Ga direct naar de content

De organisatie van de exportbevordering

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 24 1983

De organisatie van de exportbevordering
DRS. F. D. KORFKER*-MR. R. R. LAMPE**

De export is primair een zaak van het bedrijfsleven. Oaartoe wordt in de ondernemingen een exportbeleid geformuleerd en uitgevoerd waarin elementen als marktonderzoek, produktafstemming op de
markt, marktpenetratie, deelneming aan handelsbevorderende manifestaties en financieel beleid, varierend van prijsbepaling tot nafinanciering zijn opgenomen. Maar ook de overheid houdt zich met de
export bezig. Zij voert enerzijds een voorwaardenscheppend beleid dat gericht is op het versterken
van de Internationale concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven (algemeen-economische
politiek) en op het zoveel mogelijk opheffen van internationale handelsbelemmeringen (handelspolitiek), terwijl anderzijds een exportbeleid wordt gevoerd dat tot doel heeft het bedrijfsleven direct te
stimuleren in zijn exportinspanningen, varierend van algemene (export)voorlichting tot financiele
steun bij concrete transacties. Bij het bedrijfsleven bestaat evenwel veel kritiek op het exportbeleid
van de overheid. In dit artikel 1) wordt op deze kritiek ingegaan en wordt aangegeven hoe de exportbevordering van overheidswege in Nederland effectiever zou kunnen worden aangepakt. Daarbij
wordt een ontwerp voor een beter organisatorfsch kader voor de exportbevordering geschetst.

De Nederlandse exportpositie

Tabel 1. De Nederlandse buitenlandse handelsinds 1900, in mrd.
gld., in lopende prijzen

De export is een geliefd onderwerp dat geregeld aan de orde
wordt gesteld in vakbladen, economische literatuur en dag- en
weekbladen. Ook de Adviescommissie inzake de voortgang van het
industriebeleid (commissie Wagner-II) onderkent het belang van de
export voor werkgelegenheid, de ontwikkeling van het nationaal inkomen en het welvaartsniveau van de Nederlandse volkshuishouding.
De toegenomen belangstelling voor de verslechtering van de
Nederlandse concurrentiepositie en het teruglopen van het Nederlandse aandeel in de wereldhandel is terug te leiden tot twee overwegingen:
— feitelijke omstandigheden, zoals de toename van het aandeel van
de aardgasopbrengst in het saldo van de lopende rekening van de
betalingsbalans van f. 2 mrd. in 1970 tot f. 20 mrd. in 1980; een
afnemend concurrentievennogen van Nederlandse bedrijven als
gevolg van hoge uitvoerprijzen ten opzichte van die van andere
landen en de ongunstige uitvoerstructuur van de Nederlandse
Industrie, zowel wat betreft pakketsamenstelling, als wat betreft
geografische spreiding;
— groeiend besef dat bevordering van de export van cruciaal belang is voor de realisering van de voornaamste macro-economische doelstellingen van opeenvolgende Nederlandse regeringen: herstel van de werkgelegenheid en vermindering van het financieringstekort.

treedt een markante verslechtering op in het volume van de goederenuitvoer, voornamelijk als gevolg van een verschuiving van de wereldinvoervraag naar minder energie-intensieve produkten, terwijl
het Nederlandse exportpakket juist relatief energie-intensief is.
In het in 1980 verschenen WRR-rapport Floats en toekomst van
de Nederlandse industrie’wordt deze ongunstige uitvoerstructuur in
vergelijking met andere industrielanden geanalyseerd. Daarbij
blijkt o.a. dat investeringsgoederen de komende jaren de snelst
groeiende categoric, in ons huidige exportpakket,duidelijk ondervertegenwoordigd zijn, terwijl andere categorieen, waar internationaal weinig vraag naar bestaat, ruim vertegenwoordigd zijn (zie
label 2).

Over een langere periode gezien vertoont de internationale
orientatie van de Nederlandse volkshuishouding aanzienlijke verschillen (zie label 1). Tabel 1 toont aan dat na de inzinking van de jaren dertig sedert de tweede wereldoorlog van een spectaculaire
groei sprake is. Daarbij blijkt dat bet voortgezette industrialisatieproces bepalend is voor de structuur van het in- en uitvoerpakket.
Sinds de jaren vijftig is de invoer van grondstoffen, halffabrikaten en
investeringsgoederen sterker gestegen dan de invoer van consumptiegoederen, terwijl de uitvoer van chemische produkten, elektronische- en elektrotechnische produkten aanzienlijk toenam. Na 1973

* Werkzaam als financieringsadviseur bij de Nationale Investeringsbank
NV.
** Werkzaam als kantoordirecteur bij F. van Lanschot Bankiers NV. Per
1 oktober senior manager bij Peat Marwick Nederland. Het artikel is geschreven a litre personnel.
1) Dit artikel is een samenvatting van drie rapporten: Eenheid in verscheidenheid, naar een gericht exportbeleid in Nederland, 8 oktober 1982; Floats
en toekomst van de Nederlandse exportfinanciering, 1 maart 1983, en
Eendracht en vereende kracht, naar een doelmatige exportbevordering in Nederland,lS mei 1983.

