Ga direct naar de content

De Opec, de olieprijzen en de Wester se economieen op lange termijn

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 27 1985

De Opec, de olieprijzen en de
Wester se economieen op lange termijn
PROF. DR. P.R. ODELL*
Zowel de mislukking van het Opec-streven om de oliemarkt te
blijven beheersen, als het wijdverbreide ongeloof in een feitelijk
aanbodoverschot van olie (hoewel de dollarprijs van olie al 25%
lager is dan drie jaar geleden), vloeien voort uit een principiele
misvatting ten aanzien van de vraag- en aanbodverhoudingen op
de wereldmarkt voor energie. Deze misvatting is deel gaan uitmaken van de gangbare scenario’s en voorspellingen van de meeste
onderzoekers en beleidsmakers in de laatste tien jaar. De gedachtengang van deze onderzoekers en beleidsmakers was enerzijds
dat de vraag naar energie ongeveer net zulke hoge groeivoeten
zou blijven vertonen als in de periode 1948-1973. Anderzijds veronderstelde men dat het potentiele wereldaanbod van olie uit
niet-Opec-landen zeer beperkt was vanwege feitelijke schaarste
of produktietechnische problemen. Daarom, zo redeneerde men,
zou de olieprijs onvermijdelijk blijven stijgen, zelfs ten opzichte
van de prijs van meer dan $ 35 per vat die in 1981 werd bereikt.
De meningsverschillen beperkten zich voornamelijk tot de vraag
welke exponentiele prijsontwikkeling de meest realistische aanname voor planningsdoeleinden zou zijn. In elk geval zou van
olie moeten worden overgeschakeld op andere energiebronnen,
met name op kolen en kernenergie.
Zoals enkelen al vele jaren beweren, is de kans dat beide bovengenoemde veronderstellingen juist zijn, bijzonder gering. En
de kans dat de genoemde conclusies van toepassing zijn, is helemaal minimaal. In de eerste plaats was de snelle groei van het
energieverbruik tussen 1945 en 1973 een korte-termijnafwijking
van een duidelijke trend (sinds 1860) in de mondiale energieconsumptie, die een jaarlijkse stijging aangeeft van 2,2% (zie figuur
1). De uitzonderlijk snelle groei in de periode na de tweede wereldoorlog was een gevolg van de unieke situatie dat vrijwel alle
nationale economieen tegelijkertijd in het steilste gedeelte van
hun energieverbruikscurve zaten die het verband tussen de stijging van het energieverbruik en de economische groei aangeeft.
Reeds voordat de eerste oliecrisis zich in het begin van de jaren
zeventig voordeed, raakten de hoogst-ontwikkelde economieen
van het steilste stuk van deze curve af, zodat de groeivoet van het
wereldenergieverbruik, ongeacht de prijsverhogingen, toch al
zou zijn gaan dalen. Dit ,,natuurlijke” proces werd versneld en
versterkt door de stijging van de olie- en de energieprijs. De energieprijsstijgingen maken bovendien het verloop van de curve
vlakker. Daardoor worden landen die nog in energie-intensieve
fasen van het ontwikkelingsproces zitten, geconfronteerd met
veel lagere groeivoeten van het energieverbruik. Het mondiale
stijgingspercentage van de energieconsumptie is sinds 1973 ge-

A. Feitelijk energieverbruik in 1980 (9.000 mtse).
B. Energieverbruik in 1980 als de trend van 1945-1973 zich had voortgezet
(11.000 mtse).
C. Energieverbruik in 1980 als de trend van 1860 – medio jaren vijftig zich had
voortgezet (5.250 mtse).
D. Nulgroei in het energieverbruik na 1980; het tijdstip waarop het energieverbruik weer terug is op de lange-termijn-trendwaarde is 2008.

198

Tabel. Energie-aanbod in de niet communistische wereld (exclusiefOpec-landen) in 1973 en 1983, in mln. tonnen olie-equivalenten
1973

mtoea)
Totaal energieverbruik
waarvan:
— import van Opec-olie
— overige energie-import b)
– binnenlandse produktie
waarvan:
• olie
• aardgas
• steenkool
• overige energiebronnen

4.045

1983

% van
het totaal
100

mtoe

Vt van
het totaal

4.005

100

1.480
100
2.465

36,5
2,5
60,9

780
225
2.990

19,5
5,6
74,8

760
765
805
135

18,8
18,9
19,9
3,3

1.115
685
955
245

27,8
17,1
23,8
6,1

a) mtoe = miljoenen tonnen olie-equivalenten.
b) Olie, aardgas en steenkool uit centraal-geleide economieen.

