De economische wetenschap in Nederland verkend
Aute ur(s ):
Lubbers, R.F.M. (auteur)
Bovenberg, A.L. (auteur)
Butter, F.A.G. den (auteur)
Everdingen, Y.M. van (auteur)
De auteurs zijn resp. voorzitter en leden van de Verkenningscommissie Economische Wetenschappen; mevr. Y.M. van Everdingen heeft het
secretariaat van deze commissie gevoerd. Voorts waren lid van de commissie: F.A. Maljers, A.R. Thurik en A.H.E.M. Wellink.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4051, pagina 268, 27 maart 1996 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening
Hoe kan de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek worden verbeterd? Ten eerste door de kwaliteit van de opleiding van
onderzoekers te verbeteren. Ten tweede door een brug te slaan tussen toegepast en fundamenteel onderzoek. En ten derde door de
markt voor toegepast onderzoek transparanter te maken. Dit zijn de voornaamste aanbevelingen die de Verkenningscommissie
Economische Wetenschappen deze week presenteert.
Economische kennis is een product met vraag en aanbod, waarvoor een markt bestaat. Vanuit deze optiek is door onze commissie
onlangs een verkenning van de economische wetenschappen uitgevoerd. In het eindrapport ligt de nadruk op de institutionele
vormgeving van de kennismarkt en op de wijze waarop de economische kennis via verschillende typen van economisch onderzoek
wordt opgebouwd 1.
Er doen zich, volgens de commissie, een aantal dilemma’s voor in de verhouding tussen het fundamenteel wetenschappelijk economisch
onderzoek en het op praktische problemen gerichte onderzoek. De comissie heeft de volgende vragen als uitgangspunt voor haar
aanbevelingen gehanteerd:
» de verworven kennis uit het economisch onderzoek komt vooral beschikbaar voor de samenleving via de academische opleidingen van
economen. De vraag is of in de specialismen deficienties worden geconstateerd;
» een belangrijk deel van het economisch onderzoek vindt plaats aan de universiteiten. De vraag is nu of de prikkels die uitgaan van
wetenschaps-interne beoordelingen ook de typisch Nederlandse probleemstellingen voldoende aan bod laten komen;
» de wereld en haar problemen veranderen snel. Passen de door de economen ontwikkelde analysemethoden zich voldoende bij deze
snelle ontwikkelingen aan en zijn deze methoden voldoende toegerust om de toekomstige problematiek het hoofd te kunnen bieden?
Onze verkenning houdt zich vooral bezig met de wijze waarop de kennisproductie is georganiseerd en met de instituties die hierbij een rol
spelen. Het gaat daarbij zowel om instellingen die op de kennismarkt actief zijn, alsook om de wijze waarop de communicatie, zo men wil
de coördinatie, tussen deze instellingen tot stand komt. Dit is ook de achtergrond waarom onze verkenning geen uitspraken doet over
mogelijke aandachtsgebieden die vanuit maatschappelijk oogpunt in de toekomst relevant zijn en waarop de onderzoeksinspanningen
toegespitst moeten worden 2. De verkenning beperkt zich tot de registratie van het verband tussen de institutionele vormgeving van de
markt van economische kennis en de eventuele afstemmingsproblemen die op deze markt bestaan. Vanuit dit gezichtspunt beogen de
aanbevelingen van de verkenningscommissie om deze markt transparanter te maken en beter te laten functioneren. Bovendien valt in het
heden niet goed te voorzien welke economische problemen in de toekomst zullen spelen. Daarom is een goede institutionele structuur
waarbinnen de kennisproducenten voldoende flexibiliteit hebben om hun producten aan de noden van de tijd aan te passen, belangrijker
dan de duiding van aandachtsvelden voor toekomstig onderzoek.
