Ga direct naar de content

CPB Reactie: Vier punten bij de CPB-analyse over de ontrafeling van de vertraagde loonontwikkeling

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 12 2018

In het kort

Dit artikel is een reactie op het artikel ‘Vier punten bij de CPB-analyse over de ontrafeling van de vertraagde loonontwikkeling’ van Jasper Lukkezen. Link naar artikel.

De beperkte loonontwikkeling was afgelopen jaren een puzzel, zowel onder economen als in onze ramingen. Zonder ergens op voor te sorteren zijn wij ons onderzoek zo breed mogelijk gestart: waarom is de loongroei beperkt? Om deze vraag te beantwoorden hebben we zowel landen-, sector- als bedrijvendata gebruikt. Op basis van de recente literatuur hebben we gekeken naar potentiële verklaringen voor de lagere loongroei, arbeidsproductiviteitsgroei en de daling van het loonaandeel. Met een focus op Nederland, omdat de Nederlandse arbeidsmarkt zo zijn eigen kenmerken heeft. In dit naschrift zullen we ingaan op de hoofdpunten van Jasper Lukkezen: de causaliteit tussen arbeidsproductiviteit en lonen, het gebruik van een decompositie, de rol van het loonaandeel en van de crisis.

Causaliteit arbeidsproductiviteit en lonen

Startend met het kernpunt: het vaststellen van causale verbanden is in het algemeen lastig. Dit geldt zeker voor studies die data gebruiken op landen- of sectorniveau. In het verleden is er meermaals empirisch naar de causale relatie tussen arbeidsproductiviteit en lonen gekeken. Vergeer en Kleinknecht (2014) gebruiken een panel van 20 OESO-landen voor de periode van 1960-2004 om te laten zien dat de causaliteit van lonen naar arbeidsproductiviteit loopt. Jansen (2004 a,b) komt met data voor een vergelijkbare periode tot een tegenovergestelde conclusie.

Gegeven dat de causaliteit van arbeidsproductiviteit naar lonen lastig is vast te stellen, is het goed om te kijken wat de macro-economische theorie hierover zegt. In de meeste (endogene) groeimodellen kunnen hogere lonen in de kortetermijndynamiek weliswaar de arbeidsproductiviteit verhogen, maar hebben hogere lonen op de lange termijn geen, of zelfs een negatief effect op de arbeidsproductiviteit (Broer en Huizinga, 2004). Acemoglu (2003) laat in een endogeen groeimodel zien dat op de lange termijn de lonen stijgen als gevolg van arbeidsvermeerderende technologische vooruitgang en kapitaalintensievere productie (capital deepening). De mainstream macro-economische theorie laat dus zien dat op lange termijn de causaliteit loopt van de arbeidsproductiviteit (via technologische vooruitgang) naar de lonen en niet andersom.

Ook bij instituten als de OESO en het IMF is er consensus over de richting van de causaliteit. In de World Economic Outlook van oktober 2017 stelt het IMF bijvoorbeeld: “a key force shaping average wage growth is trend labor productivity growth(…). Thus, wage growth tends to weaken as productivity growth slows” (p. 75). En de OESO: “In the long run, raising productivity is the only way to raise living standards, with real wages being the most direct mechanism through which the benefits of productivity growth are transferred to workers” (Schwellnus e.a., 2017, p. 5).

Decompositie

Om de relatieve betekenis van het loonaandeel, de arbeidsproductiviteit en prijsstijgingen voor de loongroei te bepalen gebruiken we een decompositie, zie ook figuur 2 in de Policy Brief. De door ons gebruikte decompositie is een veelgebruikt analyse-instrument in de economie, zie bijvoorbeeld Inklaar (2018). Zo’n decompositie kan op zichzelf niet causaal geïnterpreteerd worden, maar zoals hierboven uiteengezet, is de interpretatie dat productiviteit op lange termijn bepalend is voor lonen (en niet andersom) verdedigbaar gegeven de theorie en schaarse empirie.

Uit de decompositie blijkt dat het loonaandeel zowel vóór de crisis (1996-2007) als in de periode daarna (2014-2017) met gemiddeld 0,6% per jaar daalde. Deze daling roept vragen op, maar omdat de daling niet groter geworden is, verklaart dit niet de lagere loongroei in de meest recente periode. De lagere loongroei is voor een belangrijk deel terug te voeren op de lagere arbeidsproductiviteitsgroei: vóór de crisis bedroeg deze groei gemiddeld 1,5% per jaar, na de crisis was dit nog maar 0,8% per jaar. In het beleidsdebat was tot dusver weinig aandacht voor de rol van de arbeidsproductiviteit. Naar aanleiding van onze studie heeft de Tweede Kamer bij motie het kabinet gevraagd te onderzoeken hoe beleid kan bijdragen aan een verhoging hiervan.

