Ga direct naar de content

De EG na 1992 en de ontwikkelingslanden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 27 1989

De EG na 1992 en de
ontwikkelingslanden
De voltooiing van de interne markt zal een positieve impuls geven aan de economische
groei in de EG. Hiervan zal in beginsel een positief effect uitgaan op de uitvoer van
ontwikkelingslanden. In hoeverre een toeneming van deze uitvoer zal worden
gerealiseerd hangt sterk af van de ontwikkelingen in de handelspolitiek van de EG.

DR. J. KOL*
In de officiele documenten van de voltooiing van de interne markt van de Europese Gemeenschappen (EG) na
1992 wordt nauwelijks aandacht gegeven aan de gevolgen
voorde economische relaties met niet-lidstaten.
In het zogenaamde White Paper van de EG-commissie
wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van de fysieke,
techniscne en fiscale belemmeringen die het tot stand komen van de interne markt in de weg staan1. In een tijdschema worden voorts meer dan 300 concrete voorstellen beschreven om in 1992 deze belemmeringen op te heffen.
In het rapport van de EG-Commissie The economics of
1992 wordt een samenvatting gegeven van de achtergrondstudies, welke zijn verricht om de economische effecten van
het tot stand komen van de interne markt te bepalen2. Uitgaande van een beschrijving van de tussen de lidstaten bestaande belemmeringen worden de economische kosten
van hun eventuele voortbestaan berekend. Voor een aantal
Industrie- en dienstensectoren worden in dit verband casestudies verricht. Effecten worden geanalyseerd voorde economieen van de EG-lidstaten en voor de EG als geheel.
Het zogenaamde Cecchini-rapport The European challenge 1992 is een gepopulariseerde versie van The Economics of 1992*. Enige aandacht wordt gegeven aan de verwachte toeneming van Europese concurrentiekracht op de
wereldmarkt en verwacht wordt voorts (biz. xix), dat “een dynamische Europese markt…. een hoognodige impuls kan geven aan andere economieen die in minder goede doen zijn”.
Gezien de omvang van de taak om tot de voltooiing van
de interne markt te komen is een concentrate van de aandacht voor de effecten binnen de EG alleszins begrijpelijk.
Geheel afwezig is de aandacht voor gevolgen van de voltooiing van de interne markt voor niet-lidstaten overigens niet.
De toenmalige EG-commissaris voor buitenlandse betrekkingen en handelspolitiek W. de Clercq heeft op 12 juli 1988
in Londen gesproken over hetthema 1992; the impact on the
outside world waarin de liberalisatie in de EG wordt gezien
als een onderdeel van handelsliberalisatie op wereldniveau,
die middels de Uruguay-ronde gestalte zou kunnen krijgen.
Recent heeft de Nederlandse staatssecretaris van buitenlandse zaken een nota aangaande de voltooiing van de interne markt aan de Tweede Kamer gezonden, waarin een
paragraaf gewijd is aan de internationale verantwoordelijkheid . Hierin wordt expliciet gewezen op de Europese verantwoordelijkheid – ook na 1992 – voor de economische
vooruitgang van ontwikkelingslanden.
De gevolgen van de voltooiing van de interne markt voor
niet-lidstaten en dan met name voor de ontwikkelingslanden

712

worden in het hiemavolgende besproken5; het zal daarbij in
hoofdzaak gaan overde handelsrelaties en handelspolitieke
aspecten vooral in verband met de uitvoer van ontwikkelingslanden.