Vanuit deze institutionele benadering is door de verkenningscommissie een aantal knelpunten gesignaleerd die de goede marktwerking
op het speelveld van het economisch onderzoek belemmeren. We onderscheiden fundamenteel en toegepast economisch onderzoek, die
elk een eigen type economische kennis genereren. De commissie signaleert dat de communicatie en de wisselwerking tussen deze twee
soorten onderzoek niet optimaal is. Dit heeft aanbevelingen opgeleverd die in drie onderdelen kunnen worden gegroepeerd:
» aanbevelingen met betrekking tot het onderwijs in relatie tot economisch onderzoek;
» aanbevelingen met betrekking tot de werking van de markt voor fundamenteel onderzoek;
» aanbevelingen met betrekking tot de werking van de markt voor toegepast onderzoek.
Relatie onderzoek en eerste-faseonderwijs
Knelpunten
Het onderwijs vormt het eerste aangrijpingspunt voor institutionele veranderingen om de kennisproductie in de toekomst efficiënter te
laten verlopen. Onderzoekers op de markt voor toegepaste kennis dienen te beschikken over theoretische kennis, kennis omtrent
gegevensverzamelings- en onderzoeksmethoden en over goede communicatieve vaardigheden. Bovendien moeten ze breed georiënteerd
zijn en goed kunnen samenwerken. Probleem bij het huidige onderwijs is een te scherpe scheiding tussen de methodische scholing en
het aanleren van praktische onderzoeksvaardigheden.
De huidige universitaire eerste-fase opleiding in de economie is onvoldoende breed omdat studenten zich al spoedig specialiseren in
subdisciplines van de economie. Hierbij speelt met name dat in Nederland economie en econometrie reeds in het eerste jaar van de eerste
fase afzonderlijke studierichtingen zijn. Het gevolg van deze scheiding van disciplines is dat econometristen onvoldoende kennis nemen
van economische theorieën en praktische economische problemen, terwijl de economen te weinig technische bagage krijgen aangereikt
op het gebied van methoden en technieken.
In de tweede fase wordt getracht de leemten in de kennis van economen en econometristen weg te werken maar dit gaat vaak moeizaam.
De vroege scheiding tussen economen en econometristen heeft namelijk tot gevolg dat de twee groepen een verschillende taal spreken
en van een verschillende basis vertrekken. Dit bemoeilijkt de onderlinge communicatie, niet alleen gedurende de tweede fase maar ook in
een latere werkkring.
Aanbevelingen
Het eerste gedeelte van de eerste fase dient een brede opleiding in de economie te bieden waarbij de scheiding tussen economie en
econometrie wordt opgeheven. Het verplichte basispakket voor elke student economie dient de basiskennis van zowel de
bedrijfseconomie, de micro- en macro-economie, en econometrie te omvatten. Verder zal in de eerste helft van de eerste fase meer tijd
moeten worden besteed aan communicatieve vaardigheden (spreek- en schrijfvaardigheid) en het werken in teamverband. Een gevolg
van deze aanbeveling is dat de academische opleiding tot econoom zwaarder wordt zodat wellicht ook hogere ingangseisen dienen te
worden gesteld.
Pas nadat er een brede basis is gelegd zouden studenten zich kunnen gaan specialiseren. In dit verband bevelen wij aan om in het derde
of vierde jaar van de eerste fase-opleiding economie een specialisatie ‘Economisch onderzoek’ in te voeren. Deze specialisatie dient
studenten voor te bereiden op en te screenen voor een functie in het economische onderzoek. Het is dan ook de meest voor de hand
liggende route naar de tweede fase. De selectie voor deze specialisatie dient vrij streng te zijn. De specialisatie moet vooral aandacht
besteden aan de vaardigheden die essentieel zijn voor een onderzoeker, zoals analytische vaardigheden en spreek- en schrijfvaardigheid.
Relatie onderzoek en tweede-faseonderwijs
In de tweede fase (de aio-opleiding) dient de eigenlijke opleiding tot onderzoeker plaats te vinden. De aio (of oio) dient zich niet alleen in
zijn eigen, beperkte onderzoek van het proefschrift-project te verdiepen, maar dient ook een breed overzicht te verkrijgen van recente
ontwikkelingen in de fundamenteel economische kennis. Goed gestructureerde doctoraatsopleidingen met een breed aanbod van
cursussen zijn dan ook van groot belang. Op dit gebied is de laatste jaren reeds veel vooruitgang geboekt. De huidige aio-scholen in de
economie organiseren speciale postdoctorale cursussen om de onderzoekers relevante kennis van theorieën en onderzoeksmethoden bij
te brengen. Gedurende het hele aio-traject is veel aandacht voor actieve participatie in de vorm van werkgroepen en het schrijven van
papers op zijn plaats.