De oorzaken van deze structurele vertraging van de groei van de arbeidsproductiviteit zijn niet duidelijk. In sectie 6 van de Policy Brief bespreken we mogelijke verklaringen. De hypothese van Jacobs (2018) dat de ondergrens op de rente ervoor zorgt dat er te weinig is geïnvesteerd in R&D, waardoor de productiviteitsgroei verder vertraagt, versterkt onze aanbeveling om meer onderzoek te doen naar verklaringen voor de vertraagde arbeidsproductiviteitsgroei. De Ridder (2018) laat zien dat Amerikaanse bedrijven in de financiële crisis hun R&D-uitgaven hebben teruggeschroefd, wat in de jaren na de crisis tot minder technologische vooruitgang en economische groei heeft geleid. Soortgelijke studies ontbreken vooralsnog voor Nederland, op dit moment weten we dus niet of dit ook in Nederland speelt. Uit onze analyse blijkt overigens dat de afname van de arbeidsproductiviteitsgroei al van (ruim) voor de crisisperiode dateert – dus de gevolgen van de financiele crisis verklaren hoogstens een deel van de vertragende productiviteitsgroei.

Rol loonaandeel

Het loonaandeel neemt sinds 1970 met gemiddeld 0,2% per jaar af. Dit is een trend die wereldwijd zichtbaar is en veel vragen oproept. De rol van het loonaandeel komt in ons onderzoek daarom ruimschoots aan de orde, zowel in de beschrijvende analyse, de literatuurstudie als in de regressies. De regressies die specifiek op het loonaandeel zijn uitgevoerd met mogelijke verklarende variabelen (flexibilisering, globalisering, marktmacht en technologische vooruitgang) geven echter geen robuuste en/of significante resultaten. Dit laat zien dat verklaringen uit de internationale literatuur niet evident gelden in de Nederlandse context (zie ook sectie 5 in de Policy Brief). Dat is beleidsrelevant: dat we voor Nederland bijvoorbeeld geen bewijs vinden voor een duidelijk structureel verband tussen het loonaandeel en flexibilisering is voor Nederlandse beleidsmakers nuttige informatie.

Rol crisis

Het punt dat een analyse over de crisisperiode ontbreekt herkennen wij niet (zie onder andere p. 7-8 van onze Policy Brief). Tijdens de crisis vertraagden de inflatie en de arbeidsproductiviteitsgroei. De nominale loonstijging bleef relatief hoog door neerwaartse loonrigiditeit: het loonaandeel nam in de jaren 2008-2013 toe. Omdat de nominale loonstijging tijdens de crisis beperkt vertraagde, nemen lonen als reactie hierop in goede tijden langzamer toe. Daarmee komen de lonen met een beperkte stijging na de crisis weer in lijn met de arbeidsproductiviteit.

Conclusie

Zoals wij de theoretische en meeste empirische literatuur lezen is de consensus dat op de langere termijn de causaliteit loopt van productiviteit naar lonen. Deze lezing wordt gedeeld door instituten als het IMF en de OESO. Los van de vraag naar causaliteit blijkt in de jaren na de crisis de lagere arbeidsproductiviteitsgroei getalsmatig een belangrijkere factor te zijn voor de lagere reële loongroei dan een verdere daling van het loonaandeel. Dit neemt niet weg dat zowel de lagere arbeidsproductiviteitsgroei als de daling van het loonaandeel relevant zijn voor de loonontwikkeling de afgelopen decennia. Beide ontwikkelingen roepen vragen op, waar we in ons onderzoek nog geen definitief antwoord op gevonden hebben. Dat neemt niet weg dat het relevant is voor beleidsmakers om te zien dat internationale verklaringen niet automatisch ook voor Nederland gelden. Tegelijkertijd vraagt dit om vervolgonderzoek, en op dit specifieke punt delen we de conclusie van Jasper Lukkezen. Onze bijdrage benadrukt dat naast onderzoek naar de oorzaken van de daling van het loonaandeel, onderzoek naar de daling van de productiviteitsgroei minstens even relevant is. Voor beide geldt dat het eenvoudiger is het probleem te signaleren, dan om effectieve beleidsopties aan te reiken.

Literatuur

Acemoglu, D., 2003, Labor- and capital-augmenting technical change, Journal of the European Economic Association, March 2003, Vol. 1(1), p. 1-37. (link)

Broer, P. en F. Huizinga, 2004, Wage moderation and labour productivity, CPB Discussion Paper, no. 28. (link)

IMF, 2017, Chapter 2: Recent wage dynamics in advanced economies: drivers and implications, World Economic Outlook, October 2017. (link)

Inklaar, R., 2018, The Industry Sources of Productivity Growth and Convergence. In E. Grifell-Tatjé, K. Lovell en R. Sickles (Eds.), The Oxford Handbook of Productivity Analysis , Oxford University Press, p. 725-752. (link)

Jansen, J., 2004a, Loonmatiging schaadt productiviteitsontwikkeling niet, ESB, 89(4441), p. 410. (link)

Jansen, J., 2004b, Kleinknechthypothese mist empirisch bewijs, ESB, 89(4441), p. 418. (link)

Jacobs, B., 2018, Verblind door macro-economisch optimisme, ESB, 103(4766), p. 460-463. (link)

Schwellnus, C., A. Kappeler en P. Pionnier, 2017, Decoupling of wages from productivity: macro-level facts, Economics Department Working Papers, no. 1373. (link)

Tilburg, I. van, en W. Suyker, 2018, De loongroei, een internationale macroanalyse, CPB Achtergronddocument, 23 november 2018. (link)

Ridder, M., de, 2018, Investment in productivity and the long-run effect of financial crises on output, Cambridge-INET Working Paper Series, no. 2016/18. (link)

Auteurs

Categorieën