De arbeidsmarktdynamiek ontleed
Aute ur(s ):
Butter, F.A.G. den (auteur)
De auteur is hoogleraar Algemene Economie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4081, pagina 939, 13 november 1996 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, boekbesprekingen
Als niet de niveaus van werkgelegenheid en werkloosheid centraal staan in de analyse van de arbeidsmarkt, maar de creatie en
vernieting van banen, blijkt de arbeidsmarkt dynamischer dan we dachten.
De traditionele arbeidsmarktanalyse richt zich vooral op netto veranderingen in werkloosheid en werkgelegenheid. Het gaat dan
bijvoorbeeld over de vraag hoeveel banen erbij zijn gekomen, of met hoeveel de werkloosheid is gedaald. Deze netto veranderingen
vormen echter alleen maar het topje van de ijsberg van de onderliggende arbeidsmarktdynamiek. Tot voor kort is het zicht op deze
dynamiek sterk belemmerd geweest vanwege een gebrek aan adequate gegevens. Het werk van Steven Davis, John Haltiwanger en
Scott Schuh betekent een doorbraak op dit gebied 1.
Op basis van de ‘Longitudinal Research Database’ van het Amerikaanse Bureau of the Census, een groot micro-economisch bestand met
bedrijfsgegevens, bieden de auteurs een blik op de dynamiek die onder de oppervlakte van de traditionele arbeidsmarktanalyse schuil
gaat. Het door de auteurs gebruikte gegevensbestand bevat jaar- en kwartaalgegevens op vestigingsniveau (‘plants’) voor de
Amerikaanse industrie over de periode 1972 tot en met 1988. Het gaat daarbij om gegevens over tussen de 50.000 en 70.000
bedrijfsvestigingen terwijl voor een aantal jaren zelfs gegevens over 300.000 tot 400.000 bedrijfsvestigingen beschikbaar zijn. Deze
gegevens kennen een zeer fijnmazige bedrijfstakkenindeling, en bevatten voor iedere vestiging naast de werkgelegenheid ook de
vestigingsplaats, de omvang, de leeftijd, de mate van productspecialisatie, het energiegebruik, het gemiddelde loon, en nog vele andere
karakteristieken.
Dynamiek en stoelendans
Zoals de titel van het boek aangeeft, staan de processen van baancreatie en baanvernietiging centraal in deze beschrijvend-statistische
analyse van de arbeidsmarktdynamiek. Wanneer de werkgelegenheid en de werkloosheid zich in een bepaalde periode nauwelijks hebben
gewijzigd, hoeft dit nog niet een gebrek aan dynamiek te betekenen. Zo maakt het een groot verschil of er bij een gelijkblijvende
werkgelegenheid in een periode 50.000 oude banen zijn vernietigd en 50.000 nieuwe banen zijn bijgekomen, of dat er een gelijktijdige
vernietiging en creatie van 300.000 banen plaats heeft gevonden. In het laatste geval is er sprake van een veel grotere
arbeidsmarktdynamiek.
De omvang, het tijdspatroon en de samenstelling van de stromen op de arbeidsmarkt die de auteurs uit hun gegevensbestand afleiden,
worden in hun boek uitvoerig onder de loep genomen en naar verschillende aspecten ontleed. Dit levert een bijkans anatomisch beeld op
van de arbeidsmarktdynamiek, zonder dat daarbij overigens zicht wordt gegeven op de achterliggende mechanismen. Naast de
banenstromen (creatie en vernietiging van banen) die het hoofddeel van de analyse uitmaken, onderscheiden de auteurs ook stromen
van personen (personeelsstromen). Deze bestaan uit een keten van opvolgende wisselingen, waarbij de ene werkende de baan van een
ander overneemt: de ‘stoelendans’ om banen (‘musical chair’). Het gegevensbestand bevat overigens weinig informatie over de omvang
hiervan.
Dynamiek verschilt
Deze exploratieve gegevensanalyse van de arbeidsmarktstromen heeft een aantal belangwekkende nieuwe inzichten opgeleverd 2. Het
eerste opmerkelijke feit van deze analyse van bruto stromen is dat baanvernietiging en baancreatie zeer omvangrijk zijn. Zo verdwijnt
gemiddeld genomen in de industrie in een periode van een jaar 1 op de 10 banen, terwijl er ongeveer een gelijk aantal banen bijkomt. Het
betekent dat daadwerkelijk sprake is van een aanzienlijke herallocatie en dus van een grote arbeidsmarktdynamiek. Er bestaan trouwens
wel flinke verschillen in de mate van herallocatie tussen de industrietakken. Zo belopen de baanmutaties (baancreatie plus
baanvernietiging) per jaar in de hout- en kledingindustrie meer dan 25% van de werkgelegenheid terwijl deze in de tabaksindustrie, de
chemie en de aardolie-industrie minder dan 15% van de werkgelegenheid uitmaken. Broersma en Gautier vinden ook voor Nederland een
relatief hoge baanherallocatie voor de hout- en meubelindustrie en relatief weinig dynamiek in de chemische industrie en de aardolieindustrie. Een opmerkelijk verschil is dat in Nederland de basismetaal veel minder dynamiek lijkt te kennen dan in de Verenigde Staten.