Een probleem is echter, dat er nauwelijks prikkels bestaan om, wanneer men bepaalde onderzoeksbekwaamheden heeft verworven, deze
vaardigheden te verbreden of om vaardigheden in een andere richting te verwerven. Gezien de te verwachten bezuinigingen in het hoger
onderwijs en de vergrijzing zal in de toekomst een groot deel van de gepromoveerde aio’s/oio’s aangewezen zijn op een baan buiten de
academie, vermoedelijk in de sfeer van het toegepaste onderzoek. Om de vraag naar aio’s vanuit ministeries, banken en grote bedrijven te
stimuleren en de aio-opleiding voldoende aantrekkelijk te houden voor afgestudeerden zal de aio-opleiding zich meer moeten richten op
de communicatie tussen fundamentele en toegepaste onderzoekers alsmede het aanleren van bekwaamheden voor toegepast onderzoek.
In dit verband bevelen we aan om promovendi in deeltijd te laten meedraaien in het bedrijfsleven of bij ministeries, zodat zij breder
worden opgeleid.
Voor het leggen van verbindingen tussen de economische theorie en praktische problemen is het nuttig om onderzoekers die bij het
toegepaste onderzoek betrokken zijn bij het onderwijs in de tweede fase te betrekken. Op deze manier kunnen aio’s kennis nemen van wat
er zich in de praktijk afspeelt.
Een andere mogelijkheid is om pas na een aantal jaren onderzoekservaring in de praktijk van het bedrijfsleven of de overheid via een aioachtige opleiding (eventueel in deeltijd) te promoveren. Ook dit bevordert de communicatie tussen toegepaste en fundamentele
onderzoekers. Verder vergroot een dergelijke constructie de kans dat moderne wetenschappelijke technieken toegepast worden op de
belangrijke maatschappelijke problemen waarmee de promovendi in de praktijk zijn geconfronteerd. Een financiële bijdrage van de NWO
of KNAW lijkt op zijn plaats om het aio-salaris aan te vullen zodat het aantrekkelijk wordt om pas op latere leeftijd te promoveren.
Aanbeveling: education permanente
De ontwikkelingen in de economische wetenschap gaan steeds sneller. Toegepaste onderzoekers mogen de aansluiting met deze
ontwikkelingen niet verliezen. Om dit te voorkomen dienen universiteiten meer cursussen aan te bieden die zijn toegesneden op
toegepaste onderzoekers in de praktijk. Deze ‘education permanente’ bevordert de communicatie tussen universitaire wetenschappers (de
docenten) en onderzoekers bij het bedrijfsleven en de overheid. Ook kunnen universitaire wetenschappers als wetenschappelijke
adviseurs van bedrijven en overheid een nuttige rol spelen bij het op peil houden van de kennis van de onderzoekers van deze
instellingen.
De markt voor fundamentele kennis
Probleem: reputatie en maatschappelijk belang
Het probleem hier is dat de markt voor fundamentele kennis momenteel vrijwel volledig aanbodbepaald is. Dit aanbod wordt gestuurd
door het in het forum van internationale wetenschappers geldende reputatiemechanisme 3, zodat de productie van fundamentele kennis
een sterk wetenschaps-intern karakter heeft. Fundamentele kennis vormt echter een wezenlijke input voor het toegepaste economische
onderzoek. Fundamentele onderzoekers kunnen namelijk een belangrijke rol spelen bij het doorspelen van nieuwe wetenschappelijke
inzichten en technieken naar de toegepaste onderzoekers. Dit wordt geïllustreerd door beleidsgerichte onderzoeksafdelingen, zoals de
afdeling Strategisch Onderzoek bij het EIM, de sector statistische methoden bij het CBS, de afdeling Wetenschappelijk Onderzoek en
Econometrie bij de Nederlandsche Bank en ook diverse onderzoeksgroepen bij Ministeries, zoals de Directie Algemeen Economisch
Beleid van het Ministerie van Economische Zaken. De communicatie tussen de meer fundamenteel georiënteerde wetenschappers in deze
onderzoeksafdelingen en de economen die zich binnen dezelfde instellingen met de dagelijkse beleidsproblemen bezighouden blijkt voor
beide partijen van grote waarde.