Jaar

Invoer

Uitvoer

Omzet

1900
1913
1917
1921
1930

2,0
3,9
1,0
2,3
2,4
1,5

1,7
3,1
0,8
1,4
1,7
1,1
5,4
15,3
42,6
146,8

3,7
7
1,8
3,7
4,1
2,6
13,2
32,3
91,1
299,6

1938
1950
1960
1970

1980

7,8
17,2

48,5
152,8

Omzet in
procenten van het
Dationaal inkomen

206
250
49
64
66
48
77

85
87
96

770

I

Tabel 2. De structuur van de goederenuitvoer van Nederland en de

andere EG-landen, 1980, Inprocenten van de totale uitvoer
Nederland

BLEU

Bondsrepubliek

Frankrijk

Italic

EG

Duitsland

ciering van doorslaggevende betekenis is. Een aanvullend marktge-

richt exportbeleid zal tweeledig moeten zijn: enerzijds zullen instrumenten en regelingen meer afgestemd moeten worden op bepaalde
groepen en sectoren van het Nederlandse (exporterende) bedrijfsleven, anderzijds zal nauwkeurige afstemming moeten plaatsvinden

Landbouwprodukten en
voedingsmiddelen . . .

22

10

5

16

7

11

Machines . . . . . . . . .
Vervoermaterieel . . . .
Overige fabrikaten . . .
Overige produkten . . .

13
4
35
4

12
11
48
10

29
16
42

19

23

22

op wat groeimarkten vragen.
Algemeen-economische beleidsmaatregelen zullen bepalend zijn
voor ontwikkeling van de uitvoer naar nabijgelegen EG-markten,
waar het concurrentievermogen overigens niet uitsluitend bepaald

14
42
5

9
52

12
43

wordt door het kostenniveau, maar ook door niet prijsbepalende

3

5

4

Uit label 2 blijkt tevens dat de samenstelling van de Nederlandse
goederenuitvoer grote verschillen vertoont met die van andere EGlanden. Het is overigens opmerkelijk dat het aandeel van investeringsgoederen in de Nederlandse uitvoer naar ontwikkelingslanden
groter is dan dat in de totale Nederlandse uitvoer (24% tegenover
17%).

elementen als verkoop, marketing, tijdige levering, produktkwaliteit enz. Het bedrijfsleven zal zelf de nodige aandacht moeten besteden aan specialisatie en produktdifferentiatie, waarbij de instrumenten van het innovatiebeleid en herindustrialisatiebeleid ondersteuning kunnen bieden.
Probleembeschrijving

De liberalisering van het economisch verkeer na 1945 en de uit-

Een veel gehoorde klacht uit het bedrijfsleven is dat de organisa-

bouw van de internationaal-economische organisaties zijn bijzonder gunstig geweest voor de Nederlandse uitvoer, zij het dat deze
daardoor eenzijdig geconcentreerd werd op de nabijgelegen Westeuropese markten. Deze concentratie neemt nog voortdurend toe:
in 1953 omvatte de uitvoer naar Belgie, Luxemburg, de BRD,
Frankrijk en Italie 36% van het totaal, in 1958 42%, 1965 56% en
in 1980 73%, terwijl de uitvoer naar geheel West-Europa in 1980
80% bedroeg. Van de overige export nemen ontwikkelingslanden
ca. 12% voor hun rekening. De laatstgenoemde drie landen hebben
een veel gelijkmatiger spreiding van hun uitvoer, met name naar
landen buiten West-Europa. Uitbreiding van de Nederlandse export naar ontwikkelingslanden ligt voor de hand. (Veelal zal het
echter kapitaalgoederen betreffen, waarbij financieringsondersteuning door de overheid onmisbaar is.)
Voor 1983 prognotiseren de OECD en GATT een groei van de
wereldhandel van drie procent. Het Centraal Planbureau berekent
het voor ons land relevante deel in deze groei op nul procent. De
Economische Voorlichtingsdienst (EVD) heeft het volume van de

tie van de exportbevordering ondoorzichtig is en leidt tot
tijdverspilling. Het h’jkt of andere belangen dan doelmatigheidsoverwegingen een toonaangevende rol spelen, waardoor de noodzakelijke reorganisatie van het overheidsapparaat op het gebied van
de exportbevordering uitblijft. Nederlandse bedrijven hebben uit
hoofde van een veelheid van exportbevorderende-, ondersteunende-, adviserende- en financierende diensten en instellingen thans

