De povere prestaties van beleggingsfondsen
Aute ur(s ):
Horst, J. ter (auteur)
Nijman, T. (auteur)
Roon, F. de (auteur)
Ter Horst en Nijman: Katholieke Universiteit Brabant, De Roon: Erasmus Universiteit Rotterdam. Deze bijdrage is geb aseerd J.R. ter Horst, Th.E.
Nijman en F.A. de Roon, Style analysis and performance evaluation of Dutch mutual funds, CentER discussion paper 9850, KUB, 1998.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4191, pagina 144, 26 februari 1999 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
aandelenmarkten
De prestaties van beleggingsfondsen kunnen niet simpel worden afgelezen aan hun rendementen. Er moet rekening gehouden worden
met de bewuste keuze van een beleggingsstijl. Als dit gebeurt, blijken de rendementen van tien grote fondsen zoals ABN Amro
Aandelen, ING Dutch en Robeco de particuliere belegger geen voordeel te bieden.
Nederlandse beleggers kunnen hun vermogen aan steeds meer beleggingsfondsen toevertrouwen. Beleggingsfondsen die zich
specialiseren in bepaalde landen of in bepaalde bedrijfstakken zijn in opkomst. De fondsen bieden investeerders een alternatieve
beleggingsvorm, naast het zelf direct beleggen in aandelen en obligaties. Gegeven de keuze aan beleggingsfondsen en gegeven het feit
dat beleggers ook zelf hun portefeuille kunnen samenstellen, is het van belang om de prestaties van beleggingsfondsen ten opzichte
van elkaar en ten opzichte van directe beleggingsvormen vast te stellen 1. Door verschillende vergelijkingsmaatstaven te ontwikkelen,
laten we zien dat er voor de particuliere belegger geen reden is om zijn geld in een van de tien grote Nederlandse beleggingsfondsen te
steken.
Beleggen en de kunst van het vergelijken
Wij concentreren ons in dit artikel op de prestaties van tien grote Nederlandse beleggingsfondsen (in het onderliggende
onderzoeksmemorandum zijn 289 Nederlandse beleggingsfondsen geanalyseerd). We vergelijken de beleggingsprestaties aan de hand
van vier maatstaven. De meest elementaire vergelijking, het simpel vergelijken van de rendementen, laten we aan de lezer zelf over (zie
tabel 1).
Tabel 1. Gemiddelde rendementen en standaarddeviaties van rendementen, percentages op jaarbasis, januari 1990 – juni 1998
Beleggingsfondsen
rendement
stand.dev.
Beleggingsfondsen Nederland
ING Dutch
ABN Amro Dutch
Holland (Holl.Belegg.Groep)
A’dam eoe (ABN Amro)
Axa Nederland
21,9
21,6
17,2
20,1
17,5
14,7
13,5
16,0
13,2
Beleggingsfondsen Wereldwijd
Robeco
Rolinco
Delta Lloyd Inv,
OBAM
ABN Amro Aandelen
12,5
10,6
14,2
17,7
15,2
16,1
15,3
15,1
13,9
14,3
14,5
Vergelijkingsindices
MSCI Wereld
MSCI Europa
Sal, Broth, G7 Obl,
CBS Aandelen NL
CBS Obligaties NL
3-Maands Deposito
Bron: Micropal.
11,6
15,8
9,1
21,0
8,7
6,0
16,3
15,6
7,7
14,9
3,3
0,7
Iets beter inzicht wordt verkregen door het vergelijken van de rendementen van een beleggingsfonds met een enkele gerelateerde
aandelen- of obligatie-index. Zo kan bijvoorbeeld het fonds Robeco worden vergeleken met de MSCI (Morgan Stanley Capital
Investment) World index. Dit levert slechts beperkt inzicht in het prestatieverschil, onder andere omdat de beleggingsstijl van het fonds
niet altijd overeenkomt met de gekozen index. In de recentelijk door Sharpe geïntroduceerde stijl-analyse wordt aan dit probleem
tegemoet gekomen door aan de hand van een beperkt aantal relevante indices de beleggingsstijl van het fonds te schatten en de
prestaties van het fonds ten opzichte van deze stijl te meten 2. Deze relatieve prestatie ten opzichte van een stijl-portefeuille vormt onze
eerste relatieve prestatiemaatstaf. De empirische resultaten laten zien dat voor Nederlandse beleggingsfondsen resultaten gebaseerd op
stijl-analyse substantieel kunnen afwijken van een directe vergelijking van fondsrendementen met de rendementen op een geschikt
geachte index.
