Ga direct naar de content

De ontwikkeling van de handel tussen de EG en de ACS-landen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 1 1986

De ontwikkeling van de
handel tussen de EG
en de ACS-landen
Op 28 februari 1985 eindigde de
werkingsduur van de tweede overeenkomst van Lome, die op 31 oktober
1979 tussen de negen Europese lidstaten en 58 ontwikkelingslanden in Afrika, het CaraTbisch Gebied en de Stille
Oceaan (ACS-staten) was gesloten.
Als een van de hoofddoelstellingen
van dit verdrag en van zijn voorganger
gold het bevorderen van de handel tussen de Gemeenschap en de ACS-staten en vooral van de groei en diversificatie van de ACS-exporten. Belangrijke instrumenten daarbij waren het verlenen van handelspreferenties en een
omvangrijk financieel en technisch
hulpprogramma.

20

Analyse van de ontwikkeling van de
handel tussen de Gemeenschap en de
ACS-staten gedurende de eerste overeenkomst logenstrafte echter de optimistische verwachtingen die bij de ondertekening van het eerste verdrag in
1975 waren geuit over de haalbaarheid
van die doelstelling. Alle handels- en
hulpmaatregelen ten spijt slaagden de
ACS-staten er tijdens de Lome-l-periode niet in hun positie op de EG-markt te
verbeteren. Tevens bleef hun exportstructuur nagenoeg ongewijzigd. Aan
het eind van de looptijd van Lome-l
werd de handel met de Gemeenschap
nog steeds gedomineerd door een
handvol ACS-staten en bleef het

label 1. Handel tussen de EG en 63
ACS-staten, 1975-1984, in miljarden
Ecu, ongedefleerd
EG-import
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983
1984

EG-export

Exp.-lmp.

8,8
10,6

8,2
10,0
12,6
12,8

-0,6

12,6
12,0
14,9
19,2
16,7
18,2
19,8
24,8

11,9
15,9
18,8
18,7
15,9
16,4

-0,6
0,0
+ 0,8
-3,0
-3,3
+ 2,1
+ 0,5
-3,9
-8,4

Bron: Eurostat, EC-ACP trade: A statistical analysis
1970-1981, Luxemburg, 1983; Eurostat, Analytical tables
of external trade-NIMEXE, volume Z, 1980, 1981, 1982,
1983, 1984; Eurostat, Monthly External Bulletin,
1958-1983, 1984.

exportpakket zich concentreren op
een beperkt aantal, voornamelijk primaire, produkten 1).

Balans van Lome II
Nu statislische gegevens over het
handelsverkeer tot en met 1984 beschikbaar zijn, rijst de vraag of soortgelijke conclusies ook van toepassing
zijn op de werkingsduur van Lome II2).
Dit is inderdaad het geval, ook al lijkt
op het eerste gezicht het toenemen
van de nominale waarde van de ACSexporten in tabel 1 uit te wijzen dat de
preferentiele tarieven een positieve invloed op de handel tussen de Gemeenschap en de ACS-staten hebben uitgeoefend. De handelsbalans geeft een
wisselend beeld te zien, maar is overwegend in het voordeel van de ACSstaten. Het laatste is evenwel grotendeels veroorzaakt door de uitvoer van
ruwe olie. Laat men olie buiten beschouwing, dan heeft de Gemeenschap over de gehele periode van tien
jaar een aanzienlijk exportsurplus.
Ook dient men er rekening mee te
houden dat de Gemeenschapsstatistieken, zoals gebruikelijk is voor de
goedereninvoer, de cif-waarde (cost insurance freight) aanhouden en voor de
goederenuitvoer de fob-waarde (free
on board). Gaat men daarentegen uit
van de cif-invoerwaarde van de ACSstaten en van de fob-uitvoerwaarde,