een grote verscheidenheid aan ingangen, zowel bij de overheid als
bij particuliere instanties (ca. 300). Deze richten zich landelijk of regionaal tot het hele Nederlandse bedrijfsleven of tot bepaalde secto-

ren, zoals b. v. de landbouw, tot bepaalde bedrijfstakken of tot groepen van bedrijven. Van enkele van deze organisaties kan worden ge-

nul procent geschat. Ook de pakketsamenstelling ondergaat nog
geen verbetering. De in het voorjaar 1983 gepubliceerde CBS-con-

zegd dat zij werkelijk doelmatig aan de behoeften van het door hen
vertegenwoordigde deel van het bedrijfsleven tegemoet komen.
Vanuit het bedrijfsleven gezien blijkt het vaak niet goed mogelijk het
juiste contactadres te selecteren en vervolgens te benaderen. Fouten, misverstanden, doorverwijzingen en vertragingen zijn daarvan
het gevolg, met als resultaat dat exporttransacties niet worden gerealiseerd en de exportbereidheid afneemt.
De verschillende functies van de exportbevordering zijn binnen
de huidige structuren niet duidelijk te onderscheiden. Wel kan sec-

junctuurtest van de Nederlandse industrie toont een afname in de

toraal of categoraal worden vastgesteld welke behoeften aan ex-

ontvangst van buitenlandse orders van investeringsgoederen met
15%. De samenstelling van het exportpakket, de geografische
spreiding en beheersing van uitvoerprijzen (in termen van de produktiekosten) zullen de voortdurende aandacht van de overheid behoeven.

portondersteuning er bij verschillende bedrijven leven. Een categoraal onderscheid levert het volgende behoeftenpatroon:
— een eerste groep van zeer grote multi- en internationaal werkende bedrijven zal nauwelijks behoefte hebben aan exportonder-

Nederlandse exportgroei (exclusief aardgas) eveneens op ongeveer

steuning, maar wel aan handelspolitieke invloed en soms

In zijn jongste jaarverslag dringt de president van De Nederlandsche Bank NV aan op vergroting van de export als een van de middelen om duurzaam economisch herstel te bereiken. Dit herstel

exportfinancieringssteun. Deze bedrijven kennen de weg in het
buitenland en beschikken over eigen exportafdelingen en informatiekanalen vanuit het buitenland;
— een tweede groep grote bedrijven werkt al internationaal, maar
heeft aanvullende informatie of ondersteuning nodig om nieuwe
markten te bewerken. Indien zij lid zijn van een werkgeversorganisatie (ca. 30% van het bedrijfsleven) of in de agrarische sector
bedrijfsgenoot van een publiekrechtelijke organisatie (ca. 90%

wordt echter in belangrijke mate belemmerd door een verslechterde

van de agrarische bedrijven) is dat vaak het eerste contactadres.

solvabiliteitspositie van banken en bedrijven. Een op herstel en verbetering van de werkgelegenheidssituatie gericht sociaal-economisch beleid zal economische groei moeten stimuleren en de economische structuur moeten aanpassen. Rendementsherstel voor het
bedrijfsleven, beheersing van lastenstijging, vermindering van de
collectieve uitgaven en het financieringstekort zal gepaard moeten
gaan aan een aanmerkelijke verbetering van de exportprestatie. Dat
is niet alleen het geval omdat een groot deel van de werkgelegenheid
direct of indirect met de exportprestatie samenhangt, maar bovendien omdat de stijgende invoer — een gevolg van toenemende Internationale arbeidsverdeling en specialisatie — uit landen van de der-

Bij concrete of specifieke vragen wordt dikwijls doorverwezen
naar een tiental andere organisaties, diensten of instellingen;
— een derde groep middelgrote- en kleine bedrijven wil gaan exporteren en is bereid daartoe drempels te overschrijden, maar

Doelstellingen van exportbeleid

weet niet welke drempels dat zijn. Het toeval beslist, welk contactadres wordt benaderd en is uiteindelijk bepalend voor het

succes van de exportpoging;
— een vierde groep van middelgrote- en kleine bedrijven die zouden kunnen exporteren, maar dat om de een of andere reden nog

niet doen.

de wereld zal moeten worden gecompenseerd. Het is niet juist te

De Exportnota van oud-staatssecretaris ir. W. Dik van augustus

veronderstellen dat met een voorwaardenscheppend macro-economisch beleid zou kunnen worden volstaan.
Een voordehandliggend uitgangspunt voor het exportbeleid in de
komende jaren zou concentratie op groeimarkten zijn. Dat betekent
dat men zich moet richten op derde-wereldlanden en nieuw geindustrialiseerde landen waar, naast prijs, kwaliteit en after-salesservice, juist op het vlak van de kapitaalgoederenexport de nafinan-

