De optimale prijs blijft nul
Aute ur(s ):
Burg, T. van der (auteur)
Werkzaam bij de Technische Universiteit Twente. Met dank aan Bart Los voor zijn commentaar.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4074, pagina 800, 25 september 1996 (datum)
Rubrie k :
Naschrift
Tre fw oord(e n):
sport, media
De conclusie van Koning dat overheidsingrijpen niet noodzakelijk kan ik niet delen 1. Het gebruik van de welvaartstheorie is echter
stimulerend. Ik begin dan ook met twee regels uit deze theorie. De eerste regel: de maatschappelijk optimale prijs van een product is
gelijk aan de marginale kosten. Dit geldt bij monopolie en bij elke andere marktvorm. De tweede regel: er is een uitzondering op de
eerste regel. Deze doet zich voor wanneer de prijs volgens de eerste regel niet voldoende is om de kosten te dekken. Om de productie
dan toch tot stand te laten komen, moet de prijs wel hoger zijn. De vraag is dan hoe het welvaartsverlies dat door de hogere prijs
ontstaat zo beperkt mogelijk kan blijven.
De genoemde uitzondering is bij de voetbalbeelden echter niet van toepassing. In mijn vorige bijdrage heb ik betoogd dat inkomsten uit
decoders niet nodig zijn om de beelden te produceren, en ook niet tot beter voetbal leiden. De tweede regel is dus niet relevant. Het doet
er niet toe dat het welvaartsverlies dat ontstaat bij een prijs hoger dan de marginale kosten beperkt kan worden via prijsdiscriminatie. Bij
een prijs van nul is er helemaal geen welvaartsverlies.
Toch moet Sport7 per jaar Æ’ 140 miljoen aan de KNVB betalen. Kosten van deze omvang kunnen inderdaad niet worden terugverdiend bij
een prijs van nul. Zo bezien is de uitzondering dus wèl van toepassing. Echter, de kosten van de zender hangen hier af van de prijs voor
de consument. Indien codering van de uitzendingen verboden was geweest, en de prijs dus nul, dan had geen enkele zender Æ’ 140
miljoen geboden. Een bedrag van Æ’ 140 miljoen kan moeilijk een hoge prijs rechtvaardigen als die hoge prijs juist de oorzaak is van dat
bedrag. Mijn punt is dit: indien codering verboden wordt, en indien er geen kijk- en luistergeld naar het voetbal gaat (iets waar Koning
zich zorgen om maakt), dan vindt productie toch plaats. De reclame-inkomsten zijn daarvoor voldoende.
Een ander argument van Koning is dat betaling voor Sport7 het mogelijk maakt de subsidies aan de clubs te verlagen. Maar zijn de hoge
televisie-opbrengsten hier wel voor nodig? Subsidie-verlaging leidt ook zonder decoders niet tot slechter voetbal. Wel zullen er
waarschijnlijk minder mooie tribunes komen. Dit is geen bezwaar, want tribunes waarvan de entreegelden niet opwegen tegen de kosten
zijn niet Pareto-efficiënt. De belastingbetaler hoeft niet op te draaien voor de kosten van tribunes, maar de voetbalminnende
televisiekijker hoeft dat evenmin te doen.
Betaaltelevisie lijkt aardig omdat ‘de rekening terecht komt waar hij hoort’, bij de kijker. Toch passen er bij betaal-televisie enige
kanttekeningen. Niet alleen ontstaat er bij betaling door kijkers vaak een sub-optimale situatie doordat de prijs boven de marginale
kosten komt te liggen terwijl betaling niet nodig is voor de productie van de beelden, maar ook zijn er niet te onderschatten
transactiekosten. De huurpijs van de decoders bedraagt zo’n Æ’ 15 per maand; ongeveer evenveel als de huidige omroepbijdrage. En
betaaltelevisie zal de inkomensongelijkheid vergroten. De tweedeling in de samenleving zal zich straks uitstrekken tot wie er bijvoorbeeld
nog naar een Europacup- finale van Feyenoord kan kijken, en wie niet. Al met al lijken de voordelen van betaal-televisie vaak niet op te
wegen tegen de nadelen. De overheid zou dan ook, nu het nog kan, snel moeten ingrijpen.
1 Zie R.H. Koning, Discussie: Over prijsdiscriminatie en het voetbalduopolie, ESB, 25 september 1996, blz. 799.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)