Hoewel het vergelijken van fondsrendementen met een relevante index of stijl aangeeft of het fonds een hoger of lager rendement heeft
behaald dan die index, geeft dit nog geen antwoord op de vraag of beleggingsfondsen toegevoegde waarde hebben ten opzichte van
direct beleggen. Dit volgt uit de moderne portefeuilletheorie van Markowitz. Door rekening te houden met de relatieve risico’s van twee
beleggingen, en met de onderlinge correlaties ervan, verkrijgen we de tweede maatstaf in dit artikel. Deze staat bekend als de maatstaf
van Jensen. Onze derde maatstaf is hiervan een generalisering door een reeks van alternatieve beleggingsvormen in de analyse op te
nemen.
De vierde maatstaf bouwt hier op voort, maar aanvaardt dat particuliere beleggers in de praktijk geen negatieve portefeuille kunnen
aanhouden (‘short’ posities innemen).
Stijlanalyse
De prestatie van beleggingsfondsen wordt vaak gemeten door de gerealiseerde rendementen van een fonds te vergelijken met een
geschikte index. Zo geeft NRC-Handelsblad regelmatig overzichten van de gerealiseerde rendementen van beleggingsfondsen ten
opzichte van het rendement op een relevante MSCI -index. Het voordeel van een MSCI-index is dat deze in feite een aandelenportefeuille
vertegenwoordigt waarin een belegger ook vrij eenvoudig zelf had kunnen beleggen. Door de prestaties van een beleggingsfonds te
vergelijken met een MSCI -index, wordt dus eigenlijk een vergelijking gemaakt met een beleggingsalternatief waarin de belegger zelf een
passieve portefeuille aanhoudt, in plaats van deze uit te besteden aan het beleggingsfonds.
Tien beleggingsfondsen
In deze bijdrage beperken we ons tot beleggingsfondsen die als doelstelling hebben alleen in Nederland of juist wereldwijd te beleggen.
Voor beide categorieën zijn de vijf fondsen gekozen die in december 1996 het grootst waren in termen van beheerd vermogen en die in
januari 1990 reeds bestonden. In tabel 1 zijn voor beide categorieën onder andere het gemiddelde rendement en de standaarddeviatie
van het rendement voor de periode januari 1990 tot en met juni 1998 weergegeven. Daarnaast zijn in tabel 1 ook de gemiddelde
rendementen en de standaarddeviaties gegeven voor de MSCI -indices Wereld en Europa, de Nederlandse CBS aandelen- en obligatieindices, de Salomon Brothers G7 obligatie-index, en een Nederlands 3-maands deposito.
Wanneer we de gemiddelde rendementen van de Beleggingsfondsen Nederland vergelijken met die van de CBS Aandelenindex, dan
blijken de door de fondsen behaalde rendementen ongeveer overeen te komen met het rendement op de index. Hoewel er individuele
verschillen tussen de fondsen bestaan, lijkt er voor een belegger weinig verschil te bestaan tussen een passieve aandelenportefeuille
zoals de CBS index en een belegging in één van de fondsen. Voor de Beleggingsfondsen Wereldwijd lijkt deze conclusie niet op te gaan.
In termen van gemiddeld rendement presteren bijna alle fondsen in deze categorie tenminste even goed als de MSCI Wereldindex en het
beste fonds heeft zelfs een gemiddeld rendement dat 6% per jaar boven de index ligt.