1982 constateert dat ,,naast de overheid een veelheid van organisatorische instellingen zich met voorlichtmgs- en exportbevorderingsactiviteiten bezighoudt, met het gevaar van onduidelijkheid zowel
naar exporteurs als naar buitenlandse afnemers toe en doorkruising

ESB 31-8-1983

van elkaars acties in het buitenland”. De versnippering wordt gezien

als ,,blijkbaar beantwoordend aan onze volksaard”. De nota geeft
niet aan hoe de zo noodzakelijke eenheid in deze verscheidenheid te
771

bereiken zou zijn. Een in januari 1983 verschenen gezameniijke stu-

— de Nationale Investeringsbank NV; en ten slotte

die van de AMRO-Bank en het Koninklijke Nederlands Ondernemersverbond naar knelpunten bij exportondersteuning voor het
midden- en kleinbedrijf meldt dat ondanks het aanbod van 300 contactadressen 27% van deze categoric van bedrijven spontaan geen
enkele instelling kan noemen en 14% nog nooit contact heeft gehad
met enige exportbevorderende instelling.. In het rapport wordt gepleit voor een doorrichtige structuur en deskundige begeleiding.

— de particuliere banken.

De publieke sector

De overheid kent een aanzienlijk aantal bij de exportbevordering

De afgelopen jaren is vele malen door het bedrijfsleven en door de 1
Tweede Kamer der Staten Generaal gewezen op de noodzaak te komen tot een hechte organisatie binnen het overheidsapparaat, raaar
tot nog toe zijn alle loketten bh’jven bestaan. Ook binnen de particuliere sector is weinig bereidheid tot samenwerking waardoor mankracht en financiele middelen worden verspild. Zowel aan de kant
van de overheid als aan de kant van het bedrijfsleven zullen bestaan-

de structuren moeten worden doorbroken om het bedrijfsleven de
noodzakelijke ondersteuning te geven om exportraogelijkheden te

betrokken dienstonderdelen en ministcries:

benutten en daarmee macro-economische doelstellingen te realise-

— het Ministerie van Economische Zaken met zeven dienstonderdelen en acht exportsubsidieregelingen;
— het Ministerie van Landbouw en Visserij, dat voor ongeveer een
kwart van de totale export een eigen beleid formuleert en dat beschikt over eigen landbouwattaches in de Buitenlandse Dienst;
— het Ministerie van Buitenlandse Zaken met drie dienstonderdelen, waaronder het directoraat-generaal Internationale Samenwerking, het Centrum tot Bevordering van de Import uit Ont-

ren. Een nieuw organisatorisch kader moet het mogelijk maken
slagvaardiger in te spelen op exportmogelijkheden en het samenspel

tussen overheid en bedrijfsleven verbeteren.
Eenheid in verscheidenheid

(het uit 1955 stammende ,,concordaat” met EZ laat eigen EZvertegenwoordigers in de Buitenlandse Dienst niet toe);

Tijdens de formatie van het kabinet-Van Agt II is voor het eerst
gesproken over de instelling van een Ministerie van Internationale
Economische Aangelegenheden. Vorig jaar is in dit blad ook aandacht besteed aan deze gedachte, waarbij buitenlandse econo-

— het Ministerie van Financien, dat het beleid ten aanzien van ex-

mische contacten (buitenlandse handel en ontwikkelingshulp) in

portkredietverzekering en koersrisicoverzekering bepaalt;

een ministerie zouden worden ondergebracht 2). Ook bij de formatie van het kabinet-Lubbers is over deze gedachte gesproken. Daarnaast zou concentratie en coordinatie van alle exportinspanningen
in b.v. een Ministerie van Buitenlandse Handel overwogen kunnen
worden. Er zal echter, gezien het rapport van de Commissie-Vonhoff, geen behoefte bestaan nieuwe ministeries in het leven te roepen.
Het rapport Eenheid in verscheidenheid beveelt aan om naar het
voorbeeld van de structuur van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking binnen het Ministerie van EZ
een minister van Buitenlandse Handel zonder portefeuille te benoemen, die met een Directoraat-Generaal werkt, dat de samengevoegde werkzaamheden van o.a. DG voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen en de EVD kan verrichten, alsmede het totale
exportsubsidiebeleid. Uitgangspunt voor deze conceptie is dat het
bedrijfsleven slechts een contactpunt binnen de overheid behoeft te

wikkelingslanden en handelsattaches in Buitenlandse Dienst

— het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, dat eigen verkeersat-

taches in de Buitenlandse Dienst heeft;
— het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een
medebeslissende stem over rentesubsidies uit het ,,Matchingfonds” (rentesubsidies met garanties voor Nederlandse exporteurs).
De particuliere sector

