Ga direct naar de content

De toekomst van de ouderenzorg: een zorgpolis

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 19 1994

I
I

I
I

De toekomst van de
ouderenzorg: een zorgpolis
H.A.A. Verban en A. Gabriëls*

D

e vergrijzing zorgt voor een sterk toenemende vraag naar de, grotendeels door de
overheid gefinancierde, zorgvoorzieningen voor bejaarden. Het eenvoudigweg
beperkt houden van het aanbod van voorzieningen is volgens de auteurs geen goede
manier om hetfinancieringsprobleem
op te lossen. Door toekomstige gebruikers
vroegtijdig met (een deel van) de kosten te confronteren, zal enerzijds de vraag
afnemen, en anderzijds een groter deel van de kosten langs niet-collectieve weg
worden opgebracht.

De vergrijzing die Nederland langzaam maar zeker
treft, zal niet alleen tot grote kostenstijgingen van de
pensioenvoorzieningen
leiden. Ook de medische kosten zullen flink toenemen alsmede de vraag naar
zorgvoorzieningen voor bejaarden, namelijk kruiswerk, gezinszorg, verpleegtehuizen en bejaardenoorden. Het kan berekend worden dat de collectieve
uitgaven voor de AOW, de medische zorg en de zorgvoorzieningen onder ongewijzigd beleid zullen toenemen van ongeveer f 68 mrd nu tot ongeveer f 123
mrd rond 2035 in guldens van nu 1. Met andere woorden, als percentage van het bruto nationaal produkt
liggen de uitgaven voor deze voorzieningen rond die
tijd bijna 9 procentpunten boven het huidige niveau.
Dit is een problematisch gegeven gezien de momenteel in de politiek levende behoefte de collectieve
sector reëel op een constant niveau te houden.
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat het
ook rond 2035 als ongewenst zal worden beschouwd
om dit budgettaire probleem geheel ten laste van het
financieringstekort of de collectieve-lastendruk
te laten komen. Vroeg of laat zullen deze voorziene kostenstijgingen dan tot beleidswijzigingen moeten leiden die beperking van het volume (medische zorg
en zorgvoorzieningen) dan wel beperking van de reële waarde per bejaarde (AOW) beogen. Ook op korte termijn echter staan door de krappe budgettaire situatie van de collectieve sector de genoemde
voorzieningen onder druk.
Dit artikel gaat over de vraag hoe de financiële
gevolgen van de vergrijzing beheerst kunnen worden. Daarbij beperken we ons tot de zorgvoorzieningen voor bejaarden. Allereerst inventariseren we enkele specifieke problemen van deze sector. Daarna
worden de oplossingen uit het rapport-Welschen besproken. Tenslotte stellen wij enige aanvullende instrumenten ter beheersing van de kosten voor de
zorgvoorzieningen voor.

De zorgvoorzieningen
Groei van de vraag
In 1990 werd aan deze voorzieningen (gezinszorg,
kruiswerk, bejaardenoorden en verpleeghuizen)
f 10,5 mrd uitgegeven via de collectieve sector2. Bijna 500.000 bejaarden maken gebruik van deze voorzieningen, maar het overgrote deel van de bejaarden
woont zelfstandig en doet ook geen beroep op thuiszorg (zie tabel 1). Door de vergrijzing zal het beroep
op de zorgvoorzieningen gestaag blijven toenemen.
Bij ongewijzigd beleid zullen de uitgaven in 2015
daardoor zijn opgelopen naar f 15,5 mrd (in guldens
van 1990), hetgeen een jaarlijkse reële stijging impliceert van 1,5% per jaar.
Hierbij is echter uitgegaan van constante kosten
per eenheid produkt. Wanneer ook rekening wordt
gehouden met de kostenstijging die optreedt als gevolg van achterblijvende produktiviteitsontwikkeling
in de dienstensector (de zogenaamde ziekte van Baumol), zal bij ongewijzigd beleid minimaal een stijging
van 3% per jaar volgen. In 2015 zal danf 20 mrd aan
de zorgvoorzieningen worden uitgegeven. Tot 2040
zullen deze uitgaven zonder de ziekte van Baumol
verder oplopen tot maximaal ruimf 24 mrd en inclu-

