binnenland
De maatschappelijke impact van
de Nederlandse Hartstichting
De maatschappelijke impact van non-profitorganisaties is in
toenemende mate van belang voor donateurs. De jaarlijkse
maatschappelijke kosten van hartinfarcten onder de werkzame
bevolking zijn gedaald met bijna honderd miljoen euro tussen
1980 en 2006. De bijdrage van de Nederlandse Hartstichting
aan deze besparing is rond de acht miljoen euro per jaar.
H
et aantal non-profitorganisaties in
Nederland is aanzienlijk. Een van de
gevolgen hiervan is dat de non-profitmarkt een steeds competitiever karakter
krijgt. De donateurs eisen professionalisering van
de non-profitorganisaties en meer transparantie
in de financiële huishouding en maatschappelijke
rendementen van de charitatieve instellingen die zij
van geld voorzien (Emerson et al., 2000). Er wordt
al jaren gezocht naar een manier om het effect van
de activiteiten van non-profitorganisaties te kwantificeren. De in dit kader veel toegepaste kostenbatenanalyse legt een relatie tussen de input en
output van activiteiten. Echter, onder invloed van het
denken in termen van toegevoegde waarde en meerwaarde is er behoefte om de output verder te specificeren en na te denken over de daadwerkelijke impact
van de ondernomen activiteiten. Specifiek voor
charitatieve instellingen en non-profitorganisaties is
dat het zowel om financiële als om maatschappeÂ
lijke rendementen gaat. Beleidsmakers en managers
kunnen hun inzicht in de impact gebruiken bij de
communicatie en verslaggeving naar interne en
externe stakeholders. Hiernaast kunnen  esultaten
r
worden gebruikt voor beleidsbeslissingen, het
allocatieproces van middelen en voor  trategische
s
vernieuwing.
Van output naar impact
Karen Maas, Paulien
Booijink, Fiona
Burger en Harry
Commandeur
Promovendus, Â tudenten
s
en hoogleraar aan de
Erasmus Universiteit
Rotterdam
212
ESB
In de wetenschappelijke literatuur is een groot aantal
definities voorhanden voor het begrip impact en voor
aan impact gerelateerde termen zoals resultaten,
effecten en output. Internationaal zijn er verschillende methodieken ontwikkeld om impact te meten,
maar in de praktijk gaan deze methoden vaak niet
verder dan het in kaart brengen van output. Indien
men daadwerkelijk impact wil meten dient de zogenaamde impactwaardeketen, waarin onderscheid
wordt gemaakt tussen input, activiteiten, output,
resultaten en impact, in kaart te worden gebracht.
Bijvoorbeeld, als een non-profitorganisatie geld
(input) investeert in een antirookcampagne (activiteit) dan kan de output hiervan een aantal radiospots
en brochures zijn. Er kan echter pas over resultaat
94(4557) 3 april 2009
worden gesproken als men weet hoe vaak iemand
het spotje hoort of de brochure onder ogen krijgt.
Dit kan leiden tot een maatschappelijke impact als
die persoon hierdoor zijn gedrag verandert en daadwerkelijk stopt met roken. Deze aanpak is gebaseerd
op de volgende definitie van impact (Clark et al.,
2004): “Onder impact verstaan wij dat deel van de
totale resultaten dat voortkomt uit de activiteiten
van de organisatie, en die verder gaan dan wat er
sowieso gebeurd zou zijnâ€. In vier stappen, waaronder de bepaling van de reikwijdte van de casus, de
operationalisering van de indicatoren, de monetarisatie, en de bepaling van de impact, is de impactwaardeketen voor een specifieke casus in kaart gebracht.
De casus
De ontwikkelingen in herintreding op de arbeidsmarkt na een acuut hartinfarct en de bijbehorende
maatschappelijke kosten worden berekend voor de
periode 1980–2005. De maatschappelijke kosten
zijn in kaart gebracht op basis van een ziektekostenÂ
studie. Aansluitend wordt de impact van de
Nederlandse Hartstichting (NHS) op deze ontwikkelingen gekwantificeerd.