Hiermee is uiteraard nog niets gezegd over bijvoorbeeld het risico van de beleggingsfondsen, maar dit lijkt – gezien de standaarddeviaties
– zeer wel vergelijkbaar met de index en is in alle gevallen zelfs lager dan dat van de index. Op grond van de hogere gemiddelde
rendementen en de lagere volatiliteit zou een participatie in één van de Beleggingsfondsen Wereldwijd derhalve de voorkeur verdienen
ten opzichte van het aanhouden van een portefeuille zoals de MSCI Wereldindex.
Het is echter de vraag of de CBS Aandelenindex en de MSCI Wereldindex wel geschikte maatstaven zijn voor de onderzochte
beleggingsfondsen. Zo vormt de MSCI Wereldindex slechts één specifieke aandelenportefeuille van aandelen uit verschillende landen.
Een hoog rendement op het beleggingsfonds ten opzichte van de index kan eenvoudig het gevolg zijn van het feit dat het fonds een
andere landenweging heeft gekozen dan de index. Een belegger zou dan met een passieve beleggingsstrategie nog altijd hetzelfde
rendement kunnen bereiken als het beleggingsfonds door eenvoudig een andere landenweging te kiezen.
Om aan dit probleem tegemoet te komen, gebruiken we stijlanalyse. Hiermee wordt de gevoeligheid van een beleggingsfonds ten
opzichte van een aantal beleggingsklassen bepaald. Hiervoor gebruiken wij de in tabel 1 weergegeven aandelen- en obligatie-indices.
Andere mogelijkheden voor beleggingsklassen zijn bijvoorbeeld aandelenportefeuilles gebaseerd op sectoren of op groei-aandelen.
Stijlanalyse komt in ons geval neer op het schatten van een regressievergelijking, waarbij het rendement van een fonds verklaard wordt
uit het rendement van de zes vergelijkingsindices van tabel 1 plus een constante 3. De coëfficiënten geven de stijl van het fonds weer en
vormen zo de portefeuille die een belegger aan zou kunnen houden in plaats van in het fonds te beleggen.
Voor de tien beleggingsfondsen uit tabel 1 zijn de geschatte stijlen weergegeven in tabel 2. Zoals valt te verwachten worden voor de
categorie Beleggingsfondsen Nederland de grootste coëfficiënten gevonden voor de beleggingsklasse Nederlandse Aandelen. Dat een
aantal van deze fondsen ook gevoelig is voor Europese Aandelen wordt deels veroorzaakt door het feit dat de Nederlandse markt een
deel van de MSCI index voor Europa is. Het feit dat fondsen uit de categorie Beleggingsfondsen Nederland gevoelig zijn voor
koersbewegingen in de MSCI index Europa impliceert dan ook niet dat deze fondsen daadwerkelijk in niet-Nederlandse aandelen zouden
beleggen. Opvallend is ook dat een aantal van de Beleggingsfondsen Nederland voor tien tot twintig procent blootstaan aan het
driemaands deposito. Een mogelijke reden voor het aanhouden van een dergelijke liquide positie is dat het fonds zo snel kan reageren
wanneer beleggers hun participatie in het fonds verkopen, zonder dat daarvoor aandelen verkocht hoeven te worden. De relatief hoge
coëfficiënten voor de driemaands deposito’s impliceren dat het gebruik van de CBS Aandelenindex als maatstaf (d.w.z. een 100%belegging in Nederlandse aandelen) nadelig kan zijn voor de relatieve prestatie van het fonds.