* De auteurs zijn resp. hoogleraar en student-assistent aan
de Katholieke Universiteit Brabant.
1. Bij deze berekening is uitgegaan van constante kosten
per eenheid produkt bij de gezondheidszorg
en de zorgvoorzieningen, maar van een welvaartsvaste AOW-uitkering. Zie voor de berekening hiervan ook: H.A.A. Verbon
en A. Gabriëls, De publieke sector na 1994, in: H. de Groot
en C.G.M. van Oosteren, De toekomst van de publieke sector, ‘s-Gravenhage, 1994.
2. De hierna te vermelden gegevens zijn deels gebaseerd
op eigen berekeningen en deels op: Ouderenzorg met toekomst, Advies van de commissie modernisering ouderenzorg, mei 1994.

sief de ziekte van Baumol totf 51 mrd! Voor de zorgvoorzieningen is er dus in het ergste geval een budgettaire problematiek van bijna 6 procentpunten. Wel
is hierbij uitgegaan van honorering van toenemende
vraag, terwijl momenteel het beleid gericht is op stabilisering van de aanbodcapaciteit.

Financiering
Een ander probleem is dat de genoemde voorzieningen uit verschillende bronnen worden gefinancierd,
waardoor de eigen bijdragen van bewoners uiteen
lopen. Zo wordt opname in een verpleeghuis gefinancierd uit de AWBZ, met een inkomensafhankelijke
eigen bijdrage door de cliënten als aanvulling. De
bejaardenoorden echter worden in beginsel door de
bewoners zelf betaald, maar de overheid dekt de tekorten als de bewoners daartoe niet in staat zijn. In
tegenstelling tot bij verpleeghuizen geldt hier dat de
bewoners eerst hun vermogen moeten aanspreken
alvorens de overheid tekorten bijpast. De middelentoets in verband met de eigen bijdrage is voor bejaardenoorden dus veel strenger dan die voor verpleeghuizen. Dit impliceert dat het voor een bejaarde om
financiële redenen voordeliger kan zijn in een verpleeghuis in plaats van in een bejaardenoord te worden opgenomen, terwijl de kosten van een verpleeghuisbed hoger zijn dan die van een plaats in een
bejaardenoord.

Het beleid tot nu toe
Hoofddoel van het ouderenbeleid in de jaren zeventig was ouderen een levenskwaliteit te verschaffen,
gelijkwaardig aan die van jongeren3. Intramurale
zorg was hierbij belangrijk, extramurale zorg (die
goedkoper bleek) kreeg echter de voorkeur. Dit beleid kwam in feite neer op een streven naar vervanging van de intramurale zorg door extramurale zorg
(substitutie beleid). In 1975 werd dit beleid kracht bijgezet door de 7%-norm: maximaal mocht 7% van alle
65-plussers binnen instellingsmuren verzorgd worden. Om deze norm te kunnen bereiken, moest extramurale zorg een grotere rol gaan spelen. Begin jaren
tachtig probeert de regering dit substitutiebeleid wat
meer inhoud te geven door te streven naar kleinschaliger voorzieningen, meer mantelzorg en meer (goedkopere) eerstelijnszorg. Door gebrek aan coördinatie
tussen de instellingen en de verschillende financieringsstructuren, kwam dit slechts marginaal van de
grond; in 1985 werd de 7o/o-norm vervangen door
een nieuw sturingsinstrument: een budgetteringsregeling voor de instellingen. Thans wordt vrij algemeen
erkend dat het genoemde gebrek aan coördinatie
niet alleen substitutie belemmert, maar meer in het algemeen de hulpverlening aan ouderen bemoeilijkt.
De vele instanties die betrokken zijn bij het bepalen
van de hulp aan ouderen werken soms zo langs elkaar heen, dat de problemen van de hulpbehoevende ouderen er alleen maar door vergroot worden.
Het oplossen van de problemen door het inkrimpen van de budgetten lijkt weinig perspectieven te
bieden: nu reeds ziet het kabinet van diverse bezuinigingen op de verzorgingstehuizen af omdat daarvoor
geen politieke steun binnen en buiten de kamer gevonden kan worden.

