Ga direct naar de content

Een tijdbom onder de econometric (ll)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 24 1983

Een tijdbom onder de econometric (ll)
De door Tinbergen geintroduceerde methode om het economische proces in een volkshuishouding te beschrijven met behulp van een wiskundig stelsel van vergelijkingen, is de aanzet
geweest tot een geweldige opbloei van de econometric en de
economische-modellenbouw. In feite zijn macro-econometrische modellen het belangrijkste hulpmiddel geworden om economische beleidsalternatieven tegen elkaar af te wegen en een
zo effectief mogelijk beleidspakket samen te stellen. Maar zoals
vorige week op deze plaats uiteengezet, is de hindering van de
modelmatige aanpak nogal zwak, in zoverre zij berust op de veronderstelling dat het gedrag van individuen of groepen in de
economic zulke vaste patronen vertoont, dat daarop voorspellingen voor de toekomst zijn te baseren. Het probleem is dat de
econometric er nooit in is geslaagd het bestaan van dergelijke
stabiele gedragspatronen empirisch hard te maken. In dat opzicht zijn de grootste wetenschappeh’jke modelconstructies die
ten behoeve van de beleidsadvisering, de conjunctuurvoorspelUng en de beleidsplanning zijn opgetrokken, nogal wrakkige ,
bouwsels en lijkt het vertrouwen dat bij de beleidsvoorbereiding
aan de modeluitkomsten wordt gehecht, in een nogal scheve
verhouding te staan tot de wankele basis waarop zij berusten.
De vraag is alleen of er dan een beter alternatief voorhanden
is. Zonder modellen staat de macro-economie immers vrijwel
met lege handen. Als het alternatief is dat de voor het economische beleid verantwoordelijke politici op goed geluk en eigen
intuitie maar wat aan gaan rommelen, kan dat moeilijk als een
bevredigender situatie worden beschouwd dan de huidige beleidspraktijk. Het is dan ook niet de bedoeling de hele macroeconomie overboord te gooien. Wat wordt betoogd is dat er een
scherper onderscheid zou rooeten worden gemaakt tussen het
domein van de economic waarover wel plausibele uitspraken
mogelijk zijn en dat waarover dit minder goed of helemaal niet
mogelijk is. Tot het laatste gebied behoort dan het gedragvan individuen of groepen, waarin onvoldoende vaste patronen vallen
te ontdekken om kwantitatieve uitspraken te doen; daarentegen
kan er wel iets worden gezegd over de economische structuur,
die net als het gedrag van groot belang is voor het verloop van
het economische proces, maar minder veranderlijk is in de tijd.
Zo kan b. v. het investeringsgedrag in de economic vrij plotseling
omslaan zonder dat de oorzaken daarvan precies bekend zijn,
maar kunnen we er wel verzekerd van zijn dat de produktiestructuur niet van de een op de andere dag zal veranderen. Van
dit verschijnsel, dat er bepaalde traagheden zijn in de economic,
kan gebruik worden gemaakt om iets te zeggen over de speelruimte waarbinnen het economische proces zich zal moeten voltrekken. In plaats van rfetoekomst te voorspellen, zoals in de gebruikelijke modelbenadering gebeurt, wordt dan geprobeerd de
verzameling mogelijke toekomsten af te bakenen.
De gedachte om uitgaande van bepaalde traagheden in de
structuur van de produktie en de bestedingen de speelruimte
voor economische ontwikkeling te verkennen, is in een studie
die enkele jaren geleden o.l.v. prof. drs. J. A. Hartog is verricht
aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, nader uitgewerkt 1).
Met behulp van input-outputanalyse zijn de technische relaties
die er aan de aanbodzijde van de economic bestaan, in kaart gebracht. De technische relaties betreffen niet alleen de onderlinge leveringen tussen de verschillende sectoren in de economic
en de leveringen ten behoeve van de finale consumptie, de investeringen en de export, maar ook de vervuiling van het milieu,
het gebruik van energie en de inzet van arbeid. Met behulp van
kapitaalcoefficienten en depreciatiecoefficienten is het model in
een dynamische vorm gegoten.Voorts zijn restricties opgelegd
met betrekking tot de ontwikkeling van de produktiecapaciteit,
de consumptie en het exportsaldo, die de eerder genoemde
,,traagheden” in de economic weerspiegelen. Het geheel is
gecompleteerd met een aantal technische randvoorwaarden,
b.v. dat de omvang van de produktie in een bepaald jaar niet
groter kan zijn dan de produkriecapaciteit in dat jaar e.d. Zo
wordt de speelruimte die de economic in fysieke en technische
zin laat, in kaart gebracht.
De volgende stap is dat binnen het aldus afgebakende “feasible” gebied van de economic bepaalde doelstellingen worden
ESB 31-8-1983

