De achtertuin van Japan
Na ‘Brittannia rules the waves’ en de ‘Pax Americana’
staat volgens sommigen nu de ‘Pacific century’ voor de
deur. Vooral in de VS mag de visie dat Amerika’s macht
tanende is zich in een grote populariteit verheugen. De
grote schuldenlast die de VS nog geruime tijd met zich zal
torsen brengt het land ten opzichte van zijn schuldeisers
in een potentieel afhankelijke situatie. Japan heeft het afgelopen decennium de status van grootste crediteurenland ter wereld verworven en zal deze positie voorlopig
ook wel niet meer afstaan. De Japanse aanwas van buitenlandse f inanciele activa is de laatste jaren zo ver voortgeschreden dat te voorzien valt dat de kapitaalopbrengsten in 1995 bijna $ 60 mrd. zullen bedragen en in 2000
tot $ 80 mrd. zullen stijgen1. Mocht de handelsbalans van
Japan naareen meerevenwichtige situatie tenderen, dan
blijft toch het overschot op de lopende rekening de komende jaren groot. De blijvende rol van Japan als bankier van de wereld lijkt verzekerd.
Gezien deze ontwikkeling is het gebruik van de yen als
wereldhandels- en reservevaluta nog tamelijk gering.
Lange tijd was het Japanse beleid er ook op gericht om
de internationale rol van de yen te beperken, om zodoende meer greep te houden op de groei van de binnenlandse geldhoeveelheid. Nu sinds 1980 de kapitaalmarkt echter in rap tempo geliberaliseerd is, zijn deze overwegingen van minder belang en zal de yen een belangrijker valuta worden. Vele Aziatische landen hebben hiar de laatste jaren al op ingespeeld door het aandeel van de yen in
hun nationale reserves te verhogen of, zoals Zuid-Korea
en Thailand, door de yen een belangrijk gewicht te geven
in een mandje van valuta’s waartegen zij de wisselkoers
van hun munt laten zweven.
De sterke waardedaling van de dollar sinds begin 1985
heeft een herijking van de groeistrategieen in de Aziatische Pacific-landen noodzakelijk gemaakt. Niet alleen is
de dollar veel minder koopkrachtig geworden, er bestaat
ook de gerechtvaardigde vrees dat de Amerikaanse wens
om het tekort op de handelsbalans terug te dringen tot
meer protectionistische maatregelen zal leiden. Japan
heeft het roer moeten omgooien en vertrouwt niet langer
op de uitvoer als motor van de groei. Belastinghervorming, meer uitgaven voor openbare werken en bevordering van de invoer vormen de peilers van het op stimulering van de binnenlandse vraag gerichte beleid. Voor de
Zuidoostaziatische NIC’s en de ASEAN-landen wordt het
in toenemende mate van belang in hoeverre Japan als afzetmarkt de VS kan aanvullen. De NIC’s hebben lange
tijd geprofiteerd van hun relatief lage loonkosten voor het
verwerven van een comparatief voordeel bij de produktie
van arbeidsintensieve industriele goederen, de ASEANlanden moeten het vooral van hun grondstoffenrijkdom
hebben. Geleidelijk aan leggen zij zich echter ook meer
toe op het vervaardigen van industriele produkten, terwijl
de NIC’s, gedwongen door stijgende loonkosten en apprecierende valuta’s, technologisch geavanceerdere produkten met een hogere toegevoegde waarde zijn gaan
maken en op de Amerikaanse en Europese afzetmarkt
concurrenten van Japan geworden zijn.
In hoeverre de NIC’s en de ASEAN-landen hun hoge
groei ook in de jaren negentig kunnen voortzetten hangt
enerzijds sterk af van het absorptievermogen van de rest
van de wereld om hun uitvoer op te nemen, anderzijds
van de mate waarin zij erin zullen slagen hun huidige comparatieve voordelen te behouden. Het is onwaarschijnlijk
dat de VS en de EG in de jaren negentig lijdzaam zullen
toezien dat Aziatische produkten hun markten in toenemende mate zullen overspoelen. De Aziatische vrees
voor toenemend protectionisme is niet alleen hierop gebaseerd, maar ook op ontwikkelingen als het vrijhandels-
ESB 26-7-1989
verdrag tussen de VS en Canada, ‘Europa 1992’ en de
angst voor het ‘fort-Europa’ en de moeizaam verlopende
onderhandelingen in de Uruguay-ronde van de GATT.
