Figuur 2. Indicator en realisatie van inflatie
Coniunctuur
••
en prilzen
De DNB-conjunctuurindicator
die
loopt tot en met maart 1994 toont
steeds duidelijker een opgaande lijn
(figuur 1). Dit impliceert een verwachte groei van de produktie voor
de maanden oktober 1993 tlm maart
1994 van 0,6% ten opzichte van de
vorige overeenkomstige periode. De
voorspelde omslag in de conjunctuur
is echter nog niet zichtbaar in de realisatie-index, die is afgeleid van de
produktie in de verwerkende industrie.
Naast de in figuur 1 getoonde conjunctuur in het produktievolume kan
ook een cyclische beweging in het
prijspeil worden waargenomen. Vooral in vroegere jaren, en ook heden
ten dage nog wel, werd aangenomen
dat deze bewegingen min of meer parallel liepen. In de loop van de opgaande conjuncturele beweging
neemt, zo leerde de theorie vanouds,
de druk op het produktieapparaat
en
op de arbeidsmarkt toe, waardoor de
winstmarge en de lonen omhoog kunnen, aldus bijdragend aan inflatie.
Gedurende een neerwaartse conjuncturele beweging verdwijnt die spanning, zodat de winstmarge teruggaat
en loonstijgingen beperkt blijven.
Aanbodschokken, waarvan de olieprijsschokken in de afgelopen decennia de meest ingrijpende zijn geweest, leiden echter juist tot
tegengestelde bewegingen. Bij een
Figuur 1. DNB-conjunctuurindicator
2
1
o
—-
••.•.•.••
Indicator
Realisatie
92
stijging van de olieprijs neemt het
algemene prijspeil toe, terwijl de
produktie juist achterblijft. Empirisch
onderzoek heeft aangetoond dat prijsbewegingen in de meeste industriële
landen voor de tweede wereldoorlog
procyclisch zijn geweest, maar dat zij
daarna overwegend contracyclisch
waren. Ook in Nederland zijn de prijsbewegingen in de laatste decennia
meestal contracyclisch geweest. Dit
duidt er op dat de invloed van aanbodschokken in vergelijking met die
van vraagschokken belangrijker is geworden.
Deze conclusie impliceert dat het
zinvol is om naast een indicator voor
de volumeconjunctuur te kunnen beschikken over een indicator van de
prijsconjunctuur. Om die reden is op
de Nederlandsche Bank een indicator
van de inflatie ontwikkeld, gebaseerd
op dezelfde methode maar uiteraard
samengesteld uit andere basisreeksen 1. Deze voorspelt de ontwikkeling
van de prijsbeweging na eliminatie
van erratische bewegingen. De voorspelkwaliteit van de indicator is grosso modo gelijk aan die van de bekende macro-economische
modellen,
hoewel er tussen de indicator- en de
modelvoorspellingen
methodologisch
grote verschillen zijn. De indicator
extrapoleert louter op basis van reeds
bekende ontwikkelingen, terwijl modelvoorspellingen mede op exogene
veronderstellingen
zijn gebaseerd.
Figuur 2 toont de realisatie, afgeleid
van de prijsindex van de gezinsconsumptie, alsmede de prijsindicator,
in procentuele mutaties op jaarbasis,
dus in inflatiecijfers. De ontwikkeling
in de indicator die elf maanden vooruitloopt, ondersteunt de recent bijgestelde prognose van het CPB dat de
inflatie in 1994 lager uitkomt dan de
in de MEV 1994 voorspelde 3%.
Conclusie
De DNB-conjunctuurindicator
voorspelt een voorlopig nog bescheiden
herstel van de conjunctuur. De inflatie-indicator duidt voor het komende
jaar op een inflatie percentage van
ruim 2%.
Deze rubriek is samengesteld door J.A.
Bikker en C.l. Zonderland, werkzaam bij
de Nederlandsche
Bank bij respectievelijk
de Afdeling Wetenschappelijk
onderzoek
en econometrie en Studiedienst.
-1
-2
-3
1. J.A. Bikker, Een inflatie-indicator voor
Nederland, Kwartaalbericht,
nr 3, 1993,
De Nederlandsche Bank, blz. 43-57.