Tabel 2. Geschatte stijlen voor Nederlandse beleggingsfondsen, januari 1990 – juni 1998
autonoom
rendement
aandelen obligaties aandelen aandelen obligaties 3maands
wereld
wereld
Europa Nederland Nederland deposito
%/jaar
%/maand
Beleggingsfondsen Nederland
ING Dutch
2,88
0,00
ABN Amro Dutch
2,04
0,01
Holland
-1,17
0,00
A’dam eoe
-0,49
0,00
Axa NL
0,20
0,00
Beleggingsfondsen Wereldwijd
Robeco
-1,88
0,56
Rolinco
-3,06
0,73
Delta Lloyd
-3,31
0,03
OBAM
0,86
0,25
0,09
ABN Amro Aand.
0,15
0,36
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,15
0,00
0,13
0,03
0,08
0,10
0,81
0,92
0,68
0,00
0,02
0,00
0,00
0,02
0,04
0,02
0,34
0,52
0,11
0,32
0,23
0,53
0,00
0,37
0,00
0,00
0,00
0,00
0,16
0,07
0,79
0,84
0,06
0,09
0,17
0,00
0,19
0,08
0,03
0,09
0,00
Bij de Beleggingsfondsen Wereldwijd valt op dat de fondsen in deze categorie een relatief lage gevoeligheid vertonen voor de
internationale indices. Voor drie van de vijf fondsen is de som van de blootstelling ten opzichte van niet-Nederlandse indices kleiner dan
0,5 en bestaat de stijl-portefeuille voor meer dan de helft uit Nederlandse aandelen en obligaties. Dit suggereert dat, hoewel deze fondsen
als doelstelling hebben internationaal te beleggen, zij toch een groot deel van hun vermogen in Nederland investeren. Gegeven het kleine
gewicht van Nederland in de MSCI Wereldindex en gezien het relatief hoge rendement op Nederlandse aandelen gedurende de
steekproefperiode, kunnen de goede prestaties van de Beleggingsfondsen Wereldwijd ten opzichte van de MSCI Wereldindex dus heel
goed worden veroorzaakt door het grote gewicht van Nederlandse aandelen in deze fondsen. Voor een belegger is het uiteraard
belangrijk om te weten dat hij met een belegging in één van de Beleggingsfondsen Wereldwijd nog altijd erg gevoelig is voor de
Nederlandse markt.
Onze schatting van beleggingsstijlen blijkt in grote lijnen goed overeen te komen met wat fondsen als Robeco en Rolinco in hun
jaarverslag rapporteren. Voor zover er afwijkingen zijn, is het van belang dat stijlanalyse niet beoogt om de werkelijke
portefeuillegewichten te schatten, maar om weer te geven wat de gevoeligheid van het fonds voor de verschillende indices is.
Het effect van beleggingsstijl
Het effect van stijlanalyse op de relatieve prestatie van de beleggingsfondsen is zichtbaar in figuur 1. Daarin wordt voor de twee
categorieën beleggingsfondsen de prestatie weergegeven ten opzichte van een individuele index uit tabel 1 en ten opzichte van de
geschatte stijlportefeuille uit tabel 2. De figuren geven de relatieve prestatie weer, uitgedrukt als een percentage per jaar. De verwachte
effecten komen duidelijk naar voren in beide figuren. Zoals te zien is in figuur 1 is de relatieve prestatie van alle Beleggingsfondsen
Nederland beter ten opzichte van de stijlportefeuille dan ten opzichte van de CBS Aandelenindex. De verbetering is ook het grootst voor
de fondsen met een relatief grote coëfficiënt voor het deposito.
Figuur 1. Prestaties van beleggingsfondsen ten opzichte van een relevante index (CBS voor fondsen met Nederlandse aandelen,
MSCI voor aandelen wereldwijd), en t.o.v. de prestaties die op basis van hun stijl verwacht kan worden
Ook voor de Beleggingsfondsen Wereldwijd is er een duidelijk verschil in de relatieve prestatie ten opzichte van de MSCI Wereldindex
en ten opzichte van de geschatte stijl. Door rekening te houden met het feit dat deze fondsen een grote gevoeligheid hebben voor
Nederlandse aandelen, neemt de relatieve prestatie aanzienlijk af en drie van de vijf fondsen hebben nu zelfs een lager gemiddeld
rendement dan de stijl-portefeuille. Ook hier geldt dat de afname het sterkst is voor de fondsen met de grootste gevoeligheid voor
Nederlandse aandelen.
