ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
De Kolennota (11)
In het eerste deel van de Nota energiebeleid, dat vorig
jaar is verschenen, heeft het kabinet-Van Agt de grondtrekken van zijn energiebeleid uiteengezet. De peilers
waarop het beleid rust zijn het opzetten van een omvangrijk besparingsprogramma en het streven naar diversificatie. De diversificatiedoelstelling houdt in dat zal
worden getracht het energieverbruik over meer bronnen
te spreiden. De Nederlandse energiestructuur is momenteel in hoge mate afgestemd o p olie en aardgas. Met name
door de grote twijfels m.b.t. de vraag of de mondiale
olievoorraden wel toereikend zullen zijn voor onze toekomstige energiebehoefte en door het feit dat onze afhankelijkheid van de OPEC-landen (vanwege de vrijwel
inelastische energiehonger in het westen) steeds groter
dreigt te worden, is het besef ontstaan dat spreiding van
het energieaanbod noodzakelijk is. Voor Nederland geldt
bovendien dat het aardgasaandeel in het totale energieverbruik moet worden teruggedrongen, zodat deze hoogwaardige energiedrager in de toekomst langer kan worden ingezet voor met name het particuliere kleinverbruik.
De Kolennota is een concretisering van de diversificatiedoelstelling. Zoals vorige week is uiteengezet, zal de
koleninzet in elektriciteitscentrales rond de eeuwwisseling 40% moeten bedragen. Er is kort ingegaan op de
(vele) problemen die samenhangen met zo’n forse toename van het kolenverbruik; het bleek dat bij een groter
kolenaandeel in het totale energieverbruik niet onaanzienlijke (milieu)risico’s moeten worden genomen.
Gezien deze risico’s is het niet zonder belang te weten
in hoeverre de toename van de koleninzet bijdraagt tot
een grotere diversificatie van het energieaanbod. Alleen
dan kan immers een zinvol oordeel worden gegeven
over de uitgezette kolenpolitiek.
Nu is het opvallend te moeten constateren dat in de
Kolennota op de kleinste details uitvoerig wordt ingegaan, maar dat het uiteindelijke ,,plaatjew, d.w.z. hoe
groot b.v. de olieafhankelijkheid van Nederland gegeven
de grotere koleninzet zal worden, ontbreekt. Aangezien o p tal van plaatsen de diversificatiedoelstelling in
direct verband wordt gebracht met een groter kolenaandeel en door het voorgestelde kolenbeleid ,,een substantiële diversificatie van de Nederlandse energievoorziening” (blz. 35) zou worden bereikt vond ik dit een
merkwaardige omissie, die – de lezer moet het me maar
niet kwalijk nemen -enige argwaan wekte. Toen ook het
Ministerie van Economische Zaken uiterst terughoudend
was in het verstrekken van cijfers (ik kon de diversificatie
berekenen op basis van deel I van de Nota energiebeleid)
werd de argwaan alleen maar versterkt. Ik besloot de
suggestie van EZ te volgen. O p basis van tabel I I van
Bijlage I van de Nota energiebeleid (deel l), konden de
aandelen van de fossiele energiedragers inderdaad worden
berekend (zie tabel).
Uit de ciifers van de tabel bliikt dat, gegeven het
(lage) energkscenario van het kabinet en de ;oorgestelde
energiepolitiek; de diversificatie van het aanbod van
Tabel. Totaal energieverbruik, (laag scenario) onderverdeeld naar energiedragers, in PJ en in procenten
I
Kolen
(
k
l
Olie
I I
k
Gas
I I
%
Nucleair]
%
energie alleen is terug te vinden in een vermindering van
het gasaandeel en een toename van het aandeel van
steenkool. De olieafhankelijkheid blijft groot en zal zelfs
tot 1990 nog wat toenemen. Zonder de vermindering van
het gasaandeel in het energieaanbod te willen bagatelliseren, is het de vraag of hier sprake is van de ,,substantiëlew
diversificatie waar de n,ota van spreekt, te meer daar de
diversificatienoodzaak wel degeliik in verband wordt
gebracht met onze afhahke1ijkhëid;an de OPEC-landen.
Weliswaar kan het s t a n d ~ u n tworden verdedigd dat
azonder een forse inzet va; kolen het olieaandeel zou
oplopen (en dat is waarschijnlijk ook juist), o p basisvande
ciifers bliikt dat door het gebruik van kolen de diversificatiëdoelstëlling slechts ten-dele wordt bereikt en dat in d e
toekomst, vanwege de invoer van olie en kolen, onze
energieafhankelijkheid van het buitenland zal toenemen.
Gezien deze conclusies kan ik me voorstellen dat het
voor het kabinet niet onaantrekkelijk was de diversificatie-uitkomsten naar een bijlage te verwijzen, en dan
nog zo te presenteren dat een pocket-calculator nodig is
om het inzicht in de cijfers te vergroten. Niettemin moet
tegen die handelwijze bezwaar worden aangetekend. De
controleerbaarheid van het handelen van de overheid
wordt hierdoor sterk beperkt. Mede gezien het (algemene)
belang van de te voeren energiepolitiek – er wordt nota
bene een volksraadpleging voor georganiseerd – is geheimzinnigheid m.b.t. eventuele tegenvallende cijfers
onaanvaard baar.
Ten slotte wil ik de aandacht vestigen o p een ander opvallend punt in de Kolennota. Zoals gezegd moet de
koleninzet in elektriciteitscentrales rond het jaar 2000
ten minste 40% bedragen; voor 20% van de openbare
elektriciteitsbehoefte mag (voor het z.g. reservevermogen)
nog gebruik worden gemaakt van gas en olie. De resterende 40% moet worden ,,opgevuld” met kolen en . . . .
kernenergie, afhankelijk van de uitkomsten van de z.g.
,,brede maatschappelijke discussie” en (belangrijker) het
resultaat van de besluitvorming in het parlement. In het
derde deel van de Nota energiebeleid zal de regering een
voorlopig oordeel uitspreken over de kernenergie. Hoewel het voor diegenen die enigszins o p de hoogte zijn
van de opvattingen van het kabinet geen verrassing zal
zijn, is het aardig te constateren dat o p basis van de
Kolennota al kan worden afgeleid dat het kabinet zal
kiezen voor kernenergie.
De vraag is nameliik hoe reëel de keuze tussen kolen en
kernenerg& voor d e nog ,,openstaandew capaciteit van
centrales (van 40%) is. Bii de presentatie van de Kolennota
noemde minister ~injaafiterêcht) milieuproblemenvan
de
kolen ,,gigantischv, terwijl minister Van Aardenne verschillende malen benadrukte dat het voorgestelde beleid
,,ambitieuswkan worden genoemd. Uit de tabel blijkt dat
bij het afzien van de kernenergie-optie in de jaren negentig
de koleninzet moet worden verdubbeld. Als al grote
vraagtekens moeten worden gezet bij de haalbaarheid van
de nu voorgestelde kolenpolitiek, kan een dergelijke
toename van het kolenaandeel gevoeglijk worden uitgesloten. Het is duidelijk dat het kabinet met het minimum
voor het kolenaandeel in elektriciteitscentrales voor de
(overigens geringe) diversificatie, meteen een maximum
heeft aangegeven vanwege infrastructurele en milieurestricties. Met het uitbrengen van de Kolennota heeft het
kabinet zijn laatste argument aangedragen voor de
invoering van kernenergie.
–
T. de Bruin
ESB 12-3-1980
297