Ga direct naar de content

De zesde doelstelling

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 27 1988

De zesde doelstelling
Een minuscuul bericht twee weken geleden in de
krant: “Het kabinet heeft besloten om aan de vijf doelstellingen van het sociaal-economische beleid een zesde toe te voegen die betrekking heeft op de emancipatie”. Het bericht is niet helemaal juist; er is slechts besloten de SER hierover advies te vragen. Maar het blijft
niettemin opvallend. Opvallend omdat de vijf traditionele doelstellingen – volledige werkgelegenheid, stabiel
prijsniveau, evenwichtige betalingsbalans, rechtvaardige inkomensverdeling en evenwichtige economische
groei – al meer dan dertig jaar standhouden zonder dat
er een is bijgekomen of afgegaan. Opvallend ook omdat zich een paar maanden geleden nog een lichte paniek van het kabinet meester maakte toen het er op leek
dat de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen
in het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid op
grand van internationaal-rechtelijke verplichtingen tot
miljardenclaims van achtergestelde vrouwen zou kunnen leiden. Daarop werd zelfs serieus overwogen de Internationale verdragen dan maar op te zeggenl Maar
goed, stel dat de economische politiek er inderdaad een
nieuw richtsnoer bij krijgt. Wat zouden dan uiteindelijk
de gevolgen voor de nationale welvaart kunnen zijn?
De hoofddoelstelling van het emancipatiebeleid van
de overheid is: het bereiken van een situatie waarin iedervolwassen individu, ongeachtsexe, burgerlijkestaat
of de leefvorm waarvan hij of zij deel uitmaakt, een zelfstandig bestaan kan opbouwen. Economische zelfstandigheid wordt door vrijwel iedereen die zich met emancipatie bezighoudt als een noodzakelijke voorwaarde
voor emancipatie gezien. Ervan uitgaande dat het niet
de bedoeling is een zeer uitgebreide overdrachteneconomie in het leven te roepen, moet die zelfstandigheid
in het economische verkeer worden verworven. Dat betekent dat er voor ieder die dat wenst een plaats op de
arbeidsmarkt moet zijn. Bovendien moeten allerlei belemmeringen die er nu voor veel vrouwen nog zijn om
tot de arbeidsmarkt toe te treden, worden opgeheven.
Veronderstel dat al die belemmeringen inderdaad
successievelijk worden opgeheven en dat in zeg 2010
onder het zesde kabinet-Kok de participatiegraad van
vrouwen in het arbeidsproces niet meer verschilt van die
van mannen, terwijl er ook geen sprake meer is van enige vorm van discriminatie op de arbeidsmarkt. Wat betekent dat dan voor de nationale welvaart? Het is duidelijk dat het arbeidsaanbod dan enorm is toegenomen.
Een stijging van de participatiegraad van vrouwen
(thans ca. 35%) naar die van mannen (bijna 90%) houdt
in dat de beroepsbevolking met 2,5 a 3 miljoen personen groeit. Zo’n uitbreiding van het economische potentieel versnelt ongetwijfeld het tempo van de economische groei. Het nationaal produkt neemt toe.
Maar dat is niet allemaal winst. De extra arbeidskracht die zich op de arbeidsmarkt aandient, is nu niet
werkeloos. Zij verricht de meest uiteenlopende werkzaamheden in de informele, huishoudelijke sector. Hoewel die produktie niet meetelt bij de berekening van het
nationale inkomen, draagt zij wel bij tot de welvaart van
personen en huishoudens. Deze bijdrage wordt kleiner
door de toestroom van arbeidskracht naar de formele
economie. Er treedt dus slechts een verschuiving op
van informele naar formele produktie. Toch kan de welvaart hierdoor per saldo toenemen, want er kan in beginsel een betere allocatie van arbeid tot stand komen.
Mannen die nu nog de arbeidsmarkt worden opgedreven, maar eigenlijk een grotere voorkeur of meer talent
hebben voor huishoudelijke produktie, kunnen zich (gedeeltelijk) van de arbeidsmarkt terugtrekken, terwijl
vrouwen die nu door allerlei omstandigheden gedwongen worden hun emplooi uitsluitend in de huishoudelij-

