Ga direct naar de content

De productiviteitsvertragings-whodunit

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 7 2019

Tijdens het redactionele werk aan dit themanummer dwaalden mijn gedachten af naar de verhalen van Sherlock Holmes. Keer op keer zegt de briljante detective, voordat hij het gevaar tegemoet stormt, tegen assistent Watson: “Als je het waarschijnlijke hebt uitgesloten, moet het onwaarschijnlijke, hoe onwaarschijnlijk ook, waar zijn.”

Zo lijkt het ook te werken met de verklaringen voor de vertraging in de productiviteitsgroei. Theo Roelandt, Martijn Akkermans, Michael Polder en Henry van der Wiel bespreken een hele lijst van veelgenoemde verklaringen uit de gebruikelijke internationale literatuur in deze ESB en onderzoeken met Nederlandse data in hoeverre deze voor Nederland in het bijzonder opgaan.

Dat is uiterst relevant, want behalve dat de productiviteitsgroei wereldwijd vertraagt, gaat die vertraging in Nederland vergeleken met de ons omringende landen sneller. De doorgetrokken lijn in figuur 1 toont de Nederlandse productiviteit ten opzichte van de gemiddelde productiviteit van Duitsland, Frankrijk en Groot-­Brittannië. In 1954 lag die in Nederland ruim twintig procent hoger en nu nog maar een paar procent.

Figuur 1 ESB

De productiviteitsreeks die figuur 1 toont, is de multi­­factorproductiviteit, oftewel de productiviteit gecorrigeerd voor verschillen in opleidingsniveau en kapitaalintensiteit. Een interessante terzijde is dat veel economen dit de totalfactorproductiviteit noemen, maar dat dit volgens economen die het woord multifactorproductiviteit gebruiken niet correct is, omdat het per definitie niet allesomvattend kan zijn.

Roelandt et al. vinden echter maar heel beperkt verklaringen voor de lage Nederlandse productiviteitsgroei. Van de meeste internationale ontwikkelingen die de productiviteitsgroei drukken, concluderen zij dat deze in Nederland juist in mindere mate opgaan dan elders. Alleen het hoge aandeel zzp’ers en hun lage productiviteit in Nederland valt echt op. Dat is echter een ontwikkeling die pas de afgelopen tien jaar is gaan spelen; de trendlijn in figuur 1 overbrugt zestig jaar.

In deze whodunit kunnen afnemende kennisdiffusie, meer marktmacht voor grote bedrijven, een lagere bijdrage van ICT-kapitaal en afnemende bedrijfsoprichtingen dus afgeschreven worden als verklaringen voor de verslechtering van de Nederlandse productiviteit ten opzichte van buurlanden. Ook de veranderende rol van de techniek kan het verschil niet verklaren – Robert Inklaar richt zich hierop in zijn bijdrage.

Dat zijn alle de waarschijnlijke verklaringen van Holmes, Alfred Kleinknecht en Servaas Storm presenteren in hun bijdrages de in de ogen van de mainstream-­econoom de onwaarschijnlijke verklaringen. ­Kleinknecht richt zich daarbij op het innovatieproces zelf en prijst fricties. Fricties bevoordelen sommigen en soms gaan mensen dan innoveren. Ik noem dit: innovatie vanuit frustratie, innovatie omdat de markt faalt.

Getty Images/iStockphoto Oleh Veres

Kleinknecht stelt daarmee eigenlijk dat de Nederlandse markt te goed loopt, dat er te weinig fricties zijn. Voor mij een verrassende conclusie, die wel de vraag oproept wat we ermee moeten. Het bewust afzien van het verder afbouwen van fricties zal menig wenkbrauw doen fronsen.

Daarnaast richten zowel Storm als Kleinknecht zich op het loonmatigingsbeleid sinds de jaren tachtig en stellen zij dat stijgende lonen door productiviteitsstijgingen gevolgd worden in plaats van dat productiviteitsstijgingen door stijgende lonen worden gevolgd. De periode met de grootste daling in figuur 1 is de jaren tachtig, en juist in die periode kende Nederland in vergelijking met de ons omringende landen een sterk loonmatigingsbeleid.

Ook hier is breedgedragen beleid niet makkelijk te bedenken. Net als het stoppen met het afbouwen van fricties zal het invoeren van generieke maatregelen om de arbeidsmarktpositie van insiders te beschermen, wenkbrauwen doen fronsen. Sowieso is het verhogen van de lonen lastig in een internationale markt – Boyd Biersteker en Hugo Erken rekenen voor in welke sectoren daar ruimte voor is.

In de verhalen van Sir Arthur Conan Doyle rende Holmes het gevaar tegemoet nadat hij de juiste conclusie getrokken had. De nuchtere en praktische Watson ging hem achterna en redde hem. Concluderen wat de oorzaak van de productiviteitsvertraging is, is het halve werk. De andere helft is het bedenken van een acceptabele oplossing.

Auteur

Categorieën