In de eerste stap is de reikwijdte, die bestaat uit
het perspectief, de tijdshorizon en de geografische
afbakening, van de studie bepaald. Het perspectief
van een impactstudie bepaalt in sterke mate welke
kosten- en batenposten relevant zijn (Oostenbrink
et al., 2004). Bij kostenberekeningen in de gezondheidszorg zijn er twee mogelijke perspectieven,
namelijk het bedrijfseconomische perspectief en het
maatschappelijke perspectief. In principe wordt bij
een economische evaluatie, zo ook in deze studie,
het maatschappelijke perspectief gehanteerd.
Immers de kosten van een hartpatiënt blijven niet
beperkt tot persoonlijke kosten, er is ook sprake van
maatschappelijke kosten als een patiënt bijvoorbeeld
niet meer in staat is om te werken. In de casus
wordt gekeken naar de beroepsbevolking, mannen en
vrouwen in de leeftijdscategorie van 15–65 jaar, en
wordt een vergelijking gemaakt tussen de situatie in
1980 en die in 2005. Verandering in maatschappelijke kosten wordt bepaald door te berekenen welke
kosten gemaakt zijn in 2005 en welke gemaakt
zouden zijn anno 2005 indien evenveel mensen een
hartinfarct zouden krijgen als in 1980. Hoewel de
baten van activiteiten van de NHS grensoverschrijdend kunnen zijn, denk hierbij aan investeringen in
onderzoek, is de scope van de casus gelimiteerd tot
Nederland. De beperkte beschikbare data noodzaken
hiertoe.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Voordat de maatschappelijke
zien: tussen de 49 en 85 procent (Perk en Alexanderson,
Hartinfarcten zijn
kosten kunnen worden berekend is
2004). In navolging van de  erzekeringskundige protocollen
v
in de tweede stap, de operationavan de Gezondheidsraad (Gezondheidsraad, 2005) wordt in
een belangrijke
lisering, in kaart gebracht hoeveel
deze studie gerekend met een  erintredingspercentage van
h
oorzaak van langdurig 75 procent. Dit percentage wordt verondersteld constant
mensen een acuut hartinfarct
krijgen, hoeveel mensen er hieraan
te zijn voor de hele onderzoeksperiode. Een tweede aspect
ziekteverzuim en
overlijden, hoe het herstel verloopt
is de termijn waarop patiënten weer aan het werk kunnen.
van vroegtijdige
en hoeveel patiënten herintreden
Hartinfarcten zijn een belangrijke oorzaak van langdurig
op de arbeidsmarkt na een acuut
ziekteverzuim en van vroegtijdige pensionering (Perk en
pensionering
hartinfarct. Uit verschillende
Alexanderson, 2004). Fysieke factoren, maar ook psychische,
databronnen, onder andere van
demografische en sociale factoren, kunnen van invloed zijn.
het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het
Gegevens over de herstelduur na een acuut hartinfarct specifiek voor Nederland
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
zijn niet beschikbaar, maar de Gezondheidsraad (2005) geeft aan dat een
en de landelijke Medische Registratie (LMR), zijn de
patiënt normaliter na tien tot twaalf weken weer volledig aan het werk moet zijn.
beschikbare data in kaart gebracht. Niet beschikbare De herstelduur in 1980 is vastgesteld op zes maanden (persoonlijke communidata zijn berekend op basis van literatuur of expertcatie met J. van Dijk, Arbo Management Groep en lid Revalidatie Commissie).
informatie.
Verondersteld wordt dat de herstelduur van zes maanden in 1980 lineair daalt
Data van het CBS geven inzicht in de status van de
tot op het niveau van tien weken in 2005.
Nederlandse bevolking op de arbeidsmarkt, werkTabel 1 toont een dalende trend, zowel in incidentie en sterfte als in ziekenhuiszaam of werkloos. In de berekening is aangenomen
opname en de duur van de opname. Directe sterfte en sterfte tijdens ziekenhuisdat personen die een hartinfarct krijgen naar rato
opname zijn sterk gedaald, respectievelijk met 64 en 62 procent. Ook is de duur
verdeeld zijn over het werkzame en het niet-werkvan ziekenhuisopname sterk afgenomen, van gemiddeld zeventien dagen naar
zame deel van hen. Deze aanname impliceert dat
zeven dagen, een afname van 59 procent.