Economische groei
Van het verwijderen van de interne handelsbelemmeringen in de EG worden positieve effecten verwacht op de economische groei. Daarbij wordt een viertal aspecten onderscheiden: een betere benutting van schaalvoordelen bij de
produktie, dalende produktiekosten door toenemende concurrentie, meer specialisatie volgens comparatieve voordelen op de interne markt en ten laatste stimulansen voor innovatie van produkten en produktieprocessen. Geschat wordt,
dat het totale effect van deze verbeteringen zal zijn een jaarlijkse extra groei in het bruto nationaal produkt (bnp) in de
EG van ongeveer 1% voorafgaande aan 1992, welke na
1992 verwacht wordt ten minste te worden gecontinueerd6.
In het algemeen hebben veranderingen in produktie en inkomen in de industrielanden belangrijke gevolgen voor de
uitvoer van ontwikkelingslanden, zowel naar volume als naar
prijs. De betreffende cijfers zijn opgenomen in label 1. Voor
* Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit artikel is een uitgewerkte
versie van een voordracht in het kader van de studiedag EG 1992
en ontwikkelingssamenwerking, georganiseerd door de Tweede
Kamerfractie van de Partij van de Arbeid op 7 april 1989. Commentaar van de deelnemers aan deze studiedag en in het bijzorider van mr. E. Herfkens wordt in dank vermeld. Dank is voorts verschuldigd aan drs. K.A. Koekkoek en prof. dr. J. Tinbergen voor
hun commentaar bij een eerdere versie van dit artikel.
1. Commission of the European Communities, Completing the internal market, White paper from the Commission to the European
Council, Brussel, juni 1985.
2. Commission of the European Communities, The economics of
1992 – an assessment of the potential economic effects of completing the internal market of the European Community, European Economy, nr. 35,1988.
3. Paolo Cecchini et al., The European challenge – 1992, Wildwood House, Aldershot, VK, 1988.
4. B.J.M. van Voorst tot Voorst, brief en nota Verderbouwen aan
Europa, Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20596, nr. 6.
5. Een meer algemene beschouwing wordt gegeven in: David
Henderson, 1992: the external dimension, Occasional Papers, nr.
25, Group of Thirty, New York, 1989.
6. Deze schattingen gelden bij ongewijzigd macro-economisch beleid. Indien maatregelen met name in verband met de overheidsuitgaven worden verondersteld, stijgt de verwachte extra groei met
ongeveer 40%. The economics of 1992, op.cil.

Tabel 1. Elasticiteiten van de uitvoer van ontwikkelingslanden ten opzichte van het reeel bruto nationaal produkt van
de industrielanden, 1967-1984 a
Landengroep
uitvoer
volume3

Grondstoffen

Exporterende landenb
Industrieprodukten
Exporterende landenb
Lage-inkomenslandenb

Elasticiteiten
uitvoer
prijs3

uitvoer
waarde3

1,6

2,3

3,9

2,4

1,4
2,4

3,0

Invoer van industrieprodukten

EG

Japan

VS

Totale invoer

6,0
6,7

5,4
6,8

4,9
8,7

3,8

0,6

Tabel 2. Post-Tokio-ronde tarieven in de EG, Japan en de
VS in procenten a

a. Zie voor details en verdere interpretatie van de berekenmgen: IMF, Staff
studies for the world economic outlook, 1 986.
b. Landenindeling conform deWorid economic outlook van het IMF.
Bron: Goldsbrough en Zaidi, op.cit., 1986.
– – – – . -r
. . –

