De waarde van vertrouwen
In 1989 voorspelde Francis Fukuyama ‘het einde der
geschiedenis’, in de betekenis van: het einde van de
strijd tussen verschillende ideologieen. Met de omwenteling in Oost-Europa leek de liberale democratic
het ideaal voor alien te zijn geworden. Alleen al de
strijd die na het uitkomen van dit boek losbarstte had
Fukoyama moeten doen twijfelen: de ideologische
diversiteit tussen individuen bleek in elk geval nog
zeer levendig.
Fukuyama’s tweede boek, en zijn komst naar Nederland vorige week, trokken dan ook mini de aandacht. In Trust, the social virtues and the creation of
prosperity onderneemt de Amerikaanse filosoof een
poging om de verschillen tussen landen alsnog te
verklaren1. Nu de politiek-economische systemen
convergeren, zijn de verschillen die overblijven volgens hem cultured van aard. Een belangrijk element
van cultuur bestaat uit de vertrouwensbanden die er
in een samenleving zijn. Fukuyama noemt dit het
sociale kapitaal van een land, en maakt een onderscheid tussen ‘high trust societies’ en ‘low trust
societies’.
China is een voorbeeld van een ‘low trust society’. Hier blijft de betrokkenheid veelal beperkt tot de
eigen familie. Dit leidt tot vele kleine (familie)bedrijven, terwijl de Chinese private sector er niet snel in
zal slagen om een grootschalige, technologisch hoogwaardige industrie voort te brengen. Daarvoor is
overheidsinmenging nodig, zodat een economie
resulteert met heel veel kleine, private bedrijven en
enkele, zeer grote staatsbedrijven. Binnen Europa
ziet Fukuyama dit verschijnsel in Mediterrane culturen zoals Italic en in mindere mate Frankrijk.
Een ‘high trust society’ kenmerkt zich daarentegen door een omvangrijke private sector. In een dergelijke samenleving blijft het vertrouwen niet beperkt
tot de kring van familieleden of bekenden, maar zijn
mensen bereid om zich te organiseren in grotere
verbanden. Zo kunnen (middel)grote ondernemingen ontstaan, en ook is de private sector beter in
staat om een bijdrage te leveren aan zaken als onderwijs, natuurbehoud of sociale zekerheid. Voorbeelden van zulke landen zijn volgens Fukuyama Japan,
Duitsland, Amerika (tot veler verrassing) en zonder
twijfel ook Nederland.
Waar veel vertrouwen is, slaagt de private sector
er uit zich zelf in tot samenwerking te komen, schaalvoordelen te realiseren en (quasi-)collectieve goederen voort te brengen. Zonder vertrouwen is hier ingrijpen van de overheid voor nodig. Is dat erg? Doet
een land met ‘weinig vertrouwen’ het in economisch
opzicht slechter? De groeicijfers van China en Italic
weerspreken dit in elk’geval. Maar als de publieke
sector minder efficient werkt dan de private sector,
en daar gaat Fukuyama van uit, dan zullen landen
met weinig vertrouwen er niet in slagen succesvolle
grootschalige industrieen op te zetten. Ze zijn ‘locked
in’ in kleinschalige activiteiten. Verschillen in vertrou-
ESB 1-11-1995
wen bepalen op die manier de arbeidsdeling in de
wereld. En als grootschaligheid nodig is voor technologisch hoogwaardige activiteiten, dan zal dat uiteindelijk ook tot groeiverschillen leiden.
Economen kunnen in de analyse van Fukuyama
het begrip transactiekosten herkennen, en de ideeen
van Douglas North over de oorzaken van economische groei. Volgens North, twee jaar geleden winnaar
van de Nobelprijs, worden verschillen in welvaart en
groei tussen landen verklaard door de kosten die gemoeid zijn met organisatie en allocatie in plaats van
met het voortbrengen van ‘echte’ waarde. Hoe hoog
deze transactiekosten zijn, hangt af van de institutes
in een samenleving: de geschreven regels (wetten)
en de ongeschreven (normen en waarden). ‘Vertrouwen’ is zo’n ongeschreven regel. Fukuyama geeft een
invulling aan de institutionele economie.
Zes jaar geleden deed hij dat in feite ook, door
de regels van de liberale democratic als de beste
geschreven regels voor een samenleving te presenteren. Vertrouwen is een ongeschreven regel die daar
goed bij past. Vertrouwen is goed voor de werking
van de markt. Het verlaagt de transactiekosten. Vertrouwen kan in de plaats komen van het kostbare
verzamelen van informatie, en maakt het mogelijk
dat een transactie sneller tot stand komt. Vertrouwen
in werknemers maakt het voor een ondernemer
mogelijk iedereen een grote eigen verantwoordelijkheid te geven. Zo wordt menselijk kapitaal beter
benut. En waar vertrouwen niet beschaamd wordt,
hoeven mensen geen geld uit te geven aan advocaten en juridische procedures om hun gelijk achteraf
te halen.
Vertrouwen komt de werking van een markteconomie ten goede. Daarbij legt Fukuyama er de
nadruk op dat vertrouwen het mogelijk maakt om
grotere organisaties te vormen in de particuliere
sector. De overheid kan dan klein blijven. Toch staan
‘high trust societies’ – zoals Japan, Duitsland, Nederland – niet direct bekend om de goede werking van
hun markten, of de bescheiden rol voor de overheid.
De grote ondernemingen en grote organisaties die er
zijn werken vaak samen met, of worden ondersteund
(door middel van regulering of subsidiering) door
de publieke sector. Kennelijk is er toch meer nodig
dan vertrouwen, om organisatievorming van enige
omvang te bereiken.
E.S. Pelle
1. F. Fukuyama, Trust, the social virtues and the creation
of prosperity, Hamish Hamilton, import Penguin Nederland,
Amsterdam, 1995, 457 biz.,/ 73,50. Een Nederlandse
vertaling verscheen bij uitgeverij Contact. Veel van het
onderstaande is ontleend aan de lezing die Fukuyama op
23 oktober hield op uitnodiging van de Stichting John
Adams Instituut te Amsterdam.