1) Zie onder meer: J. Moss en J. Ravenhill,
Trade between the ACP and the EEC during
Lome I, in: C. Stevens (ed.), EEC and the third
world: a survey, Londen 1983, biz. 133-151; H.
Eisold en R. Hasse, Time for reorientation in
Lome III?, Intereconomics, maart/april 1984,
biz. 78-83.
2) Zes staten traden na ondertekening van het
tweede Lome-verdrag toe tot het verdrag. Van
de vijf, waarvan de handelscijfers in tabel 1 zijn
opgenomen (Antigua en Barbuda, Belize, St.
Vincent en Grenadinen, Vanuatu en Zimbabwe; St. Christopher en Nevis trad eerst in 1984
als 64e staat toe), bereikte alleeen de invoer
resp. uitvoer van Zimbabwe een waarde die
uitsteeg boven de 100 miljoen Ecu. Opname
van de handelscijfers van deze vijf staten oefent derhalve geen belangrijke invloed uit op
de bevindingen.

dan zou de handelsbalans overwegend in het voordeel van de Gemeenschap zijn.
Bij de beoordeling van Lome-11 gaat
het er echter niet zozeer om of de handel tussen de EG en de ACS-staten
zich gunstig heeft ontwikkeld, maar of
deze ontwikkeling gunstiger is geweest dan die van de handel tussen de
EG en ontwikkelingslanden die niet
konden profiteren van de lagere invoerrechten. In de volgende label is
derhalve het marktaandeel van de
ACS-groep met dat van andere ontwikkelingslanden vergeleken.
Uit deze tabel komt naar voren dat
de verwachte dynamische ontwikkeling van de handel geheel is uitgebleven. Integendeel, in de 10 jaar waarin
de handelspreferenties van kracht waren, hebben de ACS-staten nun marktaandeel niet kunnen behouden.
De geaggregeerde cijfers worden in
sterke mate be’mvloed door de waarde
van minerale brandstoffen, aardolie en
-produkten en de positie van Nigeria
als grote olieexporteur. Indien men deze goederengroep, die aan de zijde
van de ACS-staten voor het overgrote
deel uit ruwe aardolie bestaat, aftrekt
van het geheel, dan ontstaat een voor
de ACS-staten nog ongunstiger beeld
(zie de percentages in tabel 2 tussen
haakjes). Gemiddeld 45% van de totale ACS-uitvoer naar de EG bestond uit
deze goederen. Nigeria neemt 80%
hiervan voor zijn rekening; aardolie en
-produkten zijn goed voor 95% van de
totale Nigeriaanse uitvoer. De aanzienlijke daling in 1981 van de totale EGinvoer uit de ACS-staten valt dan ook
samen met een forse vermindering van
de Nigeriaanse olie-export naar de Gemeenschap. Ook het dalend exportaandeel van de Gemeenschap naar de
ACS-groep is grotendeels te verklaren
uit de verhoudingsgewijs sterk teruggelopen export van onder meer machines, ijzer en staal naar Nigeria sinds
1981, dat in betalingsbalansproblemen geraakte.

Concentratie op landen
en produkten
De ACS-staten, als groep het produkt van Europees ontwikkelingsbeleid, vormen een zeer heterogeen gezelschap qua inwonertal, oppervlak,
en economische ontwikkeling. Dertig
staten hebben elk een inwonertal lager
dan 1 miljoen. In dit licht bezien is het
dan ook niet verwonderlijk dat ruim 20
staten te zamen minder dan 1 procent
van de totale ACS-export naar de Gemeenschap voor hun rekening nemen.
Ook afgezien van deze groep blijft de
export echter sterk gedomineerd door
enkele staten, die ook tijdens de eerste
overeenkomst tot de belangrijkste exporteurs behoorden, te weten Nigeria,
Ivoorkust, Kameroen, Zaire en Gabon,
die te zamen ± 60% van de totale export naar de EG voor hun rekening
namen.
1-1-19RR

