De verdeling van formele en
informele
Mannen en vrouwen verrichten ongeveer evenveel produktieve arbeid.
Van een gelijke verdeling van formele en informele arbeid is echter
nog lang geen sprake.
Hagenaars en Wunderink-Van Veen
dat verplichte arbeidsduurverkorting
kan leiden tot meer doe-het-zelfproduktie als substituut voor marktproduktie of tot een circuit van
nevenbaantjes en zwart werk. De
verschuiving van arbeid uit de huishoudelijke sector naar de marktsector kan gepaard gaan met een grotere uitbesteding van huishoudelijk
werk. De laatste jaren zijn diverse
studies verschenen over specifieke
vormen van produktieve activiteiten
die buiten het formele arbeidscircuit
plaatsvinden, onder andere over de
omvang van het vrijwilligerswerk en
de informele hulpverlening .
Het grootste deel van het werk dat
vrouwen leveren wordt op dit moment niet beschouwd als economisch produktief en wordt derhalve
niet gemeten. Volgens de officiele cijfers is 41% van de vrouwelijke wereldbevolking van vijftien jaar en
ouder economisch actief. Geschat
wordt dat als gevolg van onvolkomenheden in de registratie zo’n 10
tot 20% van de vrouwen niet wordt
meegeteld als deel van de beroepsbevolking, hoewel zij wel economisch produktief zijn. Indien wordt
onderkend dat ook aan onbetaalde
arbeid binnen het huishouden een
economische waarde kan worden
toegekend, blijkt dat de bijdrage van
vrouwen aan de economische produktie die van mannen overtreft1.
Registratie
Op instigatie van het Statistisch Comit6 van de Verenigde Naties wordt
in internationaal verband momenteel
gewerkt aan een revisie van de in
1968 opgestelde richtlijnen voor het
samenstellen van de Nationale rekeningen. Ook vanuit het CBS wordt
meegewerkt aan deze vernieuwing,
waarbij onder andere wordt gedacht
aan opname van een module over informele arbeid3. Daarnaast wordt op
mondiaal niveau gepleit voor meer
aandacht voor de bijdrage die vrouwen leveren aan de economische
produktie in ruimere zin.
De huishoudelijke sector
Activiteiten binnen het huishouden
hebben gevolgen voor de andere
sectoren in de economic, te weten
de overheids- of publieke sector en
de marktsector. Anderzijds hebben
activiteiten in de markt- en overheidssector gevolgen voor de beslissingen in de huishoudelijke sector.
Tal van hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen kunnen de plaats
en de functie van huishoudens in de
economic be’invloeden. Zo stellen
Tabel l.Jaarvokime informele arbeid naar type activiteit en sociaal kader
voor de bevoUttng van twaalfjaar en ouder, in duizenden arbeidsjaren, 1988
• Ili
•-.-.-^.-.» <..,K«..iti
ESB 19-2-1992
Een van de belangrijkste informatiebronnen voor het samenstellen van
informatiesystemen over de totale
economische produktie zijn tijdsbestedingsonderzoeken. Deze onderzoeken geven informatie over zowel
formele als informele produktie. In
1987 en 1988 voerde het CBS tijdsbestedingsonderzoeken (TBO) uit gericht op het waarnemen van informele produktieve activiteiten. Op basis
hiervan wordt in dit artikel een indicatie gegeven van de omvang van de
formele en informele arbeid in Nederland . Het accent ligt op de verdeling van de arbeidsvolumes tussen
mannen en vrouwen.
Omvang produktieve arbeid
Het jaarvolume van formele en informele arbeid te zamen bedroeg in
1988 ruim 15,4 miljoen arbeidsjaren.
Volgens de schattingen van het TBO
1988 bedroeg het jaarvolume informele arbeid bijna 9,2 miljoen arbeidsjaren (tabel 1). De omvang van
de formele arbeid bedroeg 6,2 miljoen arbeidsjaren. Het informele
arbeidsvolume is dus bijna 1,5 maal
zo groot als het formele arbeidsvolume. Hierbij dient men zich te realise-
1. The world’s women 1970-1990. Trends
and statistics, Social Statistics and Indicators, series K, nr. 8, hfst. 6, Verenigde Naties, New York, 1991.