De fundamentele onderzoekers specialiseren zich vaak sterk en richten zich vooral op hun bijdragen aan de internationale literatuur. Dit
levert hen immers niet alleen reputatie maar ook een plaats op in internationale netwerken 4. De toegepaste onderzoekers hebben
daarentegen het meeste aan toegankelijke fundamentele kennis op een vrij breed terrein van de economie. Zij hebben bijvoorbeeld
behoefte aan overzichtsartikelen en multidisciplinair onderzoek, gericht op toepassingen in voor Nederland relevante gebieden. De
toegepaste onderzoekers waarderen de nationale spillovers van fundamenteel onderzoek, terwijl de fundamentele onderzoekers zelf meer
gericht zijn op de internationale spillovers en het daarbij behorende reputatiemechanisme. Het gaat erom een goede balans te vinden
waarbij fundamentele onderzoekers in internationale netwerken van gespecialiseerd onderzoek meedraaien maar ook via nationale
netwerken communiceren met toegepaste onderzoekers in Nederland.
Hoe kan langs institutionele weg de communicatie tussen fundamenteel en toegepast onderzoek bevorderd worden zonder daarbij de
kwaliteit van het fundamentele onderzoek aan te tasten? Bij het beantwoorden van deze vraag richten we ons op het
reputatiemechanisme en financiële prikkels voor fundamentele onderzoekers.
Aanbeveling: een ander reputatiemechanisme
Het reputatiemechanisme kan een belangrijke rol spelen bij het verhogen van de kwaliteit en innovativiteit van het fundamentele
onderzoek. De wetenschappelijke reputatie hangt momenteel vooral af van het aantal publicaties in internationale topbladen en van de
frequentie waarmee men in tijdschriften geciteerd wordt. Om de communicatie tussen fundamentele en toegepaste wetenschappers te
bevorderen lijkt amendering van deze reputatie-criteria gewenst, zeker voor de onderzoekers die een intermediaire functie vervullen.
Het belang van fundamenteel onderzoek voor toegepast onderzoek moet worden meegenomen in de beoordeling van wat onder
‘excellent’ fundamenteel onderzoek wordt verstaan. Bepaalde instituties kunnen hieraan bijdragen. Zo bieden het National Bureau of
Economic Research in de VS en het Center for Economic Policy Research in Europa fundamentele onderzoekers een platform om hun
ideeën te communiceren naar beleidmakers en toegepaste onderzoekers. In dit verband dient te worden bezien of de criteria die de
Commissie-Barten 5 heeft gehanteerd voor de beoordeling van het onderzoek aan de Nederlandse universiteiten dienen te worden
aangepast.
Aanbeveling: financiële prikkels
Financiële prikkels kunnen ook een rol spelen bij het internaliseren van positieve nationale spillovers van fundamenteel onderzoek en het
bevorderen van de communicatie tussen toegepaste en fundamentele onderzoekers. In dit verband bevelen wij aan de tweede en derde
geldstroom in toenemende mate te koppelen 6. Het Franse model waarbij de onderzoeksgelden via het ‘Centre National de la Recherche
Scientifique’ (CNRS) worden verdeeld, verdient daarbij nadere studie en wellicht navolging. De Franse overheidsinstellingen kunnen
tegen geringe kosten hun onderzoek uitbesteden aan onderzoekers die bij het CNRS werkzaam zijn. Anderzijds dienen de onderzoekers
bij het CNRS een deel van hun salaris via dit contractonderzoek terug te verdienen.