De particuliere sector kent een veelheid van privaat- en publiek. rechtelijke organisaties, die zich met exportbevordering en exportfi-

nanciering bezighouden. De organisatorische versnippering heeft
tot gevolg dat niet werkelijk van een effectieve belangenbehartiging
sprake is. Genoemd warden:
— het in 1946 opgerichte Centraal Orgaan voor de Economische
Betrekkingen met het Buitenland (CO), waarin centrale werkgeversorganisaties van Industrie, handel, landbouw, bankwezen,
verkeer en een aantal produktschappen samenwerken op gebied
van handelspolitiek en handelsbevordering;
— het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering (NCH),

midden jaren zestig door toepassing van de z.g. Langmandoctrine voortgekomen uit de Centrale Kamer van Handelsbevordering en de Nationale Raad voor Handelsbevordering;
— de in 1954 opgerichte Federatie voor de Nederlandse Export
(Fenedex) met 700 aangesloten ondernemingen;

benaderen.

Deze aanbeveling is slechts gedeeltehjk (titulair) overgenomen.
Realiteit is dat Ontwikkelingssamenwerking uitgaat van een budget
van ca. f. 4 mrd., een coordinerend uitvoerend Directoraat-Generaal en een minister, terwijl onze export het moet stellen met een totaal subsidiebedrag van ca. f. 400 mln. en een staatssecretaris, die
zich in het buitenland minister mag noemen. De conclusie is dat alleen organisatorische aanpassingen eenheid kunnen brengen in de

bevordering van de exort, in de behandelingswijze van exportfinancieringsinstrumenten en in de uitvoering van het exportbeleid.

— de Federatie van Nederlandse Kamers van Koophandel voor
den Handel met het Buitenland;

De doelmatigheid van exportbevordering zal in belangrijke mate
afhangen van de beleidsruimte en manoeuvreerruimte die wordt ge-

— de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Ne-

boden om instrumenten en acties nauwkeurig af te stemmen op bin-

derland (met 29 exportconsulenten);
— Wereldhandelscentra;
— de Nederlandse Export Combinatie;
— de Export Combinatie Brabant;

nenlandse- en buitenlandse markten. Indien deze ,,fine tuning” in
mindere mate door de overheid geboden wordt, zal het bedrijfsleven zelf aan deze voorwaarden tegemoet moeten komen.

— het Instituut voor Export;

Organisatorisch kader

— het Limburgs Instituut voor Ontwikkeling en Financiering;
— het Bureau voor Handelsvoorlichting;

— de Trade Channel Organisation;
— de Contactgroep Exportdeskundigen;

— Holland Trade System (HTS) enz.
Op het gebied van de financiering van de handel met het buiten-

land worden onderscheiden:
— De Nederlandsche Bank NV (Export Financierings Arrangement);

— de Nederlandse Credietverzekeringsmaatschappij NV (NCM);
— de Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden NV
(FMO);
— de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden

NV (NIO);
— de Export-Financiering Maatschappij NV (EFM);
772

Het rapport Eendrachten vereende kracht analyseert de problemen en de versnipperde infrastructuur aan particuliere zijde en
geeft enkele mogeh’jkheden aan tot samenwerking c.q. integratie.
Tevens wordt aan de hand van vergelijking van de exportbevorderingssystemen in Oostenrijk (,,Wirtschaftskammer”) en Zweden
(..Swedish Trade Council”) getracht randvoorwaarden te bepalen
voor een geintegreerd systeem.
Daarnaast worden de onderscheiden functies in de exportbevordering geplaatst in een ontwerp voor een organisatorisch kader. In
de onderstaande tabel wordt uitgegaan van een organisatie met een
hoofdkantoor (HK), regionale steunpunten in het binnenland (RS),

2) F. van Dam, Regeerakkoord voor Ontwikkelingssamenwerking: andere
strategieen, nieuwe instrumenten, ESB, 25 augustus 1982, biz. 872 e.v.