Concluderend kunnen we dus stellen dat door het gerealiseerde rendement van een beleggingsfonds te vergelijken met een enkele index,
belangrijke aspecten van de beleggingsstijl van een fonds over het hoofd worden gezien. Door rekening te houden met de stijl van het
fonds blijken Beleggingsfondsen Nederland beter en Beleggingsfondsen Wereldwijd slechter te presteren dan aanvankelijk werd
gedacht op basis van de CBS Aandelenindex en de MSCI Wereldindex.
Prestatie en risico
Hoewel sommige fondsen een beter gemiddeld rendement vertonen dan hun maatstaf (stijl), wil dit nog niet zeggen dat een belegger zijn
vermogen in dit fonds zou moeten beleggen. Omgekeerd is het niet uitgesloten dat bij een negatieve vergelijking een belegger nog altijd
voordeel kan behalen door in het fonds te investeren. Er moet immers ook rekening gehouden worden met het risico dat aan deze
beleggingen is verbonden en de correlaties tussen de fondsen en de verschillende maatstaven. Een combinatie van de maatstafportefeuilles en het beleggingsfonds zal voor een belegger veelal aantrekkelijker zijn dan een volledige belegging in òf de maatstafportefeuille òf het beleggingsfonds, vanwege de te behalen diversificatievoordelen.
Een prestatiemaatstaf die antwoord geeft op de vraag of een beleggingsfonds diversificatievoordelen biedt – dus of er sprake is van
betere prestatie ten opzichte van de maatstafportefeuilles – is gebaseerd op de Jensen maatstaf (zie kader). Wanneer deze afwijkt van nul,
dan impliceert dit dat de belegger diversificatievoordelen kan behalen door het beleggingsfonds aan de marktportefeuille toe te voegen.
Een positieve waarde impliceert dat de belegger het fonds zal willen kopen. In figuur 2 zijn de schattingen weergegeven, ervan uitgaande
dat de Nederlandse CBS Aandelenindex de marktportefeuille is. Dit impliceert dus dat uitgegaan wordt van een belegger die initieel
uitsluitend in de Nederlandse CBS Aandelenindex belegt.
Figuur 2. Jensen’s maatstaf: de prestaties van beleggingsfondsen ten opzichte van de CBS-index, na correctie voor risico. Niemand
verslaat de CBS-index significant
figuur 2 laat zien dat een aantal van de onderzochte fondsen beter presteert dan de CBS Aandelenindex. Bij de Beleggingsfondsen
Wereldwijd leveren de fondsen Robeco en Rolinco significante diversificatievoordelen op, maar die vereisen wel dat de belegger short
gaat in deze fondsen, zoals blijkt uit de negatieve waarden.
Hierboven gingen we er van uit dat de belegger alleen met de CBS Aandelenindex vergelijkt. Bovendien werd aangenomen dat de
belegger ‘short’ kan gaan in een fonds: aandelen die je niet hebt (op termijn) verkopen. Beide veronderstellingen zijn aanvechtbaar. De
eerste veronderstelling is eenvoudig los te laten door ook andere mogelijkheden van tabel 1 in de vergelijkingsportefeuille op te nemen.
Met andere woorden, het rendement van bijvoorbeeld ING Dutch wordt volgens de gegeneraliseerde Jensen-maatstaf (zie kader)
vergeleken met CBS Aandelen Nederland en de andere vergelijkingsportefeuilles van tabel 1. In figuur 3 dat dat in dit geval de belegger
weinig reden heeft om naast zijn beleggingen in de maatstafportefeuilles ook in één van de beleggingsfondsen te investeren. De helft
van de fondsen vertoont een positieve waarde voor Jensen’s alpha, maar voor geen enkel fonds is de gevonden waarde significant
verschillend van nul. Deze resultaten zijn vrijwel ongevoelig voor de risicohouding van de belegger.