2. A.J.M. Hagenaars en S.R. WunderinkVan Veen, Soo gewonne, soo verteert. Economie van de huishoudelijke sector, Stenfert Kroese Uitgevers, Leiden/Antwerpen,
1990; H.J. van Daal, Vrijwilligerswerk en
informele hulp in Nederland. Een inventarisatie van onbetaald werk buiten het
eigen huishouden, in het bijzonder op
het gebied van de hulpverlening, NIMAWO, Den Haag, 1990; en M.H. Kwekkeboom, Het licht onder de korenmaat. Informele zorgverlening in Nederland,
VUGA Uitgeverij B.V., Den Haag, 1990.s
3. Zie voor een overzicht van de voorgestelde wijzigingen A. Harrison, Major
changes proposed for the revised SNA:
an overview, The Review of Income and
Wealth, series 36, nr. 4, 1990, biz. 335353. Voor een beschrijving van de ideeen
van het CBS zie A.M. Bloem, F. Bos, C.N.
Gorter en S.J. Keuning, Vernieuwing van
de Nationale rekeningen, ESB, 25 September 1991, biz. 957-962.
4. Een uitvoerige beschrijving van het onderzoek is te vinden in De tijdsbesteding
van de Nederlandse bevolking, Kerncijfers, 1988, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1991. Voor definities en een beschrijving van de gebruikte
procedures zie CBS, Omvang van informele arbeid in 1988. Jaarvolume-schattingen op basis van tijdsbestedingsgegevens, Sociaal-culturele berichten, 1991-6,
Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1991.
Figuur 1. Procentuele verdeling
jaarvolume produktieve arbeid
100
Doe-het-zelven
80
Huish. arbeid
60
voor het eigen huishouden en/of gra-
le informele arbeid te zijn, terwijl dit
tis verrichte huishoudelijke werk-
bij mannen 60% is. Bij mannen komt
zaamheden zijn. Van de onderscheiden vormen van informele arbeid
voor derden blijkt dat alleen ‘het verenigings/vrijwilligerswerk gratis verricht voor een organisatie’ enige substantiele omvang heeft.
doe-het-zelven op de tweede plaats
Ongelijke verdeling
40
In absolute zin dragen mannen en
vrouwen ongeveer in gelijke mate
20
bij aan het totale volume produktie-
(26%). De informele hulp aan andere
huishoudens is voor beide geslachten
van beperkte omvang (3% voor mannen en 2% voor vrouwen).
Aanwezigbeid kinderen
In tabel 2 zijn de gegevens van label
1 gerangschikt op basis van een indeling van Gershuny5. Daarbij wordt informele arbeid onderscheiden naar
activiteiten met een maatschappelij-
ve arbeid. Het totale volume produktieve arbeid in 1988 bedraagt voor
mannen bijna 7,5 miljoen arbeidsjaren, voor vrouwen bijna acht miljoen arbeidsjaren. Van een gelijke
verdeling van de formele en informele arbeid tussen mannen en vrouwen is echter nog geen sprake: man-
vititeiten. De tabel is beperkt tot de
leeftijdscategorie 18 tot en met 64
jaar en is ingedeeld naar huishoudenssituatie en maatschappelijke participatie. Groepen die in absolute
zin een grote bijdrage leveren aan
nen nemen bijna 71% van alle
formele arbeid voor hun rekening,
vrouwen daarentegen 67% van alle
het jaarvolume produktieve arbeid
zijn ‘mannen van 18 tot en met 64
jaar in meerpersoonshuishoudens
gen huishouden; de zogenaamde
informele arbeid. De procentuele
met of zonder minderjarige kinderen
huishoudelijke produktie. De rest
verdeling tussen formele en informele arbeid verschilt dan ook aanzienlijk per geslacht: bij mannen maakt
0
Mannen
Vrouwen
ren dat informele arbeid in tegenstelling tot formele arbeid gedurende
zeven dagen per week en 365 dagen
per jaar wordt verricht.
