De rol van instituties
Aute ur(s ):
Heertje, A. (auteur)
De auteur is hoogleraar Economie aan de juridische faculteit van de Universiteit van Amsterdam
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4123, pagina 768, 8 oktober 1997 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
boekbesprekingen, economische, orde
Welke factoren zijn van belang voor economische ontwikkeling? In hoeverre zijn instituties bepalend voor economische groei? Welke
rol speelt de technologische vooruitgang? Het nieuwste boek van Th. van de Klundert biedt een (theoretisch) overzicht van de
huidige inzichten op dit gebied.1 Maar er lijkt behoefte aan een vervolg.
Van de Klundert volgt de groeitheorie sinds de jaren zestig. In 1962 verscheen zijn belangrijke proefschrift over groei en
inkomensverdeling, waarin de groei in macro-economische zin werd verbonden met de inzet van productiefactoren en het
voortschrijden van de techniek. In dit nieuw boek gaat het allereerst om een verbreding door het groeiproces ook in verband te
brengen met institutionele factoren. Er is ook sprake van verdieping doordat micro-economische gezichtspunten een veel grotere
aandacht krijgen dan voorheen.
Het is een belangrijk boek, geschreven door een uitmuntend theoreticus. Op het terrein van de groeitheorie in ruime zin wordt blijk
gegeven van een enorme kennis van de relevante literatuur. In een tiental hoofdstukken treft de lezer een uitstekend overzicht aan van de
interactie van groei en instituties. De eerste vijf hoofdstukken staan overwegend in het teken van de technologische ontwikkeling.
Aangesneden thema’s zijn het verschuivende technologiefront, het imiteren van elders verworven inzichten, de externe effecten van
technologische kennis en de samenhang van marktstructuren en technische ontwikkeling. Hierna volgen twee hoofdstukken over de rol
van financieel kapitaal en arbeid in het groeiproces. De laatste hoofdstukken van dit fraaie boek zijn gewijd aan de globalisering en het
milieu.
Uit deze opsomming blijkt reeds dat het om een breed opgezet boek gaat, dat in beginsel empirische conclusies verbindt aan de
theoretische analyse. Toch ligt het zwaartepunt van het boek bij een inventarisatie van de economische theorie op het onderhavige
terrein, meestal in de vorm van modellen, waarvan de hoofdlijnen op een eenvoudige wijze worden belicht. In dit opzicht is het boek
buitengewoon waardevol. Zo komen aan de orde modellen over het inhalen van een technologische achterstand, over de convergentie
van uiteenlopende economieën, over de samenhang van marktstructuur en innovatie á la Schumpeter, over potentiële toetreding en
innovatie, over het verwerven van kennis en endogene groei, over ‘corporate governance’, over het ‘hold-up’ probleem over de
misallocatie van talent en over uitputbare grondstoffen en de duurzame economie. Van de Klundert weet de essentie van de vele
modellen steeds treffend te typeren.
Deze waardering neemt niet weg dat ik het gevoel heb dat het boek in zekere zin niet af is. Er lijkt behoefte te zijn aan een vervolg, waarin
Van de Klundert op basis van de door hem verworven en gepresenteerde inzichten een samenhangende en gerijpte eigen visie
ontwikkelt over de dynamiek van instituties en het groeiproces. Van de Klundert onthoudt de lezer ook nu niet zijn eigen oordeel over de
vele behandelde modellen, maar deze oordelen hebben toch een overwegend incidenteel – men zou haast zeggen potentieel – karakter. Er
is behoefte aan een aanvullende, meer geïntegreerde beschouwingswijze.
Met het oog op het verwerken van de institutionele veranderingen in de economische ontwikkelin lijkt mij de theorie van de
transactiekosten van Coase en Williamson van belang. Deze blijft thans in het werk van Van de Klundert geheel buiten beschouwing.
Het inzicht dat instituties veranderen als gevolg van de drang transactiekosten te verlagen past in een ruimere theorie van de
economische groei, in het bijzonder indien de technische ontwikkeling wordt opgenomen als een kracht, waardoor transactiekosten
dramatisch kunnen dalen. Zo komt er ook zicht op de uiteenlopende interacties Tegenkrachten worden gevormd door de bureaucratie,
zowel in de publieke als de private sector. Het verwerken van de resultaten van de ‘public choice’-theorie, lijkt mij dan ook evenzeer van
belang gezien de draagwijdte van het onderwerp.
Verder vermoed ik dat het werk van Van de Klundert een welvaartstheoretische verdieping vergt. Het begrip groei wordt dan vanzelf
gerelativeerd en de wisselwerking van institutionele factoren en groei in enge zin, kan dan tegen een meer fundamentele achtergrond
worden geschetst. Deze welvaartstheoretische behandeling is ook geboden met het oog op het thema milieu en groei, al was het maar om
een plaats in te ruimen voor het spanningsveld tussen behoud van natuur en ordinaire kwantitatieve economische expansie. Langs deze
weg wordt ook een grondslag voor de economische politiek gelegd.
Samenvattend: het is een mooi, inventarisend, en helder geschreven boek over economische dynamiek, dat vraagt om een complement,
waarin de vele losse touwtjes aan elkaar worden geknoop tot een alomvattend patroon
1 Th. van de Klundert, Groei en instituties. Over de oorzaken van economische ontwikkeling, Tilburg University Press, 1997, 268 blz. Æ’ 55
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)