Ten tweede is het opmerkelijk dat de omvang van de bruto stromen nauwelijks blijkt samen te hangen met de mate waarin de bedrijven
zijn blootgesteld aan internationale concurrentie. Wel blijkt in de bedrijven met relatief hoge lonen de omvang van de baanmutaties
minder groot dan in bedrijven met lage lonen en dus met relatief veel laaggeschoold personeel.
Een derde opvallende uitkomst van deze gegevensanalyse is dat het de mythe van het midden- en kleinbedrijf als banenmachine
ontkracht. De meeste baancreatie en baanvernietiging vindt namelijk bij de grote en gevestigde industriële bedrijven plaats. Weliswaar is
de baancreatie en baanvernietiging als percentage van de totale werkgelegenheid hoger bij de kleine en jonge bedrijven, maar dat geldt
niet voor de netto banengroei. Hierbij zij opgemerkt dat geen rekening wordt gehouden met banenstromen binnen bedrijven. Het ligt
voor de hand dat binnen grote bedrijven veel meer interne arbeidsmobiliteit bestaat dan binnen kleine bedrijven, hetgeen een reden kan
zijn dat het waargenomen percentage (externe) baanmutaties in grote bedrijven kleiner is dan in kleine bedrijven.
Herallocatie vooral in recessies
Intrigerend is ook de waargenomen relatie tussen arbeidsmarktdynamiek en conjunctuur. Zoals men zou verwachten blijkt de baancreatie
een procyclisch, en de baanvernietiging een anticyclisch patroon te vertonen. Hierbij zijn de conjuncturele fluctuaties in de
baanvernietiging echter veel sterker dan in de baancreatie. Tijdens de recessies vindt nog flink wat baancreatie plaats, zodat het totale
aantal baanmutaties anticyclisch verloopt. Het betekent dat herallocatie en herstructurering vooral tijdens een recessie plaatsvindt,
hetgeen op het eerste gezicht minder voor de hand lijkt te liggen. Vanuit theoretisch oogpunt is dit echter verklaarbaar omdat
herstructurering tijdens een recessie minder kostbaar is dan tijdens een hoogconjunctuur: de kosten van productie-uitval die de
herstructurering met zich meebrengt, zijn tijdens een recessie lager.
Ten slotte toont deze gegevensanalyse dat herallocatie via vernietiging van oude banen en creatie van nieuwe banen voor het overgrote
deel binnen bedrijfstakken en binnen regio’s plaatsvindt 3. De geconstateerde verschuivingen tussen regio’s en tussen bedrijfstakken
vallen hierbij in het niet. De arbeidsmarktdynamiek blijkt hoofdzakelijk te worden bepaald door bedrijfsspecifieke, ‘idiosyncratische’
schokken. De invloed van geaggregeerde vraag- of aanbodschokken op de arbeidsmarktdynamiek is in verhouding hiermee betrekkelijk
gering. Dit neemt niet weg dat geaggregeerde schokken die zich voordoen als correlatie tussen de bedrijfsspecifieke schokken, op macroniveau toch belangrijk voor de netto stromen, en daarmee voor de economische ontwikkeling kunnen zijn 4.
Implicaties: theorie en beleid
De grote heterogeniteit die tussen bedrijven blijkt te bestaan, relativeert sterk de realiteitswaarde van het gebruik van de hulpfiguur van
het representatieve bedrijf (of agent) in de traditionele neo-klassieke theorie. De theorie zou juist deze heterogeniteit en de achtergrond
van de bedrijfsspecifieke schokken dienen te verklaren. Vanuit het beleidsoogpunt kunnen vanwege deze heterogeniteit vraagtekens
worden geplaatst bij een gerichte industrie- en handelspolitiek. Omdat de verschillen tussen bedrijfstakken veel minder groot zijn dan
binnen de bedrijfstakken, lijkt het niet gewenst om via subsidies of belastingvoordelen de ontwikkeling van bedrijfstakken die als sterk,
groeiend of concurrerend worden aangemerkt, te stimuleren. Een soortgelijk argument geldt voor specifieke stimulerende maatregelen
voor het midden- en kleinbedrijf en voor startende ondernemers. Ook al zou hier daadwerkelijk sprake zijn van een banenmachine,
hetgeen de empirische analyse weerspreekt, dan nog dient de vraag te worden gesteld voor welk marktfalen het stimuleringsbeleid een
compensatie beoogt te zijn.