De informele arbeid heeft voor ruim
90% betrekking op werk voor het eiwordt grotendeels gratis verricht
voor een ander huishouden of voor
een organisatie. Hiervan bestaat
meer dan de helft uit vrijwilligerswerk. Slechts 0,5% van het totale informele arbeidsvolume wordt verricht tegen een geldelijke beloning
of een beloning in natura. Het huishoudelijke werk beslaat bijna zestig
procent van het totale informele
arbeidsvolume, terwijl boodschappen doen en ‘klussen’ te zamen ruim
een kwart van het aantal arbeidsjaren vergen. Uit deze cijfers blijkt dat
het totale jaarvolume informele arbeid zoals geschat in het TBO, omvangrijk is en dat het voornamelijk
de formele arbeid 59% uit van de totale produktieve arbeid, bij vrouwen
slechts 23% (figuur 1). Huishoudelijke arbeid (huishoudelijk werk, boodschappen doen en verzorgen van
kinderen) komt voornamelijk ten las-
te van vrouwen. Doe-het-zelven
daarentegen is nog steeds een mannentaak. Mannen verrichten tevens
meer vrijwilligerswerk dan vrouwen.
Zowel voor mannen als voor vrouwen blijkt dat de informele arbeid
voornamelijk bestaat uit huishoudelijke arbeid. Huishoudelijke arbeid
blijkt voor vrouwen 89% van hun tota-
ke verdienste en huishoudelijke acti-
en arbeid verrichtend en ‘vrouwen
van 18 tot en met 64 jaar in meerpersoonshuishoudens met minderjarige
kinderen en niet arbeid verrichtend’.
Het jaarvolume produktieve arbeid
voor deze groepen bedraagt respectievelijk 2,7, 2,4 en 2,1 miljoen arbeidsjaren (tabel 2). De procentuele
verdeling tussen formele en informele arbeid verschilt aanzienlijk tussen
mannen en vrouwen. Bij mannen
maakt de formele arbeid 64% uit van
de totale produktieve arbeid, bij
vrouwen slechts 27%. Voor vrouwen
van 18 tot en met 64 jaar in meerpersoonshuishoudens met minderjarige
kinderen en werkend, maakt de formele arbeid 37% uit van het totale
volume produktieve arbeid, bij mannen die tot de overeenkomstige
Figuur 2. Procentuele verdeUng jaarvolume produktieve arbeid naar geslacbt,
aanwezigbeid van minderjarige kinderen en maatscbappelijke participate
100
©pe-het-zelven
80
Huishoudelijke arbeid
60
40
groep behoren, bedraagt dit percentage bijna 72 (figuur 2). Zo blijkt tevens dat voor mannen van 18 tot en
met 64 jaar die arbeid verrichten, het
aandeel van de formele arbeid nauwelijks afhangt van de aanwezigheid
van minderjarige kinderen in het
huishouden (respectievelijk 72 en
75%). Bij vrouwen die behoren tot
de overeenkomstige groepen, is het
aandeel formele arbeid daarentegen
duidelijk lager indien in het huishouden minderjarige kinderen aanwezig
zijn (respectievelijk 37 en 60%). Het
5. J.I. Gershuny, After industrial society:
1. Mannen, zonder minderjarige kinderen, arbeid verrichtend
2. Mannen, net minderjarige kinderen, arbeid verrichtend
3. Vrouwen, zonder minderjarige kinderen, arbeid veirichteiid
4. Vrouwen, met minderjarige kinderen, arbeid verrichtend
the emerging self service economy, The
Macmillan Press, Londen, 1978.
6. Als classificatiecriterium voor het verrichten van arbeid is een ondergrens gehanteerd van twintig uur betaald werk
per week.