TabelS. Ontwerp van een organisatorisch kader voor de exportbevordering
Functies

Onderzoek
• pennanente infortnatie verzameling over de ontwikkeling van buitenlandse markten, per land, per secpa produkt:
— uitdiepen biervan op geselecteerde markten
— identificeren van concrete afzetmogelijkheden
— inventariseren van projecten

Voorlichting
• voorlichting van bedrijfsleven over buitenlandse
markten/projecten
• voorlichting over distributiekanalen, betalingsvoorv/aarden, in- en uitvoerregelingen, commerciele
aanpak
• voorlicbting over exportoodersteuning geboden
door
• overheid
• anderen
• voorlichting over buitenlandse afnemers (relatieonderzoek)
Advisering/begeleiding
• consulteren van individuele bedrijven:
— wegwijs maken, begeleiding in bet binnenland
~ op weg helpen, begeleiding in het buitenland
• consulteren van samenwerkende bedrijven

Niveau van aitvoering

zwaartepunt: HK
onderstenning:

BS

BS

BS
BS

zwaartepunt: RS
coordinatie: HK
RS (coordinatie HK)
RS (coordinatie HK)

regehngen, de structurele exportbevorderingsmaatregelen, het
Matchingfonds en overige regelingen zoals het Export Financierings Arrangement (EFA) van De Nederlandsche Bank NV. Ondanks het instellen van een exportloket bij EZ raakt de gemiddelde
exporteur er de weg kwijt, niet alleen omdat er elf uitvoerende instanties zijn, maar omdat er een grote verscheidenheid aan ingangen
is om deze instanties te bereiken.
Eenheid in verscheidenheid doet een aantal korte-termijnaanbevelingen, waaronder een onderzoek naar de doehnatigheid van bestaande regelingen. Op lange termijn pleit het rapport voor een geintegreerde structuur van de exportorganisatie in een maximaal geprivatiseerde vorm van een Bank voor Buitenlandse Handel en
Investeringen (BBHI). De functie van deze bank zou tweeledig
moeten zijn:
a. de financiering en bevordering van de Nederlandse export;

b. de bevordering van buitenlandse investeringen in Nederland en
vice versa.
BS (coordinatie HK)

Structuur en positie zou kunnen overeenkomen met die van de
Nationale Investeringsbank en/of de Amerikaanse en Japanse

zwaartepunt: HK
ondersteuning: RS/BS
RS
BS

EXIM-bank. Bevoegdheden met betrekking tot de uitvoering van
exportsubsidieregelingen, inclusief het Matchingfonds, worden in
deze conceptie aan de BBHI gedelegeerd.

HK

buitenlandse steunpunten (BS). Bij iedere functie wordt het uitvoeringsniveau aangegeven.

Het tweede rapport, Floats en toekomst van de Nederlandse exportfinanciering, werkt deze visie verder uit en tracht consequenties
te bepalen voor de korte termijn. Uitgegaan wordt van een toevoeging en uitbreiding van taken van de Export Financiering Maatschappij (EFM) en de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO), terwijl nauwe samenwerking met de Financiering Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO), de
Nederlandse Credietverzekerings Maatschappij (NCM) en de EVD
noodzakeh’jk zal zijn. Beoogd wordt het Nederlandse bedrijfsleven
een gemakkelijk toegankelijk financieel ondersteuningsinstrumentarium ter beschikking te stellen waarmee tenminste de buitenlandse concurrentie het hoofd kan worden geboden. Financiele instrumenten zullen doelmatig en flexibel afgestemd moeten zijn op de
verschillende soorten Nederlandse bedrijven en buitenlandse
(groei-)markten.

Nederlandse Raad voor de Buitenlandse Handel (NRBH)

De Export Financiering Maatschappij

Bemiddeling
• bemiddeling, leggen van contacten in het buitenland;
registreren van vraag in het buitenland, koppeling
aan binnenlands aanbod
• bemiddeling in handelsgeschillen
Promotie
• algemene ‘Holland Promotion’ in het buitenland

BS
HK (coordinatie)
RS
HK
samenwerking

overheid,

HK, BS

uitvoering: ambassades en
BS

• gerichte collectieve promotie activiteiten, zoals
beurzen en tentoonstellingen, handelsmissies

idem

Opleiding
• structurele aanpak van verbetering exportmanagement bij bedrijven en binnen de eigen organisatie

HK (Exportschool)

Binnen de particuliere sector werken bestaande organisaties als
het CO en het NCH samen op grand van historisch gegroeide verhoudingen en informele circuits. Echter, samenvoeging binnen een
organisatorische eenheid met een handelspolitieke- en een handelsbevorderende afdeling zal de doehnatigheid, de betrokkenheid van
het bedrijfsleven alsmede kostenbesparing bevorderen. Deze nieuwe organisatie, die bier wordt aangeduid als ,,Nederlandse Raad
voor de Buitenlandse Handel” (NRBH), zal hoofdkantoorfuncties
op zich moeten nemen. Met het oog op de financiering en de continu’iteit verdient het overweging de NRBH een publiekrechtelijke

basis te geven naar analogic van het Oostenrijkse model 3) en naar
het voorbeeld van de organisatie van de primaire sector in Neder-

land (produkt- en bedrijfsschappen besteden ca. f. 100 mm. per jaar
aan exportbevordering, het Ministerie van Landbouw heeft een
budget van slechts f. 10 mhi.).
Overigens werden deze ideeen beginjaren zeventig in enigszins andere vorm neergelegd in het z.g. NIFTRA-plan (..Netherlands Institute for Foreign Trade”). De geringe bereidheid van overheid en
bedrijfsleven om bij te dragen aan de financiering van een doelmatig, algemeen exportbevorderend apparaat loopt als een rode draad
door de geschiedenis van de naoorlogse exportbevordering.