– – –

alle ontwikkelingslanden gezamenlijk en prijs- en volume effecten te zamen nemend, resulteert een elasticiteit van bijna
4; dat wil zeggen een verandering in het bnp van de industrielanden met 1 % leidt tot een verandering in de waarde van
de uitvoer van ontwikkelingslanden van bijna 4%7.
Overigens vormen de ontwikkelingen in de industrielanden niet de enige factoren, die de exportresultaten van ontwikkelingslanden bepalen. Daarnaast en waarschijnlijk belangrijkerzijn de maatregelen van handelspolitieke en andere aard die door de ontwikkelingslanden zelf genomen worden8. Een groeiende uitvoer zal in het algemeen een positieve uitwerking op de groei van de produktie en het inkomen
hebben. Verschillende factoren zijn hierbij van belang; de belangrijkste zijn dat de extra buitenlandse valuta de aanschaf
van produktieve importgoederen vergemakkelijkt, dat de investeringen toenemen en ten slotte, dat produktiefactoren
worden aangetrokken in de groeiende exportsector, waarin
bij uitstek de benutting van schaalvoordelen mogelijk is.
Terugkerend naar de geschatte extra groei in de EG tengevolge van de voftooiing van de interne markt, kan deze
worden gesteld op een permanente jaarlijkse toeneming in
het bnp van ongeveer 1 procent9. Uitgaande van de genoemde elasticiteit van 4 en een EG-aandeel van 23 procent in de
waarde van de uitvoer van ontwikkelingslanden10, resulteert
dit in een permanente extra groei van bijna 1 procent van
deze uitvoer. Het is daarbij van belang, dat bij de verwachte
extra groei in de EG de inflatie onder controle blijft. Stijgende inflatie kan de rente doen stijgen en daarmee de schuldenlast verzwaren1 1 .
Of en in hoeverre de verwachte extra groei in de EG ook
daadwerkelijk zal leiden tot een groei van de uitvoer van ontwikkelingslanden hangt voorts in belangrijke mate af van het
handelsbeleid in de EG.

Het EG-handelsbeleid

Invoer vanuit ontwikkelingslanden

a. Tarieven als gemiddelde, gewogen met invoer per tariefgroep.
Bron: B. en C. Balassa, op.cit., 1984.

Recente ontwikkelingen in het handelsbeleid hebben echter niet zozeer betrekking op tarieven maar op non-tarifaire
belemmeringen (NTB’s). Voorbeelden van NTB’s zijn: invoerquota, vrijwillige exportbeperkingen, tariefquota en variabele heffingen. In een gedetailleerde studie van de Wereldbank blijkt, dat de invoer van industrieprodukten in de EG
vanuit alle landen voor 15,2% aan NTB’s onderhevig is, maar
vanuitontwikkelingslanden voor 29,9%. Voor de VS zijn deze
ciifers 18,6 en 16,5% resp., voor Japan 4,4 en 9,7 %13.

Nationale bevoegdheden
De jure zijn de bevoegdheden van individuele lidstaten op
het gebied van de handelspolitiek per 31 december 1969
overgegaan naar het EG-niveau. De facto zijn nationale bevoegdheden blijven bestaan. Nationale importquota, die
reeds in 1969 bestonden, konden gehandhaafd blijven; de
bevoegdheid om deze quota te veranderen bleef eveneens
in nationale handen. Voorts kennen regelingen, die op het
EG-niveau tot stand komen, zoals het General System of
Preferences (GSP) en het Multivezelakkoord (MVA), een
verbijzondering naar sub-quota op nationaal niveau. Vrijwillige exportbeperkingen worden door individuele lidstaten afgesloten, zoals de gelimiteerde uitvoer van Japanse automobielen naar Frankrijk en Italie.
Het voortbestaan van nationale bevoegdheden op het gebied van de handelspolitiek leidt er mede toe, dat de toegankelijkheid van de individuele lidstaten voor invoer vanuit ont7. D. Goldsbrough en I.M. Zaidi, How performance in industrial
economies affects developing countries, Finance and Development, vol. 23, nr. 4,1986, biz. 6-9.
8. Zie voor een overzicht van de argumenten: J.N. Bhagwati, Rethinking Trade Strategy, in: J.P. Lewis and V. Kallab (red), Development strategies reconsidered, Overseas Development Council,
Washington DC, 1986.

9. In The economics of 1992, op.cit., worden deze cijfers als onderschattingen gepresenteerd. Recentelijk zijn deze verwachtingen overigens als te optimistisch voorgesteld: L. van der Geest,
Europese mythen, ESB, 8 maart 1989; J.A. Kay et al., 1992:Myths

and realities, Centre for Business Strategy, London Business
School, Londen, 1989.
10. Dit aandeel vertoont een dalende tendens van 39 tot 23 procent in de periode 1963-1984; sinds 1984 is dit aandeel constant
gebleven. International trade 87-88, vol. II, GATT, Geneve 1988.