de status op de arbeidsmarkt niet van invloed is op
In de derde stap zijn de data gemonetariseerd op basis van een ziektekostenhet wel of niet krijgen van een hartinfarct. Dit is in
studie. Ziektekostenstudies worden gebruikt om een indicatie te krijgen van de
tegenspraak met eerdere onderzoeksresultaten die
financiële consequenties van ziekten voor de maatschappij. Vier kostencategoaanwijzen dat met werk verbonden stress positief
rieën kunnen hierbij worden onderscheiden: directe en indirecte kosten binnen
gerelateerd is aan het krijgen van een acuut hartÂ
de gezondheidszorg, en directe en indirecte kosten buiten de gezondheidszorg
infarct. Maar hoewel er inderdaad een positieve
(tabel 2).
relatie lijkt te zijn, is deze niet in alle studies gevonIn navolging van de handleiding voor kostenonderzoek van het college van
den en is evenmin aangetoond dat het een causale
zorgverzekeringen worden de indirecte kosten binnen de gezondheidszorg niet
relatie betreft (Chandola et al., 2008). Onderzoek
meegenomen. Zou dit wel gebeuren, dan zouden de ziektekosten die een patiënt
toont tevens aan dat genetische aanleg en andere
in latere levensjaren krijgt omdat hij niet overlijdt aan een hartinfarct, ook
risicofactoren, zoals roken, hoog cholesterolgehalte,
meegenomen worden in de berekening. Omdat de hoogte van de directe kosten
obesitas en gebrek aan beweging een groter verklabuiten de gezondheidszorg beperkt is, worden ook deze niet meegenomen in de
rend vermogen hebben ten aanzien van het krijgen
berekeningen.
van een hartinfarct (Unal et al., 2005; Ades, 2001).
De incidentie van een acuut hartinfarct is in kaart
gebracht op basis van data over ziekenhuisopname
en primaire doodsoorzaken. In Nederland zijn vrijwel
Tabel 1
Trends in incidentie, sterfte, ziekenhuisopname en duur ziekenhuisÂ
alle beschikbare medische data anoniem  aardoor
w
opname.
alleen een top-downanalyse mogelijk is. Dit wil
Leeftijd 15–64
1980
2005
Daling 2005 t.o.v. 1980
zeggen dat nationale, geaggregeerde data zijn
Incidentie1
16.027
11.777
27%
gebruikt en geen data op het niveau van individuele
Directe sterfte1
3.124
1.140
64%
patiënten. In de berekening is er een onderscheid
Ziekenhuisopname1
13.173
10.637
19%
gemaakt tussen directe sterfte en sterfte in het
Sterfte tijdens ziekenhuis1.792
675
62%
ziekenhuis. De cijfers met betrekking tot ziekenhuisopname1
opname en incidentie kunnen overschat zijn omdat
Duur ziekenhuisopname
17
7
59%
niet bekend is of patiënten voor de eerste keer een
(dagen)
hartinfarct krijgen en worden opgenomen dan wel
1
Aantallen personen.
voor een tweede of derde keer. De gemiddelde duur
van de ziekenhuisopname is berekend op basis van
de het aantal personen dat in een ziekenhuis werd
Tabel 2
opgenomen en het totaal aantal dagen van elke
Kostencategorieën.
opname.