E5B9-11-1994

Tabel 1. Woonsituatie

bejaarden

in 1990 (in duizendtallen)

65 – 74
Zelfstandig
w.v. thuiszorg
Bejaardenóord
Verpleegtehuis

1.076,2
97,9
9,5
11,1

75+

65+

646,1
178,1
120,7
43,2

1.722,3
276,0
130,2
54,3

Bron: achtergrondinformatie bij Ouderenzorg met toekomst.
Deze problemen hebben geleid tot de instelling
van een Commissie modernisering ouderenzorg door
het kabinet (ook wel de commissie-Wel sc hen naar
haar voorzitter), welke in mei 1994 rapporteerde (zie
noot 2). Opvallend is dat er door economen nauwelijks aandacht aan het rapport is besteed, terwijl de
kosten van de zorgvoorzieningen tot aanzienlijke
problemen in de openbare financiën kunnen leiden.

Ouderenzorg met toekomst?
In haar rapport met de titel ‘Ouderenzorg met toekomst’ stelt de commissie-Wel schen dat tot 2015 een
jaarlijkse groei van 1% van het budget voor de ouderenzorg vereist is. Deze opvallende suggestie is inmiddels door de politiek overgenomen en is in het
nieuwe ‘paarse’ regeerakkoord verwerkt. Deze budgettaire groei is echter alleen voldoende om aan de
behoefte aan zorgvoorzieningen te voldoen, als gelijktijdig opnieuw een substitutiebeleid wordt ingevoerd. De mogelijkheden voor substitutie zijn volgens de commissie aanwezig: bejaarden blijken vaak
gebruik te maken van bepaalde voorzienin~en terwijl
een ‘lichtere’ voorziening ook zou voldoen .
Zo’n substitiebeleid moet er, net als in de jaren
zeventig en tachtig, voor zorgen dat voor veel mensen lichtere hulp in de plaats komt van zwaardere
hulp. Een deel van de mensen dat nu naar een verpleeghuis gaat zal naar een bejaardenoord kunnen,
terwijl op hun beurt de bejaardenoorden gemiddeld
door ‘zwaardere’ gevallen dan nu moeten worden bevolkt. De lichtere gevallen raken op de thuiszorg aangewezen, zodat het beroep op de thuiszorg van een
deel van de huidige gebruikers, in de toekomst niet
meer gehonoreerd kan worden. Als dit beleid slaagt,
zouden de kosten in 2015 niet oplopen totf 15,5
mrd maar totf 12,3 mrd5.
De commissie wil de substitutie bevorderen met
een aantal veranderingen in de financierings- en organisatiestructuur van de bejaardenzorg.

3. Zie voor de beschrijving van het beleid: R. Huijsman, Model van voorzieningen voor ouderen, Kerckebosch, 1990,
blz. 19 e.v.
4. Volgens de commissie zou 26%van de bejaarden in een
verpleeghuis ook in een bejaardenoord terecht kunnen;
maar liefst 59%van de bewoners van een bejaardenoord
zou nog zelfstandig kunnen wonen, terwijl 31%van de gebruikers van thuiszorg zich volledig zelf zouden kunnen
redden. Zie: Ouderenzorg met toekomst, t.a.p. blz. 52.
5. Dit is dus exclusief ziekte van Baumol. In het vervolg zullen we, tenzij het tegendeel wordt vermeld, de ziekte van
Baumol buiten beschouwing laten.