Exportfinanciering
In het rapport Eenheid in verscheidenheidwordea elf exportsubsidie, -garantie en -kredietverzekeringsinstrumenten besproken.
Dit financiele instrumentarium wordt globaal vergeleken met de

systemen die in de VS, het VK, Frankrijk, de BRD en Japan gelden.
Het valt op dat de uitvoering in deze landen meer gecentraliseerd is
c.q. dat er een zeer gestroomlijnde samenwerking is (Japan). Alleen
het exportkredietverzekeringspakket van de NCM kan een vergelijking met het buitenland doorstaan.
De puzzel van de exportfinanciering is gecompliceerd en niet volledig. Het gaat met name om de z.g. ..government to government”ESB 31-8-1983

Ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf zou een doorzichti-

ge disconteringsfaciliteit door de EFM moeten worden ontworpen
en uitgevoerd. Een door het midden- en kleinbedrijf bijeengebracht
rentesubsidiefonds van f. 100.000 kan f. 10 mm. exporttransacties
veroorzaken, wanneer 1% rentesubsidie wordt uitgekeerd. Voor
grotere bedrijven of grotere export-(,,turn key”-projecten) transacties is een meerzijdige faciliteit nodig met middellange-, lange nafinanciering, evt. cofinanciering, gegarandeerd door de EFM.

Een garantie voor langere (laatste) termijnen, vanaf jaar 7 tot 12,
in het kader van exportfinanciering door handelsbanken zou over-

wogen moeten worden. Ook zou financiering in andere valuta dan
de Nederlandse gulden op grotere schaal moeten kunnen plaatsvinden, terwijl de EFM ook bij de financiering van importtransacties

betrokken zou dienen te raken. Aan de EFM zou voorts de uitvoering de vier structurele exportbevorderingsmaatregelen, incl. het
Matchingfonds, moeten worden gedelegeerd.
Door deze aanvullende taken zal de EFM voor het Nederlandse
exporterende bedrijfsleven een sterkere positie krijgen als herkenbaar coordinatiepunt voor de Nederlandse export.

De Nationale Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden.
Nederlandse bedrijven die naar Ontwikkelingslanden exporteren
en in die landen investeren kunnen niet altijd gebruik maken van de
bestaande faciliteiten als het gemengde kredietenfonds en/of financiering van de FMO. Gegeven haar doelstellingen als ontwikkelingsinstelling werkt de FMO zeer gericht en hanteert strikte crite-

ria. Daardoor ontstaat een ,,grijs gebied” waarbinnen exporttransacties (of investeringen) met een duidelijke ontwikkelingshulpdimensie — en waar het instrumentarium van de FMO soms niet voor
geeigend is — door de NIO zouden kunnen worden gefinancierd en
daardoor toch doorgang zouden kunnen vinden.
3) G. A. Aldershof, Exportbevordering: de Oostenrijkse aanpak, Hetfinandeele Dagblad, 1 april 1983.
773

Een groot voordeel van de NIO is dat zij kan beschikken over des-

kundigheid en ervaring inzake bedrijfseconomische analyses en
financieringsproblematiek die binnen de Nationale Investerings-

bank NV (MB) aanwezig is. Daardoor kan hooggekwalificeerde
waarde worden toegevoegd aan de zakelijke beoordeling van ontwikkelingssamenwerkingsprojecten. Deze waarde is zowel voor de
overheid als voor het bedrijfsleven van belang en weegt ruimschoots
op tegen het bezwaar van het ontstaan van een extra loket (de NIB is
zeer goed ingevoerd in het Nederlandse bedrijfsleven en verstrekt
ook achtergestelde leningen aan in de kern gezonde (exporterende)
bedrijven).
Het werkterrein van de NIO moet categoraal en geografisch aanvullend zijn op dat van de FMO; activiteiten kunnen liggen op het

gebied van projectfinanciering en cofinanciering in ontwikkelingslanden, in samenwerking met de International Finance Corporation, de EFM, de FMO, de handelsbanken enz. Daarnaast kan de