Binnen de gezondheidszorg
Buiten de gezondheidszorg
Indien een patiënt voor de incidentie werkzaam
Directe kosten
Medische kosten
Tijd- en reiskosten voor
was, wordt aangenomen dat de patiënt na herstel
patiënt en familie
een herintredingstraject ingaat. Bestaand internaIndirecte kosten
Medische kosten in gewonnen Productieverliezen
tionaal onderzoek naar herintreding na een hartlevensjaren
kwaal, waaronder ook een acuut hartinfarct, laat
Bron: Koopmanschap en Rutten, 1998
grote verscheidenheid in herintredingspercentages
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4557) 3 april 2009
213
Directe gezondheidskosten en
productiviteitsverlies
Recent heeft het RIVM (2008) een studie uitgevoerd naar de
kosten van de gezondheidszorg in Nederland in 2005. Voor
patiënten met coronaire hartziekten gaat het dan om 543,7
miljoen euro voor de leeftijdscategorie 15–65 jaar. Op basis
van de ziekenhuisduur van patiënten met coronaire hartziekten
is berekend dat 33 procent van de directe gezondheidskosten
van coronaire hartziekten voor rekening komt van patiënten
met een acuut hartinfarct: 178,3 miljoen euro in 2005. De
directe gezondheidskosten voor de overige jaren zijn gebaseerd op de incidentiecijfers. De indirecte kosten buiten de
gezondheidszorg zijn gedefinieerd als “kosten gepaard met
het productiviteitverlies en vervangingskosten door ziekte,
invaliditeit en sterfte van productieve personen, zowel bij betaald als bij onbetaald werk†(Brouwer et al., 1997). Werknemers kunnen worden vervangen,
hierdoor blijft het productieverlies beperkt tot de periode van afwezigheid tot
vervanging, de frictieperiode. In lijn met recente ziektekostenstudies (Leal et
al., 2006; Allender et al., 2008) is gerekend met een frictieperiode van drie
maanden. Evenals in een studie van Koopmanschap et al. (1995) is gerekend
met een gemiddelde productiviteit van een werknemer van tachtig procent. Dit
wil zeggen dat als de arbeidstijd met tien procent daalt, de productiviteit met
acht procent zal dalen. De productieverliezen zijn vervolgens berekend op basis
van de gemiddelde productiewaarde per werknemer, dat wil zeggen leeftijds- en
geslachtsspecifieke gemiddelde brutosalarissen inclusief overwerk voor belasting
en aftrekposten.
Tabel 3 toont dat zowel de gezondheidskosten gerelateerd aan een acuut hartinfarct als de productieverliezen zijn afgenomen in de periode 1980–2005,
respectievelijk met 27 procent en 36 procent. De totale maatschappelijke kosten
zijn gedaald met 96,8 miljoen euro, dat is een kostendaling van 29 procent.
Om in stap vier de impact van de Nederlandse Hartstichting op deze kostenontwikkeling in kaart te brengen is inzicht nodig in de factoren die bepalend
zijn voor deze daling. Sinds de jaren tachtig zijn er grote doorbraken in de
b
 ehandeling van hart- en vaatziekten gerealiseerd, waaronder trombolyse,
b
 ypassoperatie, coronaire angioplastiek, bloeddrukverlagende en andere
p
 reventieve medicijnen. In deze periode zijn ook allerlei maatschappelijke
ontwikkelingen geweest, bijvoorbeeld antirookcampagnes en -beleid, die ook
van invloed zijn op de daling. Onderzoek toont aan dat de ontwikkelingen in
medische zorg en behandeling voor 40–47 procent bijdragen aan de daling in
incidentie en sterfte door een acuut hartinfarct, terwijl veranderingen in risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals bloeddruk, roken, cholesterol, obesitas,
diabetes en fysieke inactiviteit, verantwoordelijk zijn voor 44–54 procent van de
daling (Capewell en O’Flaherty, 2008; Bennett et al., 2007; Ford et al., 2007;
Bots en Grobbee, 1996). In deze studie wordt aangenomen dat 45 procent van
de daling in incidentie en sterfte is toe te schrijven aan verbetering van medische
behandeling en vijftig procent aan verandering in de risicofactoren, vijf procent
van de daling blijft onverklaard. Vervolgens wordt verondersteld dat betere
m
 edische behandeling volledig is te danken aan wetenschappelijk onderzoek, en
dat verandering in risicofactoren toe te schrijven is aan preventie en voorlichting.
In Nederland is in 2005 zestig à zeventig miljoen euro uitgegeven aan
wetenschap elijk onderzoek op het gebied van hart- en vaatziekten, exclusief
p
industrieel gefinancierd onderzoek. In datzelfde jaar heeft de NHS voor elf
miljoen euro wetenschappelijk onderzoek gefinancierd, zestien tot achttien
Tabel 3
Maatschappelijke kosten gerelateerd aan acuut hartinfarct, 1980–2005
(in miljoen euro).
Leeftijd 15–64 jaar
Gezondheidskosten
Productieverlies
1980
244,1
86,9
2005
178,3
55,9
Totaal
331,0
234,2
214
ESB
94(4557) 3 april 2009
procent van het totale hart- en
vaatziekteonderzoek in Nederland.
Aangenomen wordt dat de bijdrage
van de NHS aan financiering van
wetenschappelijk onderzoek over
de jaren gemiddeld zestien tot
achttien procent van het totaal
is. Dit is een onderschatting, in
de jaren negentig was de bijdrage
van de NHS relatief veel groter,
tot vijftig procent van het totaal.