Tabel 2. Aandeel van deACS in de totale invoer en uitvoer van de EG, in vergelijking met het aandeel van de andere ontwikkelinglanden, in procenten a)
1975
Invoer:

aandeel ACS:
aandeel andere
ontwikkelingslanden:

1976

1977

1978

1979

1980

1981

1982

1983

1984

7.0
( 6,6)

6,6
( 6,4)

7,3
( 7,2)

6,7
( 6,3)

6,8
( 5,6)

7,0
( 5,1)

5,5
( 4,5)

5,7
( 4,4)

6,0
( 4,6)

6,5
( 4,9)

37,4
(19,3)

37,8

36,8
(19,8)

33,6
(18,6)

34,1
(19,2)

35,7

(18,5)

(19,1)

37,0
(18,7)

34,4
(19,0)

31,1
(19,5)

28,9
(19.3)

15,7
(28,0)

14,9
(25,7)

16,9
(26,7)

16,6
(25,3)

16,6
(22,6)

16,3
(21,1)

12,9
(19,4)

14,2
(18,8)

16,2
(19.1)

18,3
(20,2)

6,9
( 7,0)
30,3
(30,9)

7,3
( 7,3)
30,1
(30,9)

7,9
( 7,9)
31,1
(32,0)

7,5
( 7,5)
32,0
(32,6)

6,3
( 6,1)
30,9
(32,0)

7,3
( 7,0)
31,3
(32,1)

7,1
( 7,1)
35,0
(35.8)

6,5
( 6,7)
34,3
(35,4)

5,3
( 5,4)
33,2
(34,2)

4,7
( 4,7)
30,5
(31,5)

18,5
(18,5)

19,5

20,3
(19,8)

19,0
(18,7)

16,9
(16,5)

18,9
(18,7)

16,9
(16,6)

15,9
(15,4)

13,8

(19,1)

(13,4)

13,4
(13,0)

aandeel ACS in het
totaal van de
ontwikkelingslanden
Uitvoer

aandeel ACS
aandeel andere
ontwikkelingslanden

ACS aandeel in het
totaal van de
ontwikkelingslanden

a) Tussen haakjes cijfers exclusief minerale brandstoffen, aardolie en -produkten
Bron: zie tabel 1.

Tevens is de afhankelijkheid van enkele hoofdprodukten tijdens de tweede
overeenkomst niet afgenomen, hetgeen tot uiting komt in tabel 3. De acht
belangrijkste goederengroepen zijn
goed voor ca. 80% van de totale export
van de ACS-staten naar de EG. Nu
hoeft hoge goederenconcentratie op
zich zelf niet negatief te zijn; voor de
meeste van de in de tabel genoemde
produkten geldt echter dat de prijzen
op de wereldmarkt gedaald zijn.
In de figuren wordt op een andere

tering van de ACS-staten op de EGmarkt. Ook is er voor de ACS-staten als

groep nagenoeg geen wijziging van
betekenis opgetreden in hun exportstructuur. Een beperkt aantal landen
domineert de ACS-export naar de EG,
die nog steeds – gemeten naar belangrijkste goederengroepen – weinig
diversificatie vertoont en voornamelijk
primaire produkten orrivat of een
eerste bewerking daarvan.

Tabel 3. Percentueel aandeel van de belangrijkste produktgroepen t.o. v. de totale ACS-export naar de EG a)
1980

1981

1982

1983

1984

suiker, suikerwerk

48,6(1)
8,1 (2)
6,4 (3)
5,2 (4)
4,5 (5)
3,9 (6)
3,1 (7)
2,7(8)

42,8(1)
8,0 (2)
6,6(3)
5,4 (4)
4,4 (6)
5,4 (5)
3,0 (8)
3,2 (7)

45,7(1)
9,1 (2)
6,6(3)
5,0 (4)
3,9 (6)
4.7(5)
2,8 (8)
3.4(7)

45,5(1)
10,0(2)
5,8 (3)
4,5 (5)
3,7 (6)
4,8 (4)
3,1 (7)
2,9 (8)