geformuleerd. Men kan b.v. proberen de werkloosheid te minimaliseren, de totale consumptie over een reeks van jaren zo
hoog mogelijk op te voeren, de milieuvervuiling tot onder een
bepaalde norm terug te dringen of het energieverbruik te beperken. Ook ten aanzien van het saldo van de handelsbalans kunnen bepaalde restricties worden opgelegd. Al heel snel blijkt dan
dat het najagen van de ene doelstelling offers vergt in termen van
andere doelstellingen. Een hogere consumptie kan b.v. alleen
worden bereikt als meer milieuvervuiling en een groter tekort op
de betalingsbalans worden geaccepteerd, en het terugdringen
van het binnenlandse energieverbruik gaat b.v. gepaard met het
oplopen van de werkloosheid.
De besluitvormer staat nu voor de moeilijke opgave de verschillende doelstellingen tegen elkaar af te wegen. Maar in tegenstelling tot wat het geval is bij de Tinbergiaanse methode
voor het bepalen van de optimale economische politiek, wordt
van hem niet gevraagd dat hij precies in zijn hoofd heeft hoeveel
minder werkloosheid opweegt tegen hoeveel meer milieuvervuiling, hoeveel extra produktiegroei tegen hoeveel vermindering van het tekort op de betalingsbalans enz.; integendeel, de
politicus kan met de hulp van zijn economische adviseur, die
hem steeds op de consequenties van zijn keuzen wijst, stap voor
stap naar een bevredigende oplossing toewerken en daarbij zijn
koers nog bijstellen. Dit h’jkt veel meer op de wijze waarop de
economische politiek in de praktijk wordt gevoerd: als een proces van vallen en opstaan in de hoop uiteindelijk op een bevredigende oplossing uit te komen. Deze gang van zaken kan worden
nagebootst met behulp van interactieve multicriteriamethoden
die de laatste jaren zijn ontwikkeld.
Het is interessant dat deze exercities niet zijn ontsnapt aan de
aandacht van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. In een voorstudie voor het rapport Beleidsgerichte toekomstverkenning, deel2 is de bovenstaande gedachtengang uitgewerkt 2). Geprobeerd is de technisch-economische speelruimte te bepalen waarbinnen aanhangers van verschillende,
voor de Nederlandse situatie relevante, maatschappijvisies
moeten opereren bij het realiseren van hun doelstellingen. Het
aardige daarvan is dat de ,,opportunity costs” van politieke keuzen heel duidelijk naar voren komen. Politici die het willen doen
voorkomen alsof aan de door hen bepleite keuzen geen nadelen
zijn verbonden, worden onverbiddelijk ontmaskerd, terwijl bovendien allerlei onverwachte gevolgen, neveneffecten en restricties van beleidsprogramma’s aan het licht komen. De uitkomsten zijn in elk geval zo interessant dat de WRR in de komende raadsperiode door wil gaan dit nieuwe instrument voor
economische analyse te ontwikkelen 3).
Het gebeurt niet elke dag dat er in de economic een nieuwe
methode voor economische analyse wordt geintroduceerd. De
Tinbergiaanse methode om het economische proces te modelleren en de economische politiek te analyseren houdt tenslotte
ook al tientallen jaren lang stand. Maar zou er dan nu toch een
tijdbom onder het modellenimperium zijn geplaatst? Het is nog
te vroeg om deze conclusie te trekken; tal van praktische en conceptuele problemen vragen nog om een oplossing. Maar de
nieuwe methode lijkt zeker beloften in te houden. Weliswaar is
het een stap terug om te erkennen dat we er niet in geslaagd zijn
het economische proces in al zijn causale verbanden te doorgronden en te moeten toegeven dat we moeten volstaan met een
verkenning van de mogelijkheden en beperkingen die de economische structuur ons laat, maar misschien is die stap terug
juist een ,,reculer pour mieux sauter”.
L. van der Geest
1) G. J. van Driel, J. A. Hartog en C. van Ravenzwaaij, Limits to the wel-

fare state, Martinus Nijhoff Publishing, Boston/Den Haag/Londen,
1980.

2) G. J. van Driel, C. van Ravenzwaaij, J. Sprang en F. R. Veeneklaas,
Grenzen en mogelijkheden van het economisch stelsel in Nederland,
WRR, Voorstudies en achtergronden nr. 40, ‘s-Gravenhage, 1983.
3) Met name ten behoeve van het opsporen van groeibelemmerende factoren, zie WRR, Werkprogramma voor de derde raadsperiode 19831987; deel /,juni 1983.

761

Auteur