Een intrigerende vraag is verder of, gezien het feit dat de meeste herallocatie tijdens een recessie plaatsvindt, een actief conjunctureel
stabilisatiebeleid gewenst is. Hiermee zijn wij tevens bij de beperking, of meer positief geformuleerd, bij de uitdaging van het boek van
Davis, Haltiwanger en Schuh gekomen: hoe de door hun aangedragen feiten in een theoretisch kader (model) met elkaar in verband te
brengen?
Aan de ene kant is er de zoektheoretische benadering van de arbeidsmarkt, waarbij het structurele veranderingsproces via
baanvernietiging en baancreatie tot een voortdurende stroom werklozen en vacatures leidt 5. Aldus vormt het structurele
veranderingsproces binnen de evenwichtstheorie de verklaring voor het voortbestaan van werkloosheid. Immers, ook in een
(dynamisch) evenwicht waarbij baancreatie en baanvernietiging aan elkaar gelijk zijn, zal er vanwege het tijdrovende en kostbare karakter
van het koppelproces altijd sprake zijn van frictiewerkloosheid.
Aan de andere kant houdt een nieuwe tak van de ‘mainstream’ conjunctuurtheorie expliciet rekening met de gevolgen die technologische
veranderingen in de vorm van product- en procesinnovatie hebben op de conjuncturele timing en efficiëntie van het proces van
herallocatie van banen. Dit houdt verband met de kosten van het buiten gebruik stellen van capaciteit (plus baanvernietiging) en het in
gebruik nemen van nieuwe productiecapaciteit. Opmerkelijk is dat deze conjunctuurtheorie, die de band legt tussen de dynamiek op de
goederenmarkt en op de arbeidsmarkt, gebruik maakt van de jaargangenbenadering die tot nu toe bijkans uitsluitend in de Nederlandse
beleidsdiscussies een rol speelde 6. Uit deze theorie blijkt overigens dat een actief stabilisatiebeleid niet per sé uit den boze is, ook al
vervult een recessie een nuttige rol in het structurele veranderingsproces.
Een volgende stap is nu om een brug te slaan tussen deze macro-economische theorieën en de exploratieve gegevensanalyse van Davis,
Haltiwanger en Schuh, om zo te komen tot een empirisch model, waarin de processen van technologische verandering, baancreatie en
baanvernietiging centraal staan. Een dergelijke empirische modellering is nodig omdat de beleidsimplicaties van de theoretische modellen
niet eenduidig zijn, doch afhangen van het relatieve belang van de beschreven mechanismen. Aldus heeft het werk van Davis,
Haltiwanger en Schuh niet alleen nieuw en belangwekkend feitenmateriaal over de arbeidsmarktdynamiek boven tafel gebracht, maar
vormt het ook een bron van inspiratie voor het moderne conjunctuuronderzoek
1 S.J. Davis, J.C. Haltiwanger en S. Schuh, Job creation and destruction, MIT Press, Cambridge (Mass,), 1996, xix + 260 blz.1
2 Ofschoon de analyse van de auteurs op de Verenigde Staten betrekking heeft, zijn soortgelijke berekeningen ook voor andere landen
uitgevoerd. Zie voor Nederland L. Broersma en P.A. Gautier, Vernietiging en creatie van banen in de industrie, ESB, 2 augustus 1995, blz.
685-689.
3 Zie ook F.A.G. den Butter en A.J.H.T.H. Reinders, Sectorale en regionale dynamiek , ESB, 10 januari 1996, blz. 42-44.
4 Zie hierover R.J. Caballero, E.M.R.A. Engel en J. Haltiwanger, Aggregate employment dynamics: building from microeconomic
evidence, NBER Working Paper, februari 1995.
5 Zie bijv. D.T. Mortensen en C.A. Pissarides, Job creation and job destruction in the theory of unemployment, Review of Economic
Studies, 1994, blz. 397-415.
6 Zie R.J. Caballero en M.L. Hammour, The cleansing effect of recessions, American Economic Review 1994, blz. 1350-1368; R.J.
Caballero en M.L. Hammour, On the timing and efficiency of creative destruction, Quarterly Journal of Economics, 1996, blz. 805-852.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)