46.4(1)
10.7(2)
6,7(3)
3,8 (5)
3,2 (6)
4,5 (4)
2,2(10)
2,9 (7)

Totaal

82,5

78.8

81,2

80,3

80,4

minerale brandstoffen, aardolie en -produkten
koffie, thee en specerijen
cacao en bereidingen
koper
hout, houtskool, houtwaren

metaalertsen, slakken en assen
anorganische chemische produkten

a) Tussen haakjes de rang die de waarde van de goederengroep heeft t.o.v. de waarde van andere groepen
Bron: zie tabel 1.

wijze de blijvende afhankelijkheid van
enkele hoofdprodukten geTllustreerd.
Voor elk van 61 ACS-staten is nagegaan welk percentage van zijn export
voor rekening komt van de voor die
staat belangrijkste goederengroep 3).
Op grond van deze gegevens kan worden afgeleid in welke mate de export
van de ACS-staten als geheel afhankelijk is van de belangrijkste goederengroep. Dit is gebeurd voor drie jaren:
1980, 1982 en 1984. Bij figuur 2 is dezelfde procedure toegepast, met dien
verstande dat in deze afbeelding de afhankelijkheid van de belangrijkste
twee goederengroepen is weergegeven. In beide gevallen blijkt dat de op
deze wijze gemeten exportconcentratie in 1980 en 1984 hoger was dan die
in 1982.

Uit het hierboven weergegeven sta-

tistische materiaal kan men constateren dat het tweede Lome-verdrag niet
is samengegaan met een positieverbe-

Lome-IH:
in het voetspoor van Lome-II
Van ACS-zijde wordt de teleurstellende handelsontwikkeling in hoofdzaak toegeschreven aan de in het
tweede verdrag opgenomen uitzonderingen op de vrije toegang voor hun
produkten tot de EG-markt, aan nontarifaire maatregelen en aan erosie
van hun handelspreferenties die door
EG-concessies jegens derde landen
werd teweeg gebracht. Tijdens de
moeizame onderhandelingen voor het
derde Lome-verdrag vroegen de verte3) Volgens de goederenclassificatie van NlMEXE, de nomenclatuur voor de buitenlandse
handel opgesteld door Eutostat op het 2-cijferniveau, waarbij de goederenmassa is opgesplitst in 99 afzonderlijke categorieen. Niet opgenomen zijn Antigua en Barbadu, en Tuvalu.

Figuur 1. Procentueel aandeel van de belangrijkste goederengroep in de totale
export per ACS-staat, 1980, 1982, 1984 a)

totaal aanial ACS-landeo

a) Leesvoorbeeld Punt A geeft aan dat er in 1980 dertig ACS-staten waren waarvan de export
voor 58% of meer in beslag werd genomen door een goederengroep. In punt B wordt aangegeven
dat in 1984 dertig (niet noodzakelijkerwijs dezelfde) staten voor 62% van hun export athankelijk
waren van de belangrijkste goederengroep.
In vergelijking met 1980 zou de gerichtheid op een goederengroep van 61 ACS-staten dus toegenomen zijn indien de lijn voor 1984 rechts en hoger ligt dan de lijn voor 1980.