NIO namens de overheid de z.g. ..government to government”-regelingen uitvoeren; zij kan de overheid op bedrijfseconomisch ter-

rein adviseren over door ontwikkelingslanden ingediende projecten, zakelijk adviseren in de voorbereidingsfase en ten tijde van het
z.g. bestedingsoverleg met concentratielanden en ten slotte de controle op rich nernen van lopende projecten in de verschillende fasen
van realisatie in verband met gemaakte afspraken in het bestedingsoverleg. (In dit verband zijn parallellen te trekken met de activiteiten van de Kreditanstalt fur Wiederaufbau in Duitsland.)
Verscheidenheid getoetst

In het derde verslag van werkzaamheden van de Adviescommissie inzake de voortgang van het industriebeleid (commissie Wagner
II)wordt ruim aandacht besteed aan bevordering en financiering
van de export. Uitgaande van de regel: ,,geen regeling tenzij” worden bestaande financiele instrumenten getoetst op doelmatigheid
en marktconfonniteit. De commissie concludeert dat zou kunnen
worden volstaan met een regeling voor exportpromotie, uit te voeren door de EVD, uitbreiding van taken van het Matchingfonds en
Ontwikkelingssamenwerking, waardoor vijf subsidie- en garantieregelingen zouden kunnen vervallen.
Dit betekent voor de EVD dat de grenzen tussen exportbevordering en exportfmanciering vervagen en dat de financiele deskundigheid — die bij de NIO/NIB en EFM voor handen is — aangetrokken

zal moeten worden. Garantieregelingen zijn bancaire instrumenten
waarbij bij voorkeur banken betrokken zouden moeten zijn. De verhoudingen binnen het overheidsapparaat maken een meer ingrijpende stroomlijning op korte termijn waarschijnlijk niet mogelijk.
De commissie doet deze aanbevelingen echter als ,,eerste aanzet tot

vereenvoudiging” en dat is een winstpunt. Overigens constateert de

commissie dat ..diverse particuh’ere organisaties en beleidsonderdelen van de overheid te los van elkaar opereren” en ,,een grote mate
van versnippering te zien geven” en voorts ,,dat het bestaan van
coordinatiemechanismen op zichzelf geen verbetering garanderen”.
De commissie merkt op dat middelgrote- en kleine ondernemingen een belangrijke exportpotentie hebben. In haar eerdere verslaglegging werd al aangegeven dat bij deze ondernemingen de grootste
werkgelegenheid zal onstaan. De handelshuizen krijgen een bijzondere plaats in het rapport. Hun wordt een grote rol toegedacht zowel
bij de bemiddeling en advisering in de toenemende internationale
ruilhandel (..bartertrade”), als bij de bevordering van export van

middelgrote en kleine ondernemingen die eenvoudige produkten in
serie vervaardigen. Deze voortrekkersrol zal bovendien overdracht
van specialistische kennis van verre markten mogelijk maken, wat
voor deze bedrijven van groot belang is. Voorwaarde is natuurlijk
wel dat het besef doorbreekt dat een wederzijds belang wordt gediend.
In de relatie tussen export en Ontwikkelingssamenwerking beveelt de commissie aan de wederzijdse contacten tussen bedrijven
en het Ministerie van Buitenlandse Zaken uit te bouwen en het bedrijfsleven meer en direct te betrekken bij ontwikkelingsprojecten,
terwijl daarnaast ambassades in het algemeen en op grotere schaal
een wegwijzer- en begeleidingsfunctie dienen te vervullen en zono-

dig de Nederlandse zakenman als gids bij te staan op zijn weg naar de
afnemer, daarmee anticiperend op verzakeh’jking van onze buitenlandse politick en politieke functies. Het exportonderwijs in middelbare en hogere beroepsopleidingen, een betere toerusting en opleiding van handelsattaches en het gebruik maken van een pool van ervaren exportmanagers wordt door de commissie van de grootste
betekenis geacht. Ter motivatie van deze functionarissen zal ons inziens daarnaast een duidelijk loopbaanperspectief moeten worden
geboden.
De commissie signaleert dezelfde organisatorische tekortkomingen als de eerder besproken rapporten. Zij gaat uit van een
tweezijdig marktgericht exportbeleid, maar conclusies en aanbeve-

lingen beperken zich tot opleiding, samenwerking, aanpassing van
het financieel instrumentarium en deregulering. Dat is zeker een
stap vooruit. Meer stappen grijpen dieper in, zullen bestaande
structuren doorbreken en organisatorische aanpassingen vergen
van overheid en bedrijfsleven, ten gunste overigens van datzelfde
bedrijfsleven, onze volkshuishouding, maar ook van verre afzetmarkten en ontwikkelingslanden.
F. D. Korfker
R. R. Lampe

Auteurs