~r
,

ste effect vooral zal moeten komen van een voortzetting van het
in de afgelopen jaren gevoerde
2000
2010
2020
2040
2030
1990
1995
beleid van beperking van de aanbodcapaciteit door budgettering.
1.828 (1l)
1.651 (1l)
2.703 (7)
2.738 (8)
1.479 (0)
1.558 (0)
2.397 (5)
65-79
Beperking van het aanbod
518 (3)
619 (4)
882 (5)
1.009 (6)
489 (3)
669 (4)
80+
433 (3)
zou gerealiseerd kunnen worden
2.169 (14) 2.447 (15) 3.066(9)
1.912 (3)
2.047 (3)
3.585 (22) 3.747 (24)
65+
via het toekenningenbeleid.
Mo15.717
16.142
16.219
16.092
15.566
Totaal
14.922
15.316
menteel zijn de van gemeenteweBron: CBS-bevolkingsprognose:
midden variant. Tussen haakjes het percentuele aandeel van de leeftijdsge ingestelde indicatiecommissies
groep.
bepalend of iemand in aanmerking komt voor thuiszorg of intraTen eerste zou de ouderenzorg zoveel mogelijk
murale zorg. Deze commissies beoordelen de mediin één financierings- en verzekeringssysteem ondersche en sociale situatie van een applicant en kennen
gebracht moeten zijn, namelijk in de AWBZ. Ten
op basis van die beoordeling al dan niet zorg toe. De
tweede moeten de eigen bijdragen van de zorggebruisuggestie van de commissie-Welschen is nu dat de inkers geharmoniseerd worden. Het gevolg hiervan is
dicatiecommissies te weinig stringente criteria bij hun
dat de prikkel om de duurdere vorm van zorg te kiebeoordelingen toepassen. Het is echter niet duidelijk
zen verdwijnt, maar ook dat nu alle voorzieningen
welk belang indicatiecommissies erbij zouden kunonder het basispakket van de AWBZ vallen.
nen hebben soepel te zijn in hun toekenningenbeTen derde zouden de instellingen, ouderenorganileid. Anders dan bijvoorbeeld bij de uitvoering van
saties, verzekeraars en gemeenten in een bepaalde rede WAO worden hier de beoordelaars er financieel
gio nauw moeten gaan samenwerken in zogenaamde
niet beter van (in de vorm van garantie van eigen
zorgregio’s, ten einde de beschikbare middelen optiwerkgelegenheid, e.d.) als zij een positieve toekenmaal in te kunnen zetten. Door aldus de besluitvorning uitspreken. Als dit zo is en de indicatiecommisming over toekenning van zorg beter te coördineren,
sies hun beoordeling op zo objectief mogelijke wijze
zal het minder snel voorkomen dat hulpvragende outot stand laten komen, is het omgekeerd al evenmin
deren worden doorgeschoven naar belendende zorgduidelijk hoe zij strenger zouden kunnen keuren. Als
voorzieningen. De toegang tot de zorg wordt maar
er geen prikkel is voor deze commissies te soepel te
door één loket verschaft waardoor, aldus de commiszijn, is er ook geen prikkel te streng te zijn in hun besie, substitutie beter mogelijk wordt.
oordelingen.
Het lijkt, kortom, niet aannemelijk dat op deze
wijze de vraag naar bejaardenzorgvoorzieningen
Substitutie, maar hoe?
Het is (uiteraard) zeer toe te juichen onnodig gebruik
sterk beïnvloed wordt. Beperking van het aanbod
van collectief gefinancierde voorzieningen terug te