daald tot onder de lange-termijngroeivoet van 2,2% over de periode 1860-1945. Dat lijkt voorlopig zo te blijven, maar, zoals uit
figuur 1 blijkt, zal het nog tot 2008 duren voordat het verbruik
weer terug is op de trendlijn die de lange-termijnontwikkeling
weergeeft, zelfs als de groei in de tussentijd nul is.
Tegen deze achtergrond is het helemaal niet moeilijk om zich
onafhankelijk te maken van olie in het algemeen, en van Opecolie in het bijzonder, zoals de Westerse beleidsmakers nastreven.
Het energieverbruik stijgt niet of nauwelijks en de olieprijs ligt
op een niveau waarbij een hele reeks alternatieve energiebronnen
economisch aantrekkelijk is. In feite is de afhankelijkheid van de
wereld van Opec-olie dan ook al sterk verminderd, zoals de label
aangeeft. De bijdrage van Opec-olie aan de energievoorziening
van de niet-communistische landen is sinds 1973 gehalveerd en is
nu kleiner dan die van elk van de belangrijkste alternatieven, te
weten niet-Opec-olie, steenkool en aardgas. Bovendien ligt de
produktie van deze alternatieven in geen enkel geval op het op
korte termijn maximaal bereikbare niveau, laat staan op het uiteindelijk op middellange tot lange termijn bereikbare niveau.
Daarenboven is de bijdrage van niet-Opec-energiedragers in de
niet-communistische landen (inclusief kernenergie, waterkracht
en zonne-energie plus biogas en andere alternatieven) bijna verdubbeld, terwijl door de kolen-, olie- en gasexport van het Oostblok het aandeel van deze landen in de energievoorziening van de
niet-communistische landen is gestegen van 2,5% tot 5,6%.
Met andere woorden, de olieschaarste waarvan de Westerse
beleidsmakers zo overtuigd waren, bleef uit. Integendeel, de
prijsverhogingen sinds 1970 hebben toevoegingen aan de wereldolievoorraad (met ca. 450.000 mln. vaten) uitgelokt die het verbruik over dezelfde periode (ca. 300.000 mln. vaten) met meer
dan 50% overtroffen. De verhouding tussen de totale olievoorraad en de olieproduktie is daardoor nu gunstiger dan ooit. Zelfs
al zou de olieconsumptie met 2,5% per jaar stijgen (vergeleken
met een daling na 1973) en zouden er in de toekomst geen toevoegingen aan de wereldolievoorraad worden gedaan (wat ondenkbaar is), dan zou het tot ver in de jaren twintig van de volgende
eeuw duren voordat de produktie wegens schaarsteproblemen
zou moeten worden ingekrompen. De hogere olieprijzen leidden
er bovendien toe dat het voor ieder niet-olie-exporterend land
voordelig werd binnenlandse olievoorkomens in exploitatie te
nemen ongeacht de kwaliteit. Die olie diende in de eerste plaats
om de importbehoefte te verminderen, maar werd daarnaast ook
op de wereldmarkt afgezet. Zodoende zijn er steeds meer olieproducerende landen bijgekomen en hebben zich steeds meer alternatieven voor Opec-olie aangediend.
* De auteur is bijzonder hoogleraar Economische Geografie aan de Economische Faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam en directeur van het Centrum voor Internationale Energie Studies, EUR ICES.

Zou de Opec zich rekenschap gaan geven van de feiten met be-

De meeste landen zijn op deze wijze steeds onafhankelijker ge-

worden van Opec-olie. Zij hoeven pas in laatste instantie een be-

trekking tot de vraag- en aanbodverhoudingen op de wereld-

roep te doen op de olie van Opec-landen. Dit betekent, paradoxaal genoeg, dat nu vele van de goedkoopste olievoorraden
niet worden geexploiteerd, terwijl steeds meer dure olie door
nieuwe leveranciers wordt geproduceerd, omdat dit bij een

markten voor olie en energie op middellange en lange termijn en

besluiten te gaan werken aan de totstandkoming van een beleid
dat afgestemd is op dat van de OECD-landen (waardoor een
scherpe olieprijsdaling kan worden vermeden), dan is het nog

lang niet zeker dat de reactie van de OECD daarbij zal aansluiten. Om een gunstige reactie te krijgen zou de Opec op z’n minst

marktprijs van $ 29 per vat winstgevend is geworden. Deze situatie zal op de korte tot middellange termijn niet sterk veranderen,
zelfs niet als de prijs met een derde daalt of zelfs halveert, omdat

moeten instemmen met een verscheidene decennia volgehouden

daling van de reele olieprijs. Eveneens zou de Opec duidelijk de

maar een gering deel van die alternatieve olie meer produktiekosten vergt dan $ 10 per vat.
Figuur 2 laat het verloop van de olieprijs sinds 1950 zien, alsmede verscheidene alternatieven voor het toekomstige prijsverloop. De snel groter wordende kloof tussen de concurrerende
marktprijs en de olieprijs die het resultaat is van de verkeerde
reactie van de OECD op de tijdelijke heerschappij van de Opec
heeft inmiddels – bij afwezigheid van een kartel dat het meren-

bereidheid moeten tonen voldoende olie te produceren om te

voorzien in een voorzichtig expanderende behoefte (die b.v. met
2 £ 2!/z% per jaar stijgt). Vanuit het gezichtspunt van de geindustrialiseerde landen zijn de voordelen van een dergelijke ontwikkeling, vergeleken met het sirapel genieten van de voordelen
van een ineenstorting van de oliemarkt, dat men ten eerste de,
waarschijnlijk zoete, vruchten plukt van een afnemende onze-

deel van de produktie omvat — eensituatievaninherenteinstabi-

kerheid met betrekking tot de stabiliteit van de internationale

liteit op de oliemarkt geschapen. In een markt die een nieuw

economic, dat men ten tweede veel minder zal hoeven te investeren in de produktie van energie die aanzienlijk duurder is dan

evenwicht zoekt, zal de olieprijs moeten dalen. Zonder de impliciete, en soms expliciete, steun van de OECD-landen is de Opec