Figuur 3. De gegeneraliseerde maatstaf van Jensen: de prestaties van beleggingsfondsen ten opzichte van een brede portefeuille.
Geen enkel fonds levert een significant betere prestatie
Jensen’s alpha
De moderne portefeuilletheorie leert dat de waardering van een belegging gemeten kan worden aan het rendement ten
opzichte van een marktindex, het risico en de mate van risico-aversie van de belegger.
Een belegging in ING Dutch (gemiddeld rendement volgens tabel 1 21,9%) heeft een iets hoger rendement dan een
‘marktindex’ zoals de CBS Aandelen Nederland (21,0%), en een iets lager risico (standaarddeviatie van 14,3 resp. 14,9). Dit
levert ING Dutch extra ‘waardering’ op. Een portefeuille die ING Dutch toevoegt aan de CBS Aandelen Nederland heeft echter
een nog hogere waardering. In dit geval kan een belegger door een risico te nemen van 14,5% (iets hoger dan dat van het ING
Dutch fonds), een verwacht rendement behalen van 22,2%. Voor een belegger die kan lenen tegen 6% (het gemiddelde
rendement van een 3-maands deposito) is dit de optimale strategie en heeft het ING Dutch fonds dus toegvoegde waarde ten
opzichte van de CBS Aandelen Nederland. Jensen’s alpha komt nu tot stand door zowel van ING Dutch als CBS Aandelen
Nederland deze 6%. af te trekken. In het lineaire verband tussen de resulterende ING* en CBS* is het intercept gelijk aan
Jensen’s alpha.
Short gaan
Indien de belegger mikt op een een verwacht portefeuillerendement van 15% per jaar, kan worden aangetoond dat de efficiënte
portefeuillegewichten leiden tot een short positie van -55% in de MSCI Wereldindex en -9% in de MSCI index voor Europa. Voor de
meeste beleggers is dat geen reële mogelijkheid. Om aan dit probleem tegemoet te komen, geeft figuur 4 waarden van Jensen’s alpha voor
de tien beleggingsfondsen, ervan uitgaande dat beleggers niet short kunnen gaan in de aandelen- en obligatie-indices. Wanneer een
belegger verder kan in- en uitlenen tegen een constante risicovrije rente van 6% en een verwacht portefeuillerendement van 15% per jaar
wil halen dan zal hij alleen in Nederlandse aandelen en obligaties beleggen. De prestatie van de tien beleggingsfondsen dient gemeten te
worden ten opzichte van alleen Nederlandse aandelen en obligaties, aangezien deze de voor de belegger relevante maatstaf vormen.
Figuur 4. Als figuur 3, maar nu zonder de mogelijkheid om ‘short’ te gaan (speculeren op koersdalingen). Ook nu kunnen de fondsen
geen waarde aan een portefeuille toevoegen
Het valt op dat de gevonden waarden bijna uniform lager zijn dan in figuur 3. Omdat short gaan is uitgesloten zijn we nu alleen
geïnteresseerd in positieve waarden. Bij de Beleggingsfondsen Wereldwijd zijn twee van de vijf gevonden waarden van Jensen’s alpha
significant kleiner dan nul, maar dit levert nu geen mogelijke diversificatievoordelen op. Merk overigens ook op dat de significant
negatieve staafjes voor de Beleggingsfondsen Wereldwijd in overeenstemming zijn met het feit dat de initiële portefeuille in figuur 3
short posities in de MSCI indices voor de Wereld (-55%) en voor Europa (-9%) bevatte. Aangezien de vergelijkingsportefeuille in figuur
4 alleen beleggingen in Nederlandse aandelen en obligaties bevat, zal de belegger short willen gaan in de Beleggingsfondsen Wereldwijd
in plaats van de internationale MSCI indices.