door de overheid overeenkomstig de berekening van
dringen. Om dit te bereiken kiest de commissie er
de commssie kan dan tot het volgende scenario leiten eerste voor de financiering van de diverse deelden. De wachtlijsten voor de voorzieningen zullen
voorzieningen te uniformeren. De commissie had
groeien. Zoals uit tabel 1 blijkt, worden de zorgvoorhier echter ook kunnen overwegen keuzemogelijkhezieningen vooral door de oudere bejaarden gebruikt.
den in het verzekerde pakket aan tw brengen. Via de
Door de toename van de wachtlijsten ligt het voor de
vraagkant zou dan de invloed van de collectieve verhand dat vele wachtenden de voorzieningen door
zekering verder worden teruggedrongen. De commissterfte niet zullen bereiken. Als dit effect dramatische
sie blijkt echter ten tweede vooral voor aanbodstuvormen begint aan te nemen, zou de groei van de
ring te opteren. Aanbodsturing is momenteel het
wachtlijsten wel eens als een effectief drukmiddel op
belangrijkste instrument waarmee de overheid prode politiek kunnen werken om capaciteitsbeperkinbeert de kosten van de gezondheidszorg in de hand
gen op te heffen. Daarnaast zou de onbereikbaarheid
te houden. Budgettering van ziekenhuizen, afspravan de voorzieningen voor velen ook kunnen leiden
ken over tarieven voor specialisten, besluitvorming
tot het ontstaan van private zorginstellingen. Een
over de omvang van het ziekenfondspakket,
e.d., grijgrotere invloed van de markt kan, uiteraard, schaarpen alle aan bij de aanbodkant. Ook op het terrein
ste opheffen en de druk op de collectieve sector vervan de zorgvoorzieningen wordt via ingrepen in de
minderen. Anderzijds kan het ook leiden tot grotere
capaciteit naar kostenbeheersing gestreefd. De voorongelijkheid in de toegang tot de zorg. Wat we dan
gestelde substitutie door de commissie Welschen sluit
kunnen krijgen in de toekomst is een situatie waar
hierbij aan.
door de overheid verstrekte zorg alleen toegankelijk
Wanneer er echter niet duidelijk bij gezegd wordt
is voor de allerzwaarste gevallen en door de markt
op welke wijze substitutie vorm zou moeten krijgen,
verstrekte zorg alleen beschikbaar is voor de hoogste
maakt dat deze belangrijke aanbeveling wel tot een
inkomens.
heel zwakke schakel van het rapport. Vooral is dat zo
Een ongebreidelde groei van wachtlijsten is weldaar, als gezegd, substitutie al meer dan twintig jaar
licht te voorkomen als aan toewijzingscommissies
als beleidsdoel wordt gehanteerd waarbij verschillenopgedragen wordt rekening te houden met de aande instrumenten worden en werden ingezet. Welke
bodcapaciteit. Dit kan echter leiden tot onrechtvaardiinstrumenten als geschikt worden beschouwd, wordt
ge geografische verschillen in toegang tot de zorg.
door de commissie niet uiteengezet. Het lijkt erop, al
Een andere mogelijkheid is dat toewijzing alleen op
zegt de commissie dat niet expliciet, dat het gewenbasis van eenduidig vastgelegde protocollen plaats-