Resultaten van Nederlands onderzoek op het gebied van hart- en
vaatziekten zijn bovengemiddeld in vergelijking
met de resultaten van andere landen. Een recente
citatie-analyse, uitgevoerd door het Centrum voor
Wetenschap en Technologie Studies, toont tevens
dat de resultaten van door de NHS gefinancierd
onderzoek boven het Nederlandse en wereldwijde
gemiddelde liggen. Op basis hiervan kan worden
gesteld dat de financiële bijdrage van de NHS
evenredig bijdraagt aan de resultaten van onderzoek. Van de totale kostendaling van 96,8 miljoen
euro in 2005 is 45 procent toe te schrijven aan
betere medische behandeling, de bijdrage van de
NHS hieraan ligt tussen de 7 en 7,8 miljoen euro.
In 2006 heeft het RIVM een studie uitgevoerd
naar de Nederlandse uitgaven aan preventie van
ziekten, opgesplitst naar preventiemaatregelen per
ziektebeeld. Hieronder vallen zowel preventieve
behandelingen en medicijnen als educatie en voorlichting over ziekten. In 2003 is in Nederland 940,8
miljoen euro uitgegeven aan preventie, educatie
en voorlichting over hart- en vaatziekten. Bijna 96
procent hiervan (902 miljoen euro) betreft uitgaven
aan preventieve behandeling en medicijnen. De
NHS investeerde in 2003 9,56 miljoen euro aan
preventie en voorlichting van hart- en vaatziekten,
en neemt hiermee ongeveer een procent van de
totale uitgaven in Nederland voor haar rekening. Er
wordt aangenomen dat de bijdrage van de NHS aan
financiering van preventie van en voorlichting over
hart- en vaatziekten over de jaren heen gemiddeld
een procent van het totaal is. Dit is een onderschatting, de NHS heeft in bepaalde jaren tussen 1980
en 2005 enkele intensieve voorlichtingscampagnes
gevoerd. Van de totale kostendaling van 96,8 miljoen
euro is vijftig procent toe te schrijven aan preventie
en voorlichting, de bijdrage van de NHS hieraan is
0,5 miljoen euro.
In 2005 zijn
de maatschappelijke
kosten van
acute hartinfarcten
in Nederland
234,2 miljoen euro,
in 1980 was dit nog
331 miljoen euro
Daling 2005 t.o.v. 1980
27%
36%
29%
Resultaten
In 2005 zijn de maatschappelijke kosten van acute
hartinfarcten in Nederland 234,2 miljoen euro, in
1980 was dit nog 331 miljoen euro. Verschillende
partijen hebben hieraan bijgedragen; de NHS is er
een van. Op basis van financiële bijdragen van de
NHS aan zowel wetenschappelijk onderzoek als aan
preventie en voorlichting is de impact van de NHS
gekwantificeerd. De bijdrage van de NHS op de
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
besparing aan maatschappelijke kosten is gemiddeld
7,5 tot 8,3 miljoen euro per jaar, 7,7 Ã 8,6 procent
van het totaal.
Discussie
Het leveren van een positieve impact op de maatschappij is een belangrijke, zo niet de belangrijkste
doelstelling van maatschappelijke organisaties. Toch
slagen weinig organisaties erin hun maatschappelijke
impact zichtbaar te maken, laat staan te kwantificeren, zodat er ook bewust op gestuurd kan worden.
Inzicht in maatschappelijke impact stelt een organisatie in staat een beeld te krijgen van het eigen
functioneren en van de impact van de activiteiten op
de maatschappij. Dit kan enerzijds een afwegingskader bieden om te bepalen waar middelen ingezet
moeten worden en hoe prioriteiten gesteld moeten
worden. Anderzijds kan inzicht in maatschappelijke
impact ook worden benut om verantwoording af te
leggen en informatie te geven aan externe partijen.
Dit is de eerste keer in Nederland dat de maatschappelijke impact van een organisatie is gekwantificeerd. De resultaten tonen dat kwantificering mogelijk is, maar ook dat vele aannames nodig zijn. In
deze studie is een conservatief realistische aanpak
gebruikt, er is behoudend omgegaan met gemaakte
aannames. De bereikte ontwikkelingen in preventie
en behandeling van het acute hartinfarct hebben
naast een positief effect op de maatschappelijke
kosten ook een positief effect op levensduurverlenging en op de kwaliteit van het leven van burgers.
