De energie-intensiteit van de economie
Aute ur(s ):
CBS
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4145, pagina 259, 27 maart 1998 (datum)
Rubrie k :
Statistiek
Tre fw oord(e n):
economie, samenleving, energie
“Money makes the world go round” zegt een liedje en dat is terecht. Maar om onze geïndustrialiseerde economie te laten draaien is
naast geld ook energie nodig. Het binnenlandse energieverbruik vertoont de laatste jaren een stijgende trend, die evenwel achterblijft
bij de economische groei. De energie-intensiteit van het bruto binnenlands product (bbp) laat zodoende een dalende tendens zien. Deze
hangt samen met een dalende intensiteit bij de consumptie en in de industrie en met het toenemende dienstenkarakter van de
economie.
Na de tweede oliecrisis van 1977 nam het Nederlandse energieverbruik een aantal jaren af. Tegen het einde van de jaren tachtig begon
het binnenlandse energieverbruik (gemeten in joules) echter weer te stijgen. De stijging van het energieverbruik bleef nog wel achter bij
de economische groei. Daarmee zette de dalende tendens van de energie-intensiteit van de Nederlandse economie door, maar vooral na
1990 in een duidelijk langzamer tempo. Het lijkt nog te vroeg om te zeggen of de daling in 1995 en 1996 definitief tot stilstand is gekomen
(zie figuur 1).
Figuur 1. Meer energieverbruik, maar minder per eenheid product
Energieverbruik per gebruikersgroep
Transport grootste stijger
Het energieverbruik van het transport kende in de gehele beschouwde periode een nagenoeg onafgebroken stijging. Het was vooral het
wegverkeer dat meer energie ging gebruiken. In totaal nam het energieverbruik van het transport met bijna twintig procent toe. Omdat
zowel bedrijfsmatig als privé-vervoer tot het transport worden gerekend, kan het energieverbruik ervan niet goed gekoppeld worden aan
de toegevoegde waarde of het bbp. Daarom is het ook niet goed mogelijk om aan te geven in hoeverre de energie-intensiteit ervan toe- of
afnam (zie figuur 2).
Figuur 2. Energieverbruik per gebruikersgroep, 1987 = 100
Energie-intensiteit landbouw en diensten nauwelijks gedaald
Het energieverbruik in de land- en tuinbouw, de bouwnijverheid en de dienstverlenende bedrijven daalde in 1988 en 1989. Daarna begon
een duidelijke stijgende trend, met name in de land- en tuinbouw. Per saldo lag het energieverbruik in 1995 ca. 17% hoger dan in 1987 en
de toegevoegde waarde 26% hoger. De energie-intensiteit is hier dus slechts in beperkte mate gedaald. Met een energie-intensiteit van
1,3 gigajoules per miljoen gulden toegevoegde waarde in 1996 bleef deze gebruikersgroep nog wel ruim onder het gemiddelde voor
Nederland als geheel (5,2).
Industrie en huishoudens duidelijk minder energie-intensief geworden
Het energieverbruik door de industrie nam per saldo toe, maar deze stijging vond vooral plaats tot en met 1992. In 1996 gebruikte de
industrie amper vier procent meer energie dan in 1987, terwijl de toegevoegde waarde meer dan twintig procent hoger lag. De energieintensiteit van de industriële productie nam dus duidelijk af. Met een waarde van 9,7 bleef hij wel ruim hoger dan die van Nederland als
geheel (5,2).
De huishoudens zijn de enige groep waarvan het energieverbruik (excl. transport) in 1996 lager lag dan in 1986. De sterk verbeterde
isolatie van huizen en de toepassing van betere verwarmingstechnieken speelden daarbij een belangrijke rol. Vooral in het begin van
deze periode gebruikten huishoudens minder energie dan in 1987; vanaf 1992 nam het energiegebruik weer wat toe. In de jaren 1987-’96
kende de consumptie door huishoudens een volumestijging van ongeveer 25%. Ook de energie-intensiteit van de consumptie nam dus
duidelijk af, vooral in de jaren 1987-’91.
Meer diensten, minder energieverbruik?
De gegevens duiden erop dat de huishoudens en de industrie een grotere bijdrage aan de dalende energie-intensiteit hebben geleverd
dan de landbouw, de bouw en de dienstverlenende bedrijven. De landbouw, de bouw en vooral de diensten lijken echter wel een indirect
positief effect gehad te hebben. Tussen 1987 en 1996 nam het aandeel van huishoudens en de industrie in het totale energieverbruik af.
Het aandeel van transport en van landbouw, bouwnijverheid en diensten nam juist toe. Gezien de hoge energie-intensiteit van de
industrie en de lage van de diensten moet deze verschuiving tussen bedrijfstakken een verlagend effect op de energie-intensiteit van
Nederland als geheel gehad hebben.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)