Tabel 2. Groei bejaarde

bevolking,

in duizendtallen

vindt. Dit is voor de bejaardenzorg geen erg geschikt
instrument, omdat niet alleen strikt medische factoren bepalend zijn voor de behoefte aan zorg.
Uit het bovenstaande scenario trekken wij de conclusie dat aanbod beperkingen op termijn geen oplossingen voor de kostenstijgingen in de zorgvoorzieningen opleveren. Doordat de vraag op geen enkele
wijze wordt beperkt, zal door de vergrijzing toch een
toenemende druk op de instellingen worden uitgeoefend. Vroeg of laat zullen dan de aanbodperkingen
in
de politiek weer ter discussie worden gesteld.

Tabel 3. Kosten ouderenzorg in de tijd (in miljarden guldens)

Budgettaire consequenties

a. Hier wordt aangenomen dat het beroep op zorgvoorzieningen
wordt door het totaal van de bevolking ouder dan 65 jaar.
b. Hier wordt aangenomen dat het beroep op zorgvoorzieningen
bepaald wordt door de bevolking ouder dan 80 jaar.

De voorgestelde substitutie lijkt niet alleen moeilijk
realiseerbaar; ook als het lukt levert het onvoldoende
besparing op om de financiering van de zorgvoorziening zeker te stellen.
Ten eerste zal substitutie ook gevolgen hebben
voor de kosten van andere, bij voorbeeld medische,
voorzieningen. Het is niet ondenkbaar dat als bejaarden moeilijker toegang krijgen tot de duurdere zorgvoorzieningen zij (gedwongen of niet) meer gebruik
zullen maken van medische voorzieningen6.
Ten tweede zijn er, mocht het voorgestelde substitutiebeleid lukken, na 2015 (einddatum van het onderzoek van de commissie- Welschen) geen verdere
besparingen als gevolg van substitutie meer te behalen en worden de kosten van de zorgvoorzieningen
geheel door demografie bepaald. Juist tussen 2015 en
2040 gaat de vergrijzing het snelste (tabel 2). Tot
2010 is de bejaarde bevolking percentueel nagenoeg
constant. Daarna zal er een sterke groei optreden. In
die periode is ook de problematiek van de ‘dubbele’
vergrijzing sterk aanwezig: het aantal SO-plussers zal
in 2040 27% van de totale bejaarde populatie bedragen tegen 23% nu.
Tabel 3 maakt duidelijk tot welke kostenstijging
deze ontwikkeling leidt: in 2040 zullen de uitgaven
aan zorgvoorzieningen gestegen zijn naar ruimf 16
mrd. Als we echter ook rekening houden met de toename van het aantal SO-plussers, die relatief vaak in
een bejaardenoord of verpleeghuis opgenomen zijn,
dan zullen de uitgaven tussen 2015 en 2040 stijgen
naar ruim f 19 mrd, een stijging van maar liefst 1,S%
per jaar. Als we daar nog 1,5% bij optellen als gevolg
van de ziekte van Baumol, dan betekent dat een jaarlijkse toename (afgezien van prijsstijgingen en dergelijke) van ruim 3%. In huidige termen betekent dat
een jaarlijks extra begrotingsbedrag van ongeveer f
350 mln per jaar. In een kabinetsperiode nemen dan
de zorguitgaven dus metf 1,4 mrd toe. Dit bedrag is,
het zij benadrukt, in reële termen uitgedrukt en leidt
dus tot een stijging van de collectieve uitgavenquote.