Een dergelijke Raad zou in Nederland een gebundelde verdeling van tweede- en derde-geldstroomgelden kunnen verzorgen, waarbij in
gemengde commissies van wetenschappers en mensen uit de praktijk de ingediende onderzoeksprojecten worden beoordeeld op zowel
hun wetenschappelijke merites als hun relevantie voor de actuele problematiek 7.
Een dergelijke koppeling van tweede- en derde geldstroom brengt ook gevaren met zich mee. Zo bestaat het risico dat het fundamentele
onderzoek te veel op korte-termijn resultaten wordt gericht zodat er te weinig in nieuwe concepten wordt geïnvesteerd. Om dit gevaar te
bezweren zal een groot gedeelte van het fundamentele onderzoek nog steeds moeten worden gefinancierd via de eerste geldstroom.
Een ander risico van de koppeling van tweede- en derde geldstroom is dat geldschieters te veel invloed krijgen op de uitkomsten van het
onderzoek. Om de traditie van onafhankelijk toegepast onderzoek in de geest van Tinbergen te beschermen zal de Raad die de
onderzoeksgelden verdeelt zo onafhankelijk mogelijk dienen te zijn van de geldschieters; en zullen de criteria waarop de projecten
worden beoordeeld transparant dienen te zijn.
Aanbeveling: teams
De communicatie tussen fundamentele en toegepaste wetenschappers kan ook plaatsvinden binnen onderzoeksscholen en
onderzoeksinstituten. Deze instellingen zouden teams kunnen samenstellen waarvan zowel fundamentele onderzoekers als toegepaste
onderzoekers deel uitmaken. Dergelijke teams zouden hun onderzoeksfinanciering niet alleen dienen te zoeken in de eerste en tweede
geldstroom maar ook, via meer toegepast onderzoek, in de derde-geldstroom. In dit verband bevelen we aan dat de overheid
onderzoeksgelden beschikbaar stelt via niet alleen de eerste en tweede geldstroom maar ook via de derde geldstroom. Op deze wijze
worden fundamentele en toegepaste onderzoekers gestimuleerd om met elkaar te communiceren.
De oprichting van onderzoeksscholen die als ‘centers of excellence’ hoogkwalitatief economisch onderzoek bundelen is een stap in de
goede richting. De onderzoeksscholen vormen een goede basis voor de communicatie tussen wetenschappers. Hierbij gaat het om het
opzetten van internationale netwerken van vooral fundamentele wetenschappers en het vormen van nationale netwerken van toegepaste
en fundamentele wetenschappers.
De Commissie-Barten heeft, op een enkele uitzondering na, de bedrijfseconomische onderzoeksprogramma’s een matige beoordeling
gegeven. Door het ontbreken van goed fundamenteel onderzoek ontberen de toegepaste onderzoekers de hierboven beschreven
spillovers vanuit het fundamentele onderzoek. Wij bevelen aan om, al dan niet binnen de bestaande onderzoeksscholen voor de
Economie in Nederland, een bedrijfseconomisch Center of Excellence op te richten via een gerichte startsubsidie. Een dergelijk nieuw
bedrijfseconomisch ‘center of excellence’ moet internationaal georiënteerd zijn en zowel fundamentele als toegepaste onderzoekers
herbergen.
Aanbeveling: verlaag toetredingsbarrières
Reeds is aangegeven dat lang niet alle gepromoveerde economen die een universitaire loopbaan nastreven daar ook daadwerkelijk voor
in aanmerking komen. De universiteiten raken zo langzamerhand verstopt, doordat de oudere garde met vaste contracten blijft zitten waar
zij zit, terwijl er tegelijkertijd geen nieuwe vaste contracten aan jongeren kunnen worden aangeboden, onder andere als gevolg van de
teruglopende studentenaantallen.
Om de toetredingsbarrières voor jong gepromoveerde economen te verlagen is minder bescherming van de gevestigde orde op zijn
plaats. Zittende wetenschappers zullen zich steeds opnieuw moeten bewijzen voor wat betreft hun kwaliteiten met betrekking tot het
fundamentele onderzoek. Hierbij kan het reputatiemechanisme een belangrijke rol spelen. Diegenen die te weinig fundamenteel onderzoek
verrichten of onderzoek van te lage kwaliteit produceren dienen hun plaats in het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek vrij te maken
voor talentvolle jongeren. Doorstroming naar andere functies binnen of buiten de universiteit zal moeten worden gestimuleerd.