Evenals in het geval dat short selling wel is toegestaan zijn de resultaten in figuur 4 vrij ongevoelig voor de risicohouding van de
belegger. Ook nu kunnen we concluderen dat de beleggingsfondsen weinig of geen diversificatievoordelen lijken te bieden voor
beleggers die reeds in de maatstafportefeuilles beleggen. Voor Nederlandse beleggers die een goed gespreide (efficiënte) portefeuille van
Nederlandse aandelen en obligaties aanhouden, geven de resultaten in figuur 4 geen aanleiding om ook in één van de onderzochte
Beleggingsfondsen Nederland of Wereldwijd te beleggen.
Samenvatting en conclusies
In deze bijdrage is ingegaan op de prestatiemeting van een tiental grote Nederlandse beleggingsfondsen. Allereerst is aangetoond dat
het problematisch kan zijn om bij relatieve prestatiemeting de rendementen van een beleggingsfonds te vergelijken met een enkele
aandelen- of obligatie-index omdat de beleggingsstijl van het fonds niet overeen hoeft te komen met de gebruikte index. Om aan dit
probleem tegemoet te komen is de relatieve prestatie gemeten ten opzichte van een met behulp van stijlanalyse geschatte stijlportefeuille. Voor beleggingsfondsen die in Nederland beleggen geeft dit een betere relatieve prestatie omdat deze fondsen een deel van
hun vermogen in liquiditeiten lijken te beleggen. Voor beleggingsfondsen die wereldwijd beleggen leidt stijlanalyse tot een slechtere
relatieve prestatie omdat gecorrigeerd wordt voor de grote gevoeligheid van deze fondsen voor de Nederlandse aandelenmarkt.
Om antwoord te geven op de vraag of de beleggingsfondsen beter presteren dan een efficiënte maatstafportefeuille, is gebruik gemaakt
van de gegeneraliseerde Jensen-maatstaf. Ervan uitgaande dat short selling niet mogelijk is wordt de relevante maatstaf gevormd door
Nederlandse aandelen- en obligatie-indices. Uitgaande van een belegger die een initiële portefeuille van Nederlandse aandelen en
obligaties aanhoudt, wordt geen betere prestatie gevonden. Anders gezegd, het toevoegen van één van de beleggingsfondsen die in
Nederland beleggen, noch die wereldwijd beleggen levert diversificatievoordelen op. Merk hierbij echter op dat, hoewel rekening wordt
gehouden met meerdere maatstafindices en met short selling restricties, er nog altijd vereenvoudigende veronderstellingen zijn gemaakt.
Zo is bijvoorbeeld geen rekening gehouden met transactiekosten en andere marktfricties 4. Het is goed mogelijk dat beleggingsfondsen
omwille van bijvoorbeeld transactiekosten of fiscale voordelen wel degelijk voordelen bieden voor beleggers
1 In een recente bijdrage (ESB, 4 december 1998, blz. 912-914) analyseren Zonnenberg, Plantinga en De Haan de kwaliteit van
beleggingsadviezen van een viertal Nederlandse banken. Dergelijke beleggingsadviezen vormen een directe beleggingsvorm voor de
belegger, waarbij hij zich laat leiden door het advies van de bank.
2 W.F. Sharpe, Asset allocation: management style and performance measurement, Journal of Portfolio Management, 1992, blz. 7-19.
3 De regressievergelijking luidt: rfund= a + b1Raand.wrld+ b2Robl.wrld+ b3Raand.eur+ b4Raand.nl+ b5Robl.nl+ b6R3m.dep+ u, waarbij de restricties
worden opgelegd dat b1+…+b6 =1 en deze parameters groter of gelijk aan nul zijn. Deze restricties impliceren dat een schuld in de
beleggingsklassen (short gaan) niet is toegestaan.
4 In Ter Horst, Nijman en De Roon (1998) wordt uiteengezet hoe bij de prestatiemeting rekening gehouden kan worden met
transactiekosten.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)
Auteurs
Categorieën