1990

2015

Geen dubbele vergrijzinga
met substitutie

10,5

12,3

16,0

zonder substitutie

10,5

15,5

20,2

Dubbele vergrijzingb
met substitutie

10,5

12,3

19,3

zonder substitutie

10,5

15,5

24,3

lijn is uitgezet door het rapport van de commissieDekker en tot uitdrukking gekomen in het zogenaamde plan-Simons. Bij deze (tot op heden politiek overigens nauwelijks succesvolle) voorstellen wordt er
vanuit gegaan dat door middel van invoering van het
marktmechanisme, waarbij er voor de verzekerden
sprake is van een aanzienlijke keuzevrijheid, een efficiënter gebruik van de middelen wordt gemaakt.
Door de invoering van keuzevrijheid kiezen verzekerden de goedkoopste verzekeringsmaatschappij
en
het verzekerde pakket dat het beste bij hun voorkeuren past. Gematigd gebruik wordt dan gestimuleerd
door hier een geschikte verzekeringsvorm te kiezen
die aansluit bij de vraagkant van de voorzieningen.
In het navolgende werken wij hier kort een voorstel
ten aanzien van de zorgvoorzieningen voor ouderen
uit.
Ons voorstel is het volgende. Alle mensen ouder
dan zeg 45 jaar maar jonger dan 65 jaar zullen zichzelf een zorgpolis moeten aanschaffen waarmee zij later, namelijk na 2015, een recht op het gebruik van
zorgvoorzieningen kunnen claimen. De premieopbrengsten op deze polis gaan in een fonds waarmee
verzekeringsmaatschappijen
na 2015 de extra demografisch bepaalde kosten van de zorgvoorzieningen
kunnen financieren. Deze zorgpolis bestaat uit een
amendement van en een aanvullende polis op de
AWBZ en zou bij voorbeeld drie keuzemogelijkheden kunnen bevatten.
De eerste keuze is de sobere variant. Bij opname
in intramurale zorg heeft men slechts een recht op
een minimaal zakgeld. Bij noodzakelijke opname in
een instelling zal men dus het eigen vermogen moeten aanspreken alvorens de verzekering tekorten bijpast. Deze keuze zou opgenomen kunnen worden in
het basispakket van de AWBZ, waarbij voor de desbetreffende verzekerden een geoormerkte inkomensafhankelijke extra premie zou kunnen worden inge-

Aanbod- en vraagregulering
De voorstellen van de commissie Welschen sluiten
als gezegd aan bij het principe van aanbodsturing. Er
wordt voorbij gegaan aan het feit dat in het zorgsysteem weing prikkels aanwezig zijn om terughoudend
te zijn met de vraag. Juist daarom zou het zinvol zijn
voor deze sector voorstellen in ogenschouw te nemen die de lijn van vraagbeheersing volgen. Deze

ESB 9-11-1994

2040

6. Onder de substitutievariant zullen 116.000 bejaarden die
onder ongewijzigd beleid in een bejaardenoord
zouden verblijven of recht op thuiszorg zouden hebben, aangewezen
zijn op informele zorg. Als bij voorbeeld in 2015 de helft
van deze bejaarden in het ziekenhuis komt als gevolg van
substitutie, zal daarmee f 1,6 miljard van de kostenbesparing teniet worden gedaan (gebaseerd op de gemiddelde
jaarlijkse kosten van ziekenhuisopnames
door bejaarden).