Handelswetgeving in de VS beoogt reeds paal en perk te
stellen aan de invoer uit landen die zich schuldig maken
aan het afschermen van de eigen markt. Vrijhandel op basis van multilaterale afspraken in GATT-verband is geleidelijk aan het plaats maken voor regionale blokvorming
en een bilaterale aanpak van handelsgeschillen. Een
eventuele recessie in de westerse geTndustrialiseerde
landen zou in de Aziatische groeilanden des te meer de
uitvoermogelijkheden naar de VS onder druk zetten.
Deze ontwikkelingen doen de vraag rijzen in hoeverre
vergroting van de intra-regionale handel de landen in de
Pacific-regio perspectieven biedt om de dreigende stagnatie in de handel met Europa en de VS te compenseren.
Het Japanse beleid gericht op stimulering van de binnenlandse vraag en vergroting van de invoer komt vooral
deze regio ten goede. Zo is de uitvoer van industriele produkten van de NIC’s naar Japan sinds 1985 per jaar gemiddeld met meer dan 20% toegenomen in reele termen2.
Een belemmering voor de intra-regionale handel blijft echter de geringe mate waarin de economieen complementair zijn. Niet alleen in de VS, maar ook in Japan concurreren de NIC’s vooral met elkaar en hetzelfde geldt voor
de ASEAN-landen. Wat dit betreft bestaat er nogal wat
twijfel of de potentieel zeer omvangrijke Japanse markt in
voldoende mate als locomotief voor de Zuidoostaziatische groei kan gaan optreden. De afhankelijkheid van de
Amerikaanse markt blijft daar te groot voor. Van de totale
uitvoer van de NIC’s, ASEAN en China ging in 1987 meer
dan 30% naar de VS en minder dan 10% naar Japan.
Voor een te groot pessimisme ten aanzien van de toekomstige groeimogelijkheden is echter ook geen reden.
De intra-regionale handel is nog zo gering van omvang
dat een verdere integratie van deze economieen veel positievere effecten voor de groei in de regio kan hebben
dan een verdere integratie van de economieen binnen de
EG. Binnen de EG is de intra-regionale handel al dermate omvangrijk, dat verdere groei slechts marginaal kan
zijn. Een verdere specialisatie in het Verre Oosten kan de
complementariteit van de economieen aldaar sterk bevorderen waardoor een door Japan geleid economised handelsblok kan ontstaan. Deze tendens wordt bevorderd
door de omvangrijke directe investeringen van Japan in
Zuidoost-Azie. Vele Japanse ondernemingen hebben
produktiecapaciteit naar landen in deze regio verplaatst
als reactie op de appreciatie van de yen om concurrerend
te kunnen blijven. Een bijkomend gunstig aspect is datde
voortgang van de regionale integratie niet afhankelijk is
van moeizame onderhandelingsrondes, harmonisatie
van wetgeving of het scheppen van nieuwe institutionele
kaders. De vrije marktwerking zal voortgaande integratie
dicteren. Met het toenemen van de materiele levensstandaard in de nieuwe groeilanden zal de historisch gefundeerde angst voor ‘Japans economisch imperialisme’
wellicht van minder grote betekenis worden. Tot politieke
integratie zoals binnen de EG zal het wellicht nooit komen, maar drt hoeft een bloeiende handel niet in de weg
te staan. Naarmate de wederzijdse afhankelijkheid gaat
toenemen en concurrentie op derde markten minder overheersend zal zijn, zullen de politieke betrekkingen er vanzelf beter op worden.
A.J. Wolters
1. Y.C. Park, Trade and development in Pacific Asia, in: L. Em-
merij (red.), One world or several?, Ontwikkelingscentrum
OESO, Parijs, 1989, biz. 79-90.
2. The yen block, The Economist, 15juli 1989, survey.
709