Sinds de Tokio-ronde van onderhandelingen over vermindering van invoerbeperkingen (1973-1979) geldt voor de EG
een gemiddeld tarief van 6,0 procent voor de totale invoer
van industrieprodukten12. Voor de invoer vanuit ontwikkelingslanden is dit gemiddelde tarief 6,7 procent. Ook voor Japan en de VS geldt een hoger gemiddeld tarief voor invoer
vanuit ontwikkelingslanden dan voor de totale invoer, met
grotere verschillen dan voor de EG, zoals blijkt uit label 2.
Voorts blijkt uit tabel 3, dat de hoogte van het gemiddelde
tarief toeneemt met de fase van bewerking van het ingevoerde produkt. Deze tariefescalatie geldt voor de EG, Japan en
de VS; voor de industrielanden gezamenlijk blijkt deze tariefescalatie ook bij voorbeeld duidelijk voor de produktgroep
leerwaren en schoenen: van grondstoffen, via halffabrikaten
naar eindprodukten stijgt het gemiddelde tarief van 0,0 via
4,4 tot 10,2%.

ESB 26-7-1989

11. Henderson, op.cit., 1989 en S. van Wijnbergen, Interdependence revisited: a developing country perspective on macroeconomic management and trade policy in the industrial world, Economic Policy, vol. 1, 1985, biz. 81 -137. Voor de middellange termijn wordt overigens een daling in het prijsniveau in de EG verwacht van 5 tot 8 procent: The economics of 1992, op.cit.
12. De tarieven zijn berekend als een gewogen gemiddelde, met
als gewichten de omvang van de invoer per tariefgroep. De gegevens zijn ontleend aan: B. en C. Balassa, Industrial protection in
the developed countries, The World Economy, vol. 7, nr. 2,1984,
biz. 179-196.

13. J.J. Nogues, A. Olechowski and L.A. Winters, Extent of nontariff barriers to industrial countries’ imports, The World Bank Economic Review, vol. 1, 1986, biz. 181-199. De berekening van de
mate waarin invoer door NTB’s wordt getroffen, heeft het nadeel
dat effectief afgeweerde invoer niet wordt meegerekend. Dit wordt
onderkend in B. en C. Balassa, op.cit., 1984, waarin de indruk
wordt weergegeven, dat de NTB’s, door de belangrijkste industriele landen toegepast sinds 1980, vooral zijn gericht geweest tegen elkaars uitvoer.

713

label 3. Tariefescalatie in de EG, Japan en de VS; postTokio-ronde tarieven in procenten a
Totale invoer industrieprodukten

EG

Japan

VS

Grondstoffen
Halffabrikaten
Eindprodukten

0,2
4,2
6,9

0,5
4,6
6,0

0,2
3,0
5,7

a. Tarieven als gemiddelde, gewogen met invoer per tariefgroep.

Bran: B. en C. Balassa, op.cit., 1984.