Ook is het denkbaar dat fundamentele onderzoekers, na jaren van onderzoek aan de grenzen van de wetenschap, meer belangstelling
krijgen voor het toegepaste derde-geldstroomonderzoek. Door hun overzicht over het gehele wetenschapswerk kan de inzet van ervaren
wetenschappers bijdragen aan kwalitatief goed derde-geldstroomonderzoek.
De markt voor toegepaste kennis
De bovenstaande aanbevelingen beogen mede om de kwaliteit van het toegepaste onderzoek te verbeteren. Het navolgende somt nog
een aantal aanvullende aanbevelingen op die meer specifiek zijn gericht op het toegepaste onderzoek.
Probleem: afstemming van vraag en aanbod
De markt voor toegepaste kennis is weinig transparant. Vragers en aanbieders (onderzoeksinstellingen) kennen elkaar vaak
onvoldoende. Bovendien is bij het aangaan van een contract de informatie asymmetrisch verdeeld over de opdrachtgever en de
uitvoerder van het onderzoek. Hier wordt vaak het verwijt van de opdrachtgevers gehoord dat de onderzoekers geen antwoord geven op
de essentiële problemen, terwijl de onderzoekers juist klagen dat de opdrachtgevers de verkeerde vragen stellen. Verder bestaat op deze
markt het risico dat de uitkomsten van het onderzoek teveel worden beïnvloed door de opdrachtgevers. Dit geeft aanleiding voor de
volgende aanbevelingen.
Aanbeveling: intermediairs
Onze eerste aanbeveling is om te verkennen of makelaars of intermediairs de markt voor toegepaste economische kennis transparanter
kunnen maken. Hierbij zij bij wijze van illustratie de intermediairfunctie van de OSA genoemd, waar de onderzoeksvragen van diverse
Ministeries op het gebied van de arbeidsmarkt via de intermediair worden uitbesteed. Een onafhankelijke tussenpersoon kan voorkomen
dat de opdrachtgever de uitkomsten van het onderzoek beïnvloedt. Hierbij bestaat overigens wel het risico dat de intermediair innovatie
en de marktwerking ontmoedigt door misbruik te maken van haar machtspositie bij het sturen van het onderzoek.
Aanbeveling: kwaliteitstoets
De markt voor toegepaste kennis kan ook transparanter worden gemaakt door de onderzoeksinstituten en de teams die in combinatie
fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en toegepast onderzoek verrichten aan een kwaliteitstoets te onderwerpen, dit naar het
voorbeeld van de commissie-Barten die het onderzoek op de universiteiten heeft beoordeeld. Zo’n toets heeft een disciplinerende
werking om de kwaliteit te handhaven. Wel dienen objectieve maatstaven voor het kwaliteitsoordeel ontwikkeld te worden. Dergelijke
criteria kunnen worden ontworpen naar analogie van de kwaliteitsmeting c.q. de ISO- certificering van de leden van de Vereniging voor
Beleidsonderzoek (VBO).
Besluit
Verbetering van de werking van de markt voor economische kennis kan in de eerste plaats bereikt worden door het verbreden van de
communicatiekanalen tussen fundamentele en toegepaste economische onderzoekers. Dit beoogt enerzijds het aanbod van fundamentele
economische kennis beter te doen aansluiten op de vraag naar deze kennis vanuit het toegepast onderzoek. Anderzijds heeft een betere
communicatie tussen fundamentele en toegepaste wetenschappers tot gevolg dat het toegepaste onderzoek beter weet te profiteren van
de fundamenteel economische kennis. Sturing van het onderzoek via door commissies opgestelde prioriteiten lijkt in dit verband minder
effectief dan een goede institutionele inrichting van het onderzoek, waarbij snel en flexibel op de onderzoeksvragen uit de economische
praktijk kan worden ingespeeld.