genwoordigers van de ACS-staten om
vrijeretoegang van verwerkte (en agrarische) produkten, om versoepeling en
vereenvoudiging van de oorsprongregels en voorts om afschaffing of begrenzing van de vrijwaringsclausule.
Van Gemeenschapszijde werd hiertegenover gesteld dat de hoofdoorzaak
eerder terug te voeren is op de gebrekkige produktiestructuur van de ACSstaten.
Nu kan men meegaan met het Gemeenschapsargument dat het onjuist
is verdergaande liberalisering van de
invoer te zien als het wondermiddel dat
de teleurstellende handelsontwikkeling van de ACS-staten in haar tegendeel zou doen omslaan. Het handelsregime van Lome, in de noord-zuidrelaties het meest liberate, is slechts een
van de vele factoren die de handel tussen de Gemeenschap en de ACS-staten be’mvloedt, en kan alleen geen
handel genereren 4). Dit neemt niet
weg dat met het benadrukken van de
gebrekkige produktiestructuur de Gemeenschap er zich wel erg gemakkelijk vanaf maakt. Juist omdat de ACSstaten zo’n lage industrialisatiegraad
hebben, zijn zij niet in staat voortal van
bewerkte produkten de door de Gemeenschap verlangde component aan
toegevoegde waarde te halen die deze
tot produkten van oorsprong zou maken. En in een aantal van de gevallen
waarin zij er wel in slagen deze drempel te nemen zoals bij textiel- en kledingprodukten, beschouwt de Gemeenschap deze produkten als hooggevoelig en reageert met communautaire plafonds.
Ook een vrijwaringsclausule die toegepast kan worden zodra ‘bijzondere
omstandigheden’ daartoe nopen, bemoeilijkt marktvoorspellingen voor de
ACS-staten en frustreert initiatieven tot
ontwikkeling van niet-traditionele exportindustrieen omdat niet aangegeven wordt wanneer, in welke mate en
voor hoelang (bij voorbeeld in relatie

22

tot een herstructureringsplan) zij in
werking zal treden. Zo stopten of beperkten ondernemingen in Senegal en
de Ivoorkust onder dreiging van deze
clausule belangrijke nieuwe textielprojekten 5). Indien de gebrekkige produktiestructuur inderdaad de belemmerende factor is voor de groei van de
ACS-exporten en het communautaire
handelsbeleid een geringe invloed uitoefent, dan kan men zich afvragen wat
de Gemeenschap heeft bewogen om
in het derde Lome-verdrag dat op 8 december 1984 werd gesloten het bestaande handelsregime in hoofdlijnen
te handhaven en slechts marginale
concessies te doen 6). De indruk wordt
versterkt dat de Gemeenschap een hogere prioriteit geeft aan de bescherming van bepaalde gebieden en bedrijfstakken in de Gemeenschap tegen
een in haar ogen al te grote toevloed
van gevoelige produkten (die echter in
de nabije toekomst op de totale Gemeenschapinvoer slechts een gering
percentage zou uitmaken), dan aan
het ontwikkelingsniveau van de ACS-

groep die 27 van de 36 als minst ontwikkeld geklassificeerde landen omvat.
In het derde verdrag wordt ook nauwelijks een relatie gelegd tussen handelsmaatregelen en een industriele
ontwikkelingsstrategie, die het beleid
van donor en recipienten ook wat betreft de relatief succesvolle ACSexportindustrieen op elkaar zou moeten afstemmen. Lome-ll bevatte nog
de expliciete doelstelling dat bij een
Europees industrieel herstructureringsbeleid rekening gehouden zou
worden met de speciale noden van de
ACS-staten. Dit rechtstreeks verband
legt het derde verdrag niet meer. Ook
dit draagt bij tot voornoemde indruk dat
aan de bereidheid tot een stimulerend
beleid op dit vlak een duidelijke grens
gesteld is.

G.W. van der Velden
De auteur is werkzaam bij het Nederlands instituut voor internationale betrekkingen Clingendael. Hij dankt drs. J.G. Siccama voor zijn
commentaar.

4) Le Courier, 1984, nr 84, pages jaunes 1
5) M.B. Dolan, The changing face of EEC policies toward the developing countries, Journal
of European Integration, 1981, nrs. 2/3, biz.
173.
6) Voor een analyse van Lome-Ill, zie o.m.:

J.P. Verloren van Themaat, Lome III: oplossing van de jaren ’70 voor de problemen van
de jaren ’80, Internationale Spectator, maart
1985, biz. 121-127.

Figuur2. Procentueel aandeel van de twee belangrijkste goederengroep in de totale export per ACS-staat.

Auteur