wikkelingslanden zeer verschillend is. Dit blijkt uit de gegevens in tabel 4 waar voor een aantal produktgroepen de invoerpenetratie vanuit ontwikkelingslanden op de markten
van individuals lidstaten is weergegeven14. Het blijkt, dat
voor het totaal van de industrieprodukten de marktpenetratie in 1985 voor de EG als geheel 3,7 procent bedroeg; van
de lidstaten was dit cijfer voor Frankrijk het laagst (2,9%) en
voor Nederland het hoogst (5,8%). Voor kleding is de marktpenetratie in Nederland het hoogst (49,8%) en voor Italie het
laagst (4,7). Voor schoenen is Belgie het hoogst (31,0) en
Italie het laagst (3,2), maar voor chemische produkten is Italie het hoogst (4,6) en de Bondsrepubliek het laagst (2,1).
Deze fragmentatie van de EG-markt kan voorts in stand
blijven door artikel 115 van het EG-verdrag. Deze ontsnappingsclausule geeft individuele lidstaten de mogelijkheid om
importen vanuit niet-EG landen tegen te houden, hoewel zij
reeds in een andere lidstaat zijn ingevoerd en dus in principe vrij binnen de EG kunnen rondgaan. In de periode 19791987 is door de 12 huidige lidstaten 1649 maal van artikel
115 gebruik gemaakt, waarvan 685 maal door Frankrijk; in
tweederde van de gevallen betrof het voorts textielprodukten15. Bij het wegvallen van de interne grenscontroles in de
EG kan artikel 115 niet effectief worden benut. Een gemeenschappelijke handelspolitiek zal moeten ontstaan. De vraag
is of de interne liberalisatie gepaard zal gaan met een toenemende protectie jegens derde landen, zoals door Frankrijk
noodzakelijk wordt geacht of dat de gemeenschappelijke
handelspolitiek de interne liberalisatie zal weerspiegelen, zoals wordt voorgestaan door de Bondsrepubliek, Denemarken en Nederland, door de EG-commissie wordt gewenst en
16
in artikel 110 van het EG-verdrag wordt voorgeschreven'”

Preferentiepyramide
De EG heeft zich in de loop der tijd omgeven met een uitgebreid systeem van preferentiele handelspolitiek. Alleen al
jegens de ontwikkelingslanden is een zevental vormen van
preferentiele behandeling te onderscheiden17. De meest
preferentiele behandeling wordt gegeven aan de invoer vanuit de ACP-landen in het kader van de Lome-conventies18.
Tabel 4. Openheid van EG-lidstaten voor invoer van industrieprodukten vanuit ontwikkelingslanden; 1985 in procenten van de binnenlandse markt
ISIC-

Produkt-

code3 groep

Belgie BRD Frank- Italie

NL

VK EG(9)

rijk

322

Kleding

12,3 38,5 12,4

324

Schoenen

31,0

19,2

7,7

4,7 49,8 19,9 21,4
3,2 28,5

15,2

10,5

35
38

Chem. prod. 3,4
Metaalprod. en

2,1

2,4

4,6

3,7

2,5

2,9

machines
Totaal

1,9

1,8

1,5

1,9

3,6

2,9

2,0

3

industrieprod. 5,7

4,1

2,9

3,7

5,8

3,3

3,7

a. International Standard Industrial Classification.
Bran: J. Waelbroeck en J. Kol, op cit.

714

Preferentiele overeenkomsten zijn er voorts met de
Maghreb- en Mashreq-landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Met Israel en Joegoslavie zijn aparte overeenkomsten voor handel en samenwerking van kracht.
Cyprus, Malta en Turkije zijn geassocieerd met de EG. Een
groot aantal overige ontwikkelingslanden krijgt een preferentiele behandeling voor hun uitvoer, krachtens het GSP. Met
nog enkele andere vormen van preferentiele behandeling, is
op deze wijze ontstaan wat wel genoemd wordt de pyramide van preferenties.
Niettegenstaande de lange periode van preferentiele toegang tot de EG-markten in het kader van de Lome-conventies zijn de resultaten voor de ACP-landen tot dusverre teleurstellend. De tegenvallende resultaten hebben betrekking
op de omvang van de gerealiseerde uitvoer, maar ook op de
mate van diversificatie van het exportpakket. De EG-landen
blijken inventief te zijn bij hetontwerpen van maatregelen om
de invoer vanuit ACP-landen toch weer in te perken. De ervaringen met preferentiele regelingen ten opzichte van de
Middellandse Zeelanden zijn in deze opzichten beter19.
Het GSP dat door de EG wordt toegepast omvat meer industrieprodukten dan bij preferentiele systemen van andere
industrielanden het geval is20. Enkele maatregelen zijn genomen om met name de armere ontwikkelingslanden meer
van het GSP te doen profiteren, maar het zijn toch vooral de
nieuw-geihdustrialiseerde ontwikkelingslanden, NIC’s, die
van de geboden mogelijkheden gebruik maken. Uiteraard
spelen hierbij ook aanbodproblemen in de armere landen
een rol. Door de dalende tendens van tarieven in het algemeen neemt de preferentiele marge in het GSP uiteraard
af21; de werking van het GSP wordt voorts belemmerd door
het parallel voortbestaan van non-tarifaire belemmeringen,
zoals het Multivezelakkoord.