Andere verkenningen
Het economisch onderzoek en de relatie tussen onderzoek en onderwijs in de economie is in de afgelopen periode vaker
onderwerp van een verkenning geweest.
Het NWO-gebiedsbestuur voor de Maatschappij- en Gedragswetenschappen heeft twee overzichten laten maken van de stand
van zaken en van interessante nieuwe ontwikkelingen in de economische wetenschap (‘Trends in de Economie’). Het betreft
hier verkenningen van onderzoek in de bedrijfseconomie door Van Witteloostuijn en in de algemene economie door Ridder en
Van Wijnbergen. Beide verkenningen geven een beeld van de internationale onderzoekstrends en van de wijze waarop het
Nederlandse onderzoek daarop aansluit.
Daarnaast is in 1995 in opdracht van de VSNU door een commissie van internationale experts (de Commissie-Barten) de
kwaliteit van al het universitaire economische onderzoek in Nederland beoordeeld. Uit deze beoordeling kwam naar voren dat
een flink deel van het economisch onderzoek aan de Nederlandse universiteiten voldoet aan de maatstaven die aan
fundamenteel onderzoek mogen worden gesteld, maar dat slechts in beperkte mate van echt vernieuwend onderzoek sprake
is.
Zie: A. van Witteloostuijn, Een verk enning van het Nederlands onderzoek in de bedrijfswetenschappen, 1995, Rijksuniversiteit
Limburg; G. Ridder en S. van Wijnbergen, Een verk enning van de markt voor economisch onderzoek, 1995, mimeo; Review
Committee Research in Economics, Quality Assessment of Research, Economics, december 1995, VSNU, Utrecht
1 Verkenningscommissie Economische Wetenschappen, Kijk op Economische Kennis, maart 1996, Edita/OCV, Amsterdam.
2 Zie hierover F.A.G. den Butter, Dilemma’s, sturing en spontaniteit in de economische wetenschap, Startnotitie voor een strategische
verkenning voor de Overlegcommissie Verkenningen, 1995, OCV, Amsterdam.
3 Het reputatiemechanisme betreft de wijze van beoordeling van de output van wetenschappelijke medewerkers. Hierbij wordt gekeken
naar de wetenschappelijke kwaliteit van de output op basis van het wetenschappelijke niveau van de (internationale) tijdschriften waarin
de output is verschenen.
4 Zie o.a. B.S. Frey en R. Eichenberger, Economists: First Semester, High Flyers and UFO’s, paper gepresenteerd tijdens het
OCFEB/CentER/ESB congres ‘Economic Science, an Art or an Asset?’ te Den Haag, januari 1996.
5 Het belangrijkste criterium is de wetenschappelijke productiviteit en kwaliteit, zoals gemeten door het aantal en de kwaliteit van de
wetenschappelijke publicaties (het reputatiemechanisme). Daarnaast zijn ook criteria als maatschappelijke waarde en lange-termijn
perspectieven in het oordeel betrokken.
6 De tweede geldstroom betreft door NWO beschikbaar gestelde gelden ten behoeve van fundamenteel onderzoek. Derde
geldstroomgelden komen beschikbaar via derden (bedrijfsleven, overheidsinstellingen, etc.), die universiteiten opdracht geven voor het
uitvoeren van een bepaald onderzoek, het zogenoemde contractonderzoek.
7 Het ESR (Stichting voor de Economische, Sociaal-culturele en Ruimtelijke wetenschappen) kent twee voorbeelden van projecten
waarbij voor ‘gemengde’ onderzoeksteams is gekozen, dat wil zeggen: bestaande uit fundamentele en toegepaste onderzoekers. Dit zijn
de projecten ‘Duurzaamheid en Kwaliteit’ (Ruimtelijke wetenschappen) en ‘Milieu-economie’ (Economische wetenschappen). Het project
milieu-economie, bijvoorbeeld, wordt gefinancierd uit zowel de tweede geldstroom (NWO) als de derde geldstroom via de ministeries van
Landbouw, VROM en EZ.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)