Een indicator om kwaliteit van leven en levensduurverlenging uit te drukken is een DALY (Disabilityadjusted life-years). DALY’s kunnen vervolgens in
geld worden uitgedrukt. Resultaten van een eerste
grove berekening tonen dat zowel de gemonetariseerde effecten als de impact van de NHS op deze
indicatoren een factor tien tot veertig groter zijn.
Literatuur
Ades, P. (2001) Cardiac rehabilitation and secondary prevention of coronary heart disease. New England journal of medicine,
345(12), 892–902.
Allender, S., P. Scarborough, V. Peto, M. Rayner, J. Leal, R.
Luengo-Fernandez en A. Gray (2008) European cardiovascular
disease statistics 2008 edition. Brussel: European heart network.
Bennett, K., Z. Kabir, B. Unal, E. Shelley, J. Critchley, I. Perry, J.
Feely en S. Capewell (2007) Explaining the recent decrease in
coronary heart disease mortality rates in Ireland, 1985–2000.
Journal of epidemiology and community health, 60(4), 322–327.
Bots, M. en D. Grobbee (1996) Cardiovascular diseases in the
Netherlands over the past 25 years – prevalence, incidence,
and trends in morbidity and mortality. Netherlands journal of
cardiology, 4, 141–146.
Brouwer, W., M. Koopmanschap en F. Rutten (1997)
Productivity costs measurement through quality of life? A
response to the recommendations of the Washington Panel.
Health economics, 6(3), 253–259.
Capewell, S. en M. O’Flaherty (2008) What explains declining
coronary mortality? Lessons and warnings. Heart, 94(9),
1105–1108.
Chandola, T., A. Britton, E. Brunner, H. Hemingway, M. Malik,
M. Kumari, E. Badrick, M. Kivimaki en M. Marmot (2008) Work
stress and coronary heart disease: what are the mechanisms?
European heart journal, 29(5), 640–648.
Clark, C., W. Rosenzweig, D. Long en S. Olsen (2004) Double
bottom line project report: Assessing social impact in double bottom
line ventures. methods catalog. www.shidler.hawaii.edu/Portals/1/
resources/DoubleBottomLine.pdf.
Emerson, J., J. Wachowicz en S. Chun (2000) Social return on
investment: exploring aspects of value creationin the non-profit sector.
San Francisco: The Roberts Foundation.
Ford, E., U. Ajani, J. Croft, J. Critchley, D. Labarthe, T. Kottke
en S. Giles (2007) Explaining the decrease in U.S. deaths from
coronary disease, 1980–2000. Obstetrical & gynecological survey,
62(10), 664–665.
Gezondheidsraad (2005) Verzekeringskundige protocollen:
aspecifieke lage rugpijn, hartinfarct. Den Haag: Gezondheidsraad.
Koopmanschap, M. en F. Rutten (1998) Berekening van
kosten van zorg; vaak onderschat in economische evaluaties.
Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 76(2), 83–88.
Koopmanschap, M., F. Rutten, B. van Ineveld, en L. van Roijen
(1995) The friction cost method for measuring indirect costs
of disease. Journal of health economics, 14(2), 171–189.
Leal. J., R. Luengo-Fernández, A. Gray, S. Petersen en M.
Rayner (2006) Economic burden of cardiovascular diseases in
the enlarged European Union. European heart journal, 27(13),
1610–1619.
Oostenbrink, J., C. Bouwmans, M. Koopmanschap en F. Rutten
(2004) Handleiding voor kostenonderzoek, methoden en standaard
kostprijzen voor economische evaluaties in de gezondheidszorg.
Diemen: CVZ.
Perk, P. en K. Alexanderson (2004) Chapter 8. Sick leave due to
coronary artery disease or stroke. Scandinavian journal of public
health, 32(63), 181–206.
RIVM (2008) Kosten van ziekten in Nederland 2005. Bilthoven:
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
Unal, B., J. Critchley, D. Fidan en S. Capewell (2005) Life-years
gained from modern cardiological treatments and population risk factor changes in England and Wales, 1981–2000.
American journal of public health, 95(1), 103–108.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4557) 3 april 2009
215