Produktgroepen en sectoren
Bescherming in de industrielanden tegen invoer vanuit
ontwikkelingslanden trekt vooral de aandacht waar het in14. De gegevens zijn ontleend aan: J. Waelbroeck and J. Kol, The
changing pattern of comparative advantage, openness of industrial countries’ markets and export opportunities for developing
countries, (te verschijnen).
15. Deze beperkingen van de invoer van textiel zijn complementair aan de regelingen van het Multivezelakkoord waarin nationale invoerquota zijn voorzien. Artikel 115 is in de genoemde periode naast Frankrijk verder veelvuldig benut door lerland (409 maal)
en Italie (236). Zie bij voorbeeld: A. Sapir, Does 1992 come before or after 1990?, in: R. Jones en A.O. Krueger (red.), The politi-

cal economy of trade policy, Basil Blackwell, (te verschijnen).
16. H.E. Scharrer, Protectionism – a necessary price for achieving
the European internal market?, Intereconomics, jan/feb. 1987, biz.

9-13 and Commission of the European Communities, White Paper, 1985, op.cit.

17. Dit aantal is ontleend aan: World Bank, World development report 1987, Oxford University Press, New York, 1987. Een enigszins andere indeling wordt gegeven in Sapir, op.cit.
18. De Lome-conventie werd voor het eerst getekend in 1975.
Thans omvat de conventie 66 ontwikkelingslanden in Afrika, het
Cara’ibische gebied en de Stille Oceaan (Pacific), de zogenaamde ACP-landen. Onderhandelingen voor een vernieuwing van de
Lome-conventie zijn voor 1990 voorgenomen.
19. J.P. Agarwal, M. Dippl and R.J. Langhammer, EC Trade policies towards associated developing countries: barriers to success,
Kieler Studien, nr. 193, J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), Tubingen,
1985 en G.N. Yannopoulos, Patterns of response to EC tariff preferences: an empirical investigation of selected non-ACP associates, Journal of Common Market Studies, vol. XXV, nr. 1,1986, biz.
15-30.
20. A. Borrmann, The significance of the EEC’s generalized system of preferences, Intereconomics, jan/feb 1986, biz. 9-14 en V.
Cable, The impact of EC policies on developing countries, in: H.
Giersch (ed.), Free trade in the world economy, J.C.B. Mohr (Paul
Siebeck), Tubingen, 1987.
21. Van 1973 tot 1982 daalde de preferentiele marge van 8,5 tot
6,7% (Borrmann, 1986, op.cit.).