ESB 27-7-1988

ke sector te zoeken, de arbeidsmarkt kunnen betreden
om daar hun talenten tot ontplooiing te brengen.
De grote vraag is natuurlijk of de arbeidsmarkt het extra aanbod kan verwerken. Er is nu al een groot tekort
aan banen. Het enorme aanbod zal in elk geval voor een
sterke neerwaartse druk op het loonpeil zorgen. Het verschijnsel van de ‘flexibele arbeidscontracten’, waarbij
de risico’s van de arbeidsrelatie geheel bij de werknemer liggen, zal sterk in omvang toenemen. Beschermende maatregelen voor werknemers, zoals een wettelijk minimumloon en ontslagbescherming, zullen worden beperkt of geheel verdwijnen.
Bij het overaanbod van arbeid zullen alleen de best
gekwalificeerde arbeidskrachten er in slagen een baan
te bemachtigen. De arbeidsmarkt is immers een voortdurend selectieproces waarin eerst degenen met de
hoogste verwachte opbrengst (arbeidsproduktiviteit)
ten opzichte van de verwachte kosten (loon en andere
arbeidskosten) worden geselecteerd, daarna de lets
minder produktieven enz. enz. Aan het eind van de rij
staan degenen wier arbeidsproduktiviteit niettegen hun
arbeidskosten opweegt. Als de vraag naar arbeid geen
gelijke tred houdt met het aanbod bij een bepaald loonpeil wordt de wachtrij steeds langer. Voor degenen met
weinig scholing, weinig ervaring of weinig talent zal het
dan nog veel moeilijker worden dan het nu al is zich een
betaalde arbeidsplaats te verwerven.
Het is heel wel denkbaar dat de samenleving niet bereid is deze consequenties van een marktconforme aanpassing aan een geemancipeerde arbeidsverdeling te
aanvaarden. Er zou dan grote politieke druk voor een
rechtvaardiger arbeidsverdeling kunnen ontstaan. Dit
zou bij voorbeeld kunnen resulteren in een algemene
verkorting van de arbeidsdag tot vijf uur. Dat is jaren geleden al door de Emancipatieraad voorgesteld. Een dergelijke aanpak frustreert echter de werking van de arbeidsmarkt als mechanisme om de juiste man of vrouw
op de juiste plaats te krijgen al naar gelang verschil in
aanleg en produktiviteit. Het is twijfelachtig of de welvaartswinst van een geemancipeerde samenleving, die
afhangt van een betere allocatie van arbeid, dan nog
wordt bereikt.
Behalve voor de arbeidsmarkt heeft de emancipatiedoelstelling ook gevolgen voor de inkomensverdeling.
De toeneming van het aantal inkomenstrekkers, de daling van de loonvoet en de vermindering van het aanbod van onbetaalde arbeid, zullen leiden tot verschuivingen in de keuzen voor arbeid of vrije tijd. Ook het consumptie- en investeringspatroon, zowel in de formele
als in de informele sector, zal veranderen. Er treden met
andere woorden allerlei inkomens- en substitutie-effecten op waarvan de elasticiteiten onbekend zijn en waarvan de uiteindelijke invloed op het welvaartspeil dus niet
te schatten valt.
Puur economisch geredeneerd kan een meer geemancipeerde arbeidsverdeling tot een betere allocatie
van arbeid en daarmee tot een hoger welvaartspeil leiden. Het verwezenlijken van de geemancipeerde samenleving vereist echter grote maatschappelijke aanpassingsprocessen. Daarbij gaat het niet alleen om economische, maar ook om sociale en culturele veranderingen. Die komen niet tot stand door het proclameren
van een nieuwe doelstelling voor de economische politiek. Wel kan het toevoegen van een zesde doelstelling
aan de traditionele vijfhoek ons voortdurend helpen herinneren aan de grote maatschappelijke verschuiving die
gaande is en waarop de economische politiek zal moeten inspelen.

L. van der Geest

689

Auteur