Tabel 2. Jaarvolumes formele en informele arbeid voor ete bevolking van 18 tot en met 64 jaarnaar geslacht,
buisboudenssituatie en maatscbappelijke participate, in duizenden arbeidsjaren, 1988
Fonnele arbeid
Matinen 18-64jaar
Totaal
Informele arbeid
maatsch. activiteiten
huish. activiteiten
e4iei
, ;: ‘Mip ” arbeid zelven
totaal
M ; :
” – ”
in irieirrJereoOrisBuiMidudeiis
“
1.925
32
85
17
19
3
437
1.823
109
82
67
22
16
333
321
94
221
42
761
156
2,686
188
184
621
540
2.444
649
169
in ri
136
in
384′
_13.
4.285
289
74
253″
126
20
63
1.005″
28
131
53
247
_17 ‘
1.779′
3
14′
181
‘_5
6.064
470
1.398
22
18
622
,-i2Z.
2.383
553
_142
6.668
2
26
388
1.861
22
63
432
2.013
684
2.139
9
32
” 572
1.201
52
661
1.366
1.666
108
12
16
244
134
84
~JZ2
4.308
_m
4.818
381
230
6.596
158
5.707
866
7.201
13.264
‘Jf
Vrotitven
in
in
zonder
1.496
ir
Totaal mannen en vrbuwen
10
zijn in alle drie de onderscheiden
de herverdeling van de onbetaalde
huishoudenssituaties.
arbeid .
Arbeidsmarktparticipatie
Gedurende de laatste decennia is de
Slot
Uit het onderzoek Culturele verande-
goed de verantwoordelijkheid van de
man als van de vrouw is’. Over het geheel genomen staan vrouwen iets positiever tegenover deze uitspraken
dan mannen. De praktijk van alledag
blijkt echter nog weinig overeenkomst te vertonen met de opvattingen
ten aanzien van een gelijke rolverdeling tussen beide seksen.
participatie van vrouwen op de formele arbeidsmarkt gestegen. In 1971
ringen in Nederland bleek dat de
meerderheid van de Nederlanders
JJ.M. Geurts
bedroeg het aandeel van vrouwen
van mening is dat man en vrouw het
betaald werk gelijkelijk onder elkaar
64 jaar die niet arbeid verrichtend
participatie van vrouwen tot gevolg
gehad, maar de groei van de arbeidsdeelname van vrouwen voltrekt zich
in een opmerkelijk hoger tempo dan
relatieve aandeel van ‘vrijwilligerswerk’ en ‘doe-het-zelven’ is met
name groot voor mannen van 18 tot
onder de beroepsbevolking 26%, in
1988 was dat aandeel gestegen naar
38%. De opkomst van deeltijdarbeid
wordt mede van invloed geacht op
deze ontwikkeling. Van de vrouwen
die deel uitmaken van de afhankelijke beroepsbevolking had in 1971
21% een deeltijdfunctie, in 1988 bedroeg dit percentage 317. Het emancipatiebeleid van de overheid is echter gericht op zowel een gelijke
verdeling van de betaalde als van de
onbetaalde arbeid over mannen en
vrouwen. De veranderende taakverdeHng tussen mannen en vrouwen
heeft een toegenomen arbeidsmarkt-
ESB 19-2-1992
moeten verdelen . In 1987 is 59% van
de bevolking het (sterk) met deze op-
vatting eens. Zo heeft de Nederlander
ook een geemancipeerde opinie over
de verdeling van de verantwoordelijkheid voor het huishouden en de zorg
voor de kinderen: 65% van de bevolking onderschrijft de stelling dat ‘man
en vrouw het huishoudelijk werk gelijkelijk onder elkaar moeten verdelen’,
83% is het (sterk) met de opvatting
eens dat ‘het huishouden evengoed
de verantwoordelijkheid van de man
als van de vrouw is’ en tot slot vindt
88% dat ‘de kinderverzorging even-
De auteur is als wetenschappelijk medewerkster verbonden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.
7. Enquete beroepsbevolking, 1988,
Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1989, biz. 18-22. Onder de
afhankelijke beroepsbevolking wordt
verstaan de beroepsbevolking exclusief
de zelfstandigen en meewerkende gezinsleden.
8. Onderzoek nodig naar waarde huishoudelijke arbeid, Staatscourant, 19 april
1990, biz. 7.
9. Sociaal en cultureel rapport, 1988,
Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk,
1988, biz. 379.