Opec-olie, en dat men ten slotte een internationaal-politiek dividend op een dergelijke overeenkomst tussen Noord en Zuid kan

niet in staat de situatie in de hand te houden. Hoe langer de Opec
eenzijdig probeert de olieprijs hoog te houden, hoe sterker de

behalen.
Slechts een optimist zal de snelle totstandkoming van een dergelijke verreikende overeenkomst waarschijnlijk achten. Het is

prijsdaling uiteindelijk zal zijn omdat vraag en aanbod steeds
verder uit elkaar zullen komen te liggen. Vanaf het moment dat

die prijsval zich voordoet en er opnieuw een concurrerende

immers zeer twijfelachtig dat er nu reeds een passend Kader en

markt onstaat – met een prijs van b.v. $ 10 per vat (in dollars
van 1985) – zullen de meeste olieproducerende landen waar-

passende grondslagen te vinden zijn voor de complexe onderhandelingen die voor zo’n overeenkomst nodig zijn. Volgens de heer-

sende opvattingen in de OECD-landen wordt een dergelijke over-

schijnlijk heel lang moeten wachten voordat er weer een olieprijs
zal kunnen gelden die een substantiate economische ,,rent” voor

eenkomst zelfs nog niet gezien als iets waarover zinnig te praten

de olieproducerende landen oplevert. Zelfs voor de landen die te-

valt. Dat blijkt wel uit de wijze waarop het Internationaal Ener-

gen de laagste kosten producer en, zoals Saoedi-Arabie, zullen de
olie-opbrengsten dan nog maar een schijntje bedragen van de
huidige opbrengsten.
Tot nu toe heeft de Opec niet kunnen inzien dat zij niet langer
in staat is de oliemarkt zonder hulp van buitenaf te beheersen,

gie Agentschap zelfs nu nog een fundamentele olieschaarste presenteert als meest waarschijnlijke toekomstbeeld – juist voor de
middellange en lange termijn – ondanks het feit dat de bewijzen

voor het tegendeel zich opstapelen (zie de op lange termijn beperkte vraagstijging naar olie en de blijvend goede vooruitzich-

ten voor de toeneming van energieaanbod uit niet-Opec-Ianden).

nog afgezien van haar verzoeken aan andere olieproducenten het

Zolang de OECD en de Opec elkaar niet vinden in een beleid dat

bestaande fragiele evenwicht niet te verstoren. Wat de Opec moet

een neerwaartse olieprijsschok tracht te voorkomen, lijkt Opecolie gedoemd steeds minder belangrijk te worden voor de enef-

leren accepteren is dat het handhaven van een olieprijs in de
buurt van het huidige niveau (een prijs boven de $ 20 per vat)
slechts mogelijk is als de geindustrialiseerde landen als een blok
de kern van hun energiebeleid van de afgelopen tien jaar laten varen, nl. het overschakelen van olie op andere energiebronnen.
Zonder een dergelijke beleidsommezwaai zal de wereldvraag

gievoorziening van de Westerse landen. Dat is niet alleen overduidelijk ten nadele van de lidstaten van de Opec, maar op de
middellange en lange termijn ook ten nadele van de Westerse economieen, gezien de kosten – in economische en politieke zin –

die produktie en consumptie van energie uit andere dan Opec-

naar olie weinig of in het geheel niet stijgen, omdat bij een voort-

bronnen met zich meebrengt.

gezette toeneming van de produktie en consumptie van nietOpec-olie de Internationale vraag naar olie uit Opec-landen
voortdurend verder zal worden afgeknepen.

Peter R. Odell
,,Beheerste” daling van de opliej

lange-termijn-aanbodcurve bij e

Figuur 2. Olieprijzen 1950-2050

convergerend Opec/OECD-bele
vanaf resp. 1981, 1982, 1983, ..

Maximaal bereikte
olieprijs

30-,

Olieprijs
per vat
in $ 1980

1981

25-

X.1982

20-

V

Feitelijke
olieprijs
($ 1980)

Prijsval
bij het uitblijven

..

1983

van overeenstemming
15-

tussen Opec en
OECD

10-

U-vormige lange-termij

-groeivoet van het energ
. Na een prijsval komt de olieprijs
weer op de lange-termijn-aanbodcurve.

1950

ESB 27-2-1985

1960

1970

1980

1990

2000

2010

2020

199

Auteur