
video-productie, uitgeverijen, journalistiek en fotografie), de creatieve zakelijke
dienstverlening (waaronder reclame, interieur- en modeontwerp, architectuur en
stedenbouw) en bedrijven in de computerbranche. De regiomonitor produceert
kaarten met concentraties van werkgelegenheid per klasse of (sub) branche. De
concentraties zijn bepaald uitgaande van informatie die op het niveau van de
zespositie-postcode beschikbaar is. Postcodes die aangrenzend zijn en aan het
concentratiecriterium voldoen, worden samengenomen, zodat grotere concentraties zichtbaar worden. Hier wordt een criterium gebruikt tenminste twee standaarddeviaties boven het gemiddelde van de gehele regio ligt en een bepaald
aantal werkzame personen kent. Gegevens zijn afkomstig uit het ARRA (activiteiten registratie regio Amsterdam).
De media en entertainment sector kent concentraties in Amsterdam en het
Gooi (figuur 1). Nadere analyse wees uit dat een onderscheid naar grootte van
de concentraties van belang is omdat daar verschillende ruimtelijke oriëntaties
aan verbonden zijn. Veel kleine en middelgrote concentraties van werkgelegenheid in de media en entertainment sector zijn in Amsterdam te vinden, vooral in
specifieke multifunctionele, kleinschalige en gevarieerde ruimtelijke milieus. De
grote concentraties (nadere analyse gaf aan dat dit dikwijls ook grote bedrijven
betreft) zijn evenwel meer perifeer in de regio, in Hilversum en in Aalsmeer en
Hoofddorp te vinden, vaak op grote bedrijventerreinen die goed ontsloten zijn
(hier niet apart getoond). Een nadere analayse van de ruimtelijke dynamiek
ESB
7 september 2007
533
tussen 1996 en 2005 van een van de grote concentraties, in de binnenstad
van Amsterdam, laat zien dat er een verschuiving en uitbreiding plaatsvindt van
concentraties in de buurt van al bestaande concentraties. Dat is goed te zien in
de noordelijke Jordaan en in de Westelijke Binnenstad (figuur 2).
De creatieve zakelijke dienstverlening laat eveneens concentraties in Amsterdam
zien, opnieuw vooral in de oudere gedeelten van de stad, maar ook zijn er flinke
concentraties in Haarlem zichtbaar (figuur 3); concentraties met veel werknemers zijn te vinden in de binnenstad van Amsterdam, met daarnaast kleine concentraties maar met veel werknemers op andere plekken in de regio in Haarlem,
Duivendrecht, Amstelveen en Hoofddorp (figuur 4).
Computerbedrijven zijn meer verspreid over de regio; er zijn weliswaar ook
concentraties met een klein aantal werkzame personen te vinden in Amsterdam,
maar deze zijn minder eenduidig geconcentreerd in gebieden waar men de creatieve industrie aantreft. Concentraties met veel werkzame personen zijn aan de
randen van de stad gelegen, langs de A10 en in Amstelveen, Haarlemmermeer,
Hilversum en Almere (figuren 5 en 6).
Uiteraard is het hier gepresenteerde slechts een aanzet voor een beter inzicht in
de complementariteit en specificiteit van economische milieus in de stedelijke
regio. Een uitvoeriger analyse van deze patronen is gewenst en mogelijk. De
ruimtelijke patronen moeten dan niet uitsluitend per klasse of branche worden
bekeken (al is het wel interessant om te zien hoezeer branchegenoten geneigd
zijn te clusteren); er moet ook worden nagegaan in hoeverre bedrijven in aanverwante sectoren bij elkaar in de buurt gelokaliseerd zijn; en het lijkt van belang
om de associatie tussen woon- en leefmilieus enerzijds en economische clusters
anderzijds te bezien.
figuur 5
Concentraties van werkzame personen in
computerbedrijven, 2005, Regio Amsterdam (concentraties omvatten tenminste
10 werkzame pers.)
figuur 6
Concentraties van werkzame personen in
computerbedrijven, 2005, Regio Amsterdam (concentraties omvatten tenminste
100 werkzame pers.)
Conclusies
Economische activiteit is in zekere mate verbonden aan specifieke ruimtelijke
milieus. Creatieve industrie heeft de neiging om zich te ontwikkelen in de wat
oudere, multifunctionele, gevarieerde binnenstadsmilieus die ook gekenmerkt
worden door grote belangstelling in de sfeer van het wonen, vooral van kleine
huishoudens. Diversiteit en specifieke stedelijke atmosferen, die passen in een
theorie die het belang van zachte randvoorwaarden centraal stelt, lijken hier bepalend. Computerbedrijven zijn meer verspreid over stad en regio. Zij wortelen,
ook kleine bedrijven, vaker in recenter ontwikkelde gedeelten van de regio.
Toch is het niet alleen de klasse of branche die de locatie bepaalt. Voor kleine
bedrijven lijken vooral bestaande stedelijke milieus van belang. Ze fungeren als
een kraamkamer voor economische activiteiten; dat geldt in het bijzonder voor
de creatieve industrie, maar in mindere mate ook voor andere bedrijven, zoals
hier is getoond voor de computerbranche. Echter, wanneer bedrijven groter
worden, lijken bepaalde milieus niet meer zo geschikt. Ook voor de creatieve
industrie geldt dat concentraties met veel werknemers vooral gevonden kunnen
worden op ruime bedrijfsterreinen, vlakbij uitvalswegen of knooppunten van communicatie. Voor grote bedrijven is een locatie buiten het oude stedelijke gebied
noodzakelijk. Voor de starters en dieper gewortelde branches lijkt de theorie die
meer aandacht besteedt aan zachte randvoorwaarden relatief belangrijk; voor de
grotere en voor de minder diep gewortelde economische activiteiten lijken klassieke vestigingsvoorwaarden meer gewicht in de schaal te leggen.
Bron van de figuren 1–6: Regiomonitor Amsterdam;
Afdeling Geografie van de Universiteit van Amsterdam en
regiogemeenten; op basis van ARRA.
Literatuur
Bontje, M.A. (2001) The challenge of planned urbanization.
Urbanization and national urbanization policy in the Netherlands
in a northwest-European perspective. PhD thesis, Universiteit van
Amsterdam.
Florida, R. (2002) The rise of the creative class and how it’s transforming work, leisure, community and everyday life. New York: Basic
Books.
Kesteloot, C. (2003) De stedelijke samenleving hopelijk op weg
naar een consensuele stad. In: H. Knippenberg, S. Musterd
en B. de Pater (red.) Strijd om de Ruimte; conf licten over water,
grondgebied en de stad. Amsterdam: Aksant.
Lambooy, J.G., Wever, E., Atzema, O.A.L.C. en T. van Rietbergen
(2002). Ruimtelijke economische dynamiek. Bussum: Coutinho
Musterd, S. en W. Ostendorf (2004) Creative cultural
knowledge cities; perspectives and planning strategies. Built
Environment, 30(3), 189–193.
Musterd, S. en M.C. Deurloo (2006) Amsterdam and the
Preconditions for a Creative Knowledge City. Tijdschrift voor
Economische en Sociale Geografie, 97(1), 80–94.
Oort, F. van, M. Burger, O. Raspe en J. Ritsema van Eck (2007)
De Randstad hang als los zand aaneen. ESB, 92(4510), 292–295.
Porter, M. (1990) The competitive advantage of nations.
Basingstoke: Macmillan.
Porter, M.E. (1998) Clusters and the new economics of competition. Harvard Business Review, 76(6), 77–91.
534
ESB
7 september 2007