dustrieprodukten betreft. Toch is de bescherming rand de
landbouwsectorsterker. Alleen al voortwee produkten, suiker en vlees, leidt deze bescherming tot een derving van
exportopbrengsten voor ontwikkelingslanden, welke meer
dan 50% bedraagt van de totale ontvangen hulp22.
In de EG wordt de landbouwsector beschermd door het
gemeenschappelijk landbouw beleid (GLB). Simulatiestudiestonen evenwel aan dat liberalisering van het GLB geen
omvangrijke etfecten voor ontwikke/ingslanden tot gevolg
heeft23. Ten dele komt dit, omdat landbouwprodukten importerende landen nadeel van liberalisatie ondervinden
vanwege hogere prijzen. Met name voor produkten zoals
fruit, olijfolie en wijn, zullen voorts van de toetreding van
Griekenland, en mogelijk van Portugal en Spanje, geen
sterke impulsen tot handelsliberalisatie uitgaan.
De gevolgen van non-tarifaire belemmeringen kunnen
worden ge’rtlustreerd aan de hand van de invoer van schoenen vanuit Zuid-Korea in het Verenigd Koninkrijk. De jaarlijkse stijging van deze invoer in reele termen bedroeg in
de periode 1973-1979 ongeveer 57%; na introductie van
de non-tarifaire protectie in 1979 en 1980 daalde de invoer
jaarlijksmet 19%24.
De uitvoer van textiel en kleding vanuit ontwikkelingslanden naar de industrielanden wordt sinds 1974 in toenemende mate gereguleerd via opeenvolgende versies van het
Multivezelakkoord (MVA). Sinds MVA-I (1974-1977) zijn
meer produkten en meer exporterende landen ondergebracht in de regeling, welke in het algemeen ook restrictiever is geworden; in MVA-IV (1986-1991) zijn bij voorbeeld
restricties aangaande zijde, linnen, ramie en jute van kracht
geworden. Niettegenstaande de toenemende beperkingen
van het MVA is de invoer van textiel in de EG vanuit ontwikkelingslanden in de periode 1973-1983 in waarde verdubbeld en van kleding verviervoudigd25. Geschat is evenwel, dat een complete liberalisatie door de EG van de handel in textiel en kleding, de werkgelegenheid in de bij het
MVA aangesloten ontwikkelingslanden met 20 tot 45 procent zou doen toenemen26.

Ondermijning van het GATT
Uit het voorgaande blijkt de verbrokkelde structuur van
de handelsbescherming in de EG. Invoerbeperkingen zijn
naar hun aard toegesneden op specifieke produkten of
sectoren en er is een grote verscheidenheid van handelsbeperkingen en -preferenties jegens individuele landen en
landengroepen.
Beide aspecten zijn niet in overeenstemming metde fundamentele normen van het GATT. Twee van de belangrijkste van deze normen zijn: het gebruik van tarieven, als
vorm van transparante en marktconforme protectie, en ten
tweede, het onvoorwaardelijk non-discriminatoire karakter
van protectie, dat wil zeggen dat de handelsbescherming
geen onderscheid maakt tussen landen van herkomst.
Het is duidelijk, dat het gebruik van non-tarifaire handelsbelemmeringen en de discriminatie en preferentiele behandeling door de EG van individuale landen en landengroepen in strijd zijn met deze fundamentele normen van het
GATT. Binnen het GATT is het gebruik van non-tarifaire belemmeringen en discriminatie alleen in uitzonderingsgevallen toegestaan. Het is geconstateerd, dat de handelspolitiek van de EG zich in de afgelopen 20 jaar in een niet-liberale richting heeft bewogen; discriminatie is daarbij tot
leidend principe geworden .
De EG staat hierin echter niet alleen. Naast soortgelijke
tendenties in de VS, zijn het met name de ontwikkelingslanden geweest, die op een preferentiele behandeling hebben aangedrongen. Deze voorkeur voor preferenties hebben de ontwikkelingslanden derhalve gemeen met de EG.
Ook de bran is dezelfde: namelijk, de vrees, dat gelijke be-

ESB 26-7-1989

handeling en gelijke mogelijkheden onrechtvaardig zijn
wanneer landen ongelijk zijn. Door discriminatie tot norm
voor het Internationale handelsverkeerte prefereren, wordt
door de EG en de ontwikkelingslanden de positie van het
GATT ondermiind. Martin Wolf spreekt hierbij van een ‘unholy alliance .