bepaald
voornamelijk

F

voerd. Volgens onze berekeningen zou een premieverhoging van tussen de 0,5% en 1% voldoende zijn
om de Ivan een deel van het eigen vermogen kunnen bevatten. De derde keuze tenslotte is de variant waarbij
men bij toekenning van intramurale zorg een recht
kan doen gelden op de meer luxueuzere voorzieningen zoals de woonzorgcomplexen. De commissieWelschen spreekt zich uit tegen collectieve financiering van het wonen in woonzorgcomplexen. Volgens
de commissie dienen de bewoners zelf de kosten van
het wonen te betalen, omdat anders zoals zij zegt “de
forse kwaliteitsverbetering voor enkelen C.) niet langer beschikbaar is voor vele anderen, die zijn aangewezen op woon- en zorgsubsidies” (t.a.p., blz. 32).
Door een dergelijke voorziening expliciet in een verzekeringspakket op te nemen, kan deze voorziening
echter toch gehandhaafd blijven en terecht komen bij
mensen die er ook met een hogere premie voor betaald hebben. Dergelijke uitgebreide voorzieningen
zouden dan volgens ons voorstel inderdaad niet in
het basispakket zijn opgenomen, maar als aanvullende verzekeringen tegen een nominale premie kunnen worden aangeboden door verzekeringsmaatschappijen.
Dit voorstel om de keuze voor voorzieningen al
in een vroegtijdig stadium via een verzekering vast te
leggen, kan voorkomen dat de verkeerde prikkels in
het stelsel gehandhaafd blijven. Mensen die een sobere voorziening hebben gekozen zullen terughoudend
zijn bij het gebruik van zorgvoorzieningen. Dat geldt
in mindere mate voor de overigen. Via de premiestelling zou hier echter bewerkstelligd kunnen worden
dat voldoende vermogen in de verzekeringskas aanwezig is om de gevraagde voorzieningen ook daadwerkelijk te kunnen leveren. Daarmee kan dan ook
direkt de financiering van de zorgvoorzieningen na
2015 gewaarborgd worden zelfs indien de substitutievariant niet blijkt op te gaan.
Met het bovenstaande voorstel is een beperkte
stijging van de collectieve-lastendruk gemoeid, maar
daar tegenover staat dat daarmee het financieringsprobleem voor de zorgvoorzieningen na 2015 is opgelost. Daarmee is echter nog niet de onontkoombare stijging van de kosten op kortere termijn, namelijk
tot 2015, aangepakt. De commissie- Welschen pleit ervoor een budgetstijging van 1% per jaar ten laste van
het overheidsbudget te brengen. Hiervoor is een alternatief, namelijk: financiering van de extra uitgaven
door de bejaarden zelf. Gezien het relatief geringe beroep op zorgvoorzieningen door bejaarden (zie tabel
1), is het duidelijk dat door verhoging van eigen bijdragen het budgettaire probleem onder de substitutievariant niet kan worden opgelost. Als we ervan uitgaan dat de huidige werkenden jonger dan 45 jaar
niet voor deze kostenstijging aangeslagen kunnen
worden (onder ons voorstel zullen zij immers, zodra
ze 45 jaar geworden zijn, moeten gaan meebetalen
aan de financiering van hun eigen toekomstige voorzieningen),- dan is de conclusie onontkoombaar dat
van bejaarden zelf een bijdrage gevraagd moet worden om het probleem tot 2015 op te lossen. De bij-

drage van ouderen kan overigens relatief bescheiden
blijven. Een extra bijdrage van ongeveer /20 per
maand zou al voldoende zijn om de zorgvoorzieningen tot en met 2015 financierbaar te houden onder
een constant reëel beslag op de rijksbegroting.

Slot
Terugdringing van het beroep op zorgvoorzieningen
kan alleen tot succes leiden als daar effectieve instrumenten bij worden aangereikt. Het is onduidelijk of
de momenteel door het beleid toegepaste aanbodbeperking zo’n instrument is, noch of regi(malisering
daartoe kan bijdragen. Zo niet, dan is de door de regering inmiddels ingeboekte vereiste jaarlijkse groei
van 1% van het budget voor zorgvoorzieningen onvoldoende om de gevolgen van de vergrijzing op te
vangen. Bovendien kan vastgesteld worden dat een
verdere kostenstijging na 2015 onontkoombaar is.
Beleid dat zich richt op de aanbodzijde, is dus
niet voldoende. Door de gebruikers met (een deel
van) de kosten van de voorzieningen te confronteren, zal enerzijds de vraag afnemen, en anderzijds
een groter deel van de kosten langs niet-collectieve
weg worden opgebracht.
Wij stellen voor nu een aanvullende zorgverzekering in te voeren die verplicht is voor iedereen tussen
de 45 jaar en 65 jaar oud en waar de verzekerden
keuzevrijheid hebben in de soort zorgvoorziening en
de hoogte van de eigen bijdrage bij een noodzakelijk
beroep op een zorgvoorziening in de toekomst. Hiermee kan de budgetstijging na 2015 voorkomen worden. Voorts valt te overwegen de problematiek tot
2015 niet op de collectieve lasten af te wentelen,
maar een bijdrage van de ouderen zelf te vragen. Volgens onze berekening is een gemiddelde bijdrage
van / 20 per maand per bejaarde al voldoende om
de 1% groei per jaar tot 2015 op te vangen zonder lastenverhoging voor de werkenden.
Harrie VerbOD
Adri Gabriëls

Auteurs