Slotbeschouwing
Van de voltooiing van de interne markt wordt een positieve impuls verwacht voor de economische groei in de EG.
Daarbij wordt een permanente extra groei van het bruto nationaal produkt gehanteerd van tenminste 1% per jaar.
Deze extra groei zal in principe leiden tot een extra groei
in de totale uitvoer van ontwikkelingslanden van eveneens
1%. Of en in welke mate deze uitvoertoeneming zal worden gerealiseerd hangt in belangrijke mate af van de ontwikkelingen in het EG-handelsbeleid na 1992.
Het huidige EG-handelsbeleid heeft een verbrokkelde
structuur. Nationale bevoegdheden zijn blijven bestaan.
Tussen de lidstaten zijn belangrijke verschillen te constateren in openheid jegens de invoer vanuit ontwikkelingslanden. De EG heeft zich omringd met een pyramidaal stelsel van preferentiele handelsbetrekkingen. Het onderscheid naar handelspartners wordt gecomplementeerd
door verschillen in handelsbeperkende maatregelen naar
produkten, wat betreft zowel de tariefstructuur als ook en
met name de niet-tarifaire belemmeringen. Door discriminatie te verheffen tot norm voor de regulering van het Internationale handelsverkeer wordt het GATT ondermijnd.
Het tot stand komen van de interne EG-markt kan evenwel tevens worden gezien als een voorafspiegeling van
handelsliberalisatie op wereldschaal.Verdergaande liberalisatie van de wereldhandel wordt door de EG-commissie
als een noodzakelijk vervolg op de interne liberalisatie gezien. De Nederlandse regering deelt dit standpunt.
De huidige Uruguay-ronde van onderhandelingen en de
komende besprekingen rond de eventuele vernieuwing
van de Lome-conventie en het Multivezelakkoord bieden
mogelijkheden om dit standpunt te concretiseren. De opstelling van de EG daarbij zal worden be’fnvloed door de
stellingneming van Japan, de VS en de andere industrielanden maar ook van de ontwikkelingslanden.

Jacob Kol
22. Voor suiker werd het verlies voor 1983 berekend op 7391 mln.
dollar in prijzen van 1980; voor vlees op 5095 mln. dollar als jaar-

gemiddelde voorde periode 1979-1981. In prijzen van 1980 bedroeg de totale hulpoverdracht in 1983 door de industriele landen
22500 mln. dollar. World Bank, World development report 1985,

Oxford University Press, New York, 1985.
23. Zie bij voorbeeld: W. Tims, EC agricultural policies and the developing countries, in: L.B.M. Mennes and J. Kol (red.), European

trade policies and the developing world, Croom Helm, Londen,
1988.
24. World Bank, 1985, op.cit. Diverse methoden echter, waarvan

door exporteurs van schoenen werd gebruik gemaakt, om non-tarifaire belemmeringen in de VS te ontgaan, worden beschreven in
R.E. Baldwin, Protectionism and social justice in: Protectionism
and growth, EFTA, Geneve, 1985.

25. De invoer van textiel in de EG vanuit ontwikkelingslanden bedroeg 2005 mln. dollar in 1973 en 4139 in 1983; voor kleding waren deze cijfers respectievelijk 2121 en 8032 mln. dollar. Zie: J.
Kol, Exports from developing countries: facts and scope, European Economic Review, vol. 31, 1987, biz. 466-474.

26. De uitkomsten van deze schattingen hangen af van de gemaakte veronderstellingen; zie: K.A. Koekkoek and L.B.M. Mennes, Some potential effects of liberalizing the Multi Fibre Arrangement, in: L.B.M. Mennes and J. Kol (red.), 1988, op.cit.
27. D. Henderson, 1989, op.cit.
28. M. Wolf, 1988, An unholy alliance: the European Community

and developing countries in the international trading system, in:
L.B.M. Mennes and Jacob Kol (red.), 1988, op.cit.

715

Auteur