‘onjunctuurbericht
Rente
De rente-ontwikkeling laat vanaf eind
1990 een opmerkelijk verloop zien,
zie figuur 1. Het officiele wisseldisconto is vanaf november 1990 in vier
stappen met 1,5% verhoogd tot 8,5%.
Dit is het hoogste tarief na februari
1982. De laatste verhoging dateert
van december 1991. Het rendement
op staatsobligaties, indicator voor de
lange rente, was in 1991 betrekkelijk
stabiel en bedroeg gemiddeld 8,8%.
Van december 1991 op januari 1992
daalde de lange rente relatief fors tot
gemiddeld 8,5%. In februari nam het
rendement op staatsobligaties verder
af tot gemiddeld 8,4%. Hiermee was
de lange rente in februari 1992 lager
dan het officiele wisseldisconto. Deze
ongebruikelijke situatie deed zich
voor het laatst in mei 1980 voor. De
daggeldmarktrente, indicator voor de
korte rente, was in januari gemiddeld
ve antwoorden gegeven. In februari
was dit saldo 17%. Met uitzondering
van het januaricijfer is het oordeel in
maart het minst negatieve van het afgelopen halfjaar. Een iets gunstiger
oordeel van de consumenten in januari is overigens niet ongewoon. In de
loop van 1991 viel de indicator van
het Consumentenvertrouwen terug
naar een dieptepunt in oktober. Daarna trad een duidelijk herstel op dat
met de meest recente cijfers aarzelend wordt voortgezet. Dit geldt zowel voor de totaalindicator als voor
de deelindicatoren, zie figuur 3-
terugval in de laatste maanden
(steeds vergeleken met de voorgaande maand). De cijfers voor januari
en februari 1992 duiden op een herstel van de koersen.
Consumentenvertrouwen
Het vertrouwen van de consument in
de ontwikkeling van de economic is
in maart ten opzichte van februari iets
minder negatief geworden. Op de vijf
vragen van het Consumenten Conjunctuuronderzoek die aan de indicator ten grondslag liggen, werden in
maart 15% meer negatieve dan positie-
Figuur 1. Rente, maandcijfers in procenten
wisseldisconto
– ——-
i i i
i i i i i i
i i
i | i i i
daggeldmarktrente
…….
rendement op staatsobligaties
i i i i i i i i I—i i i i i i i
i i i i I i i
j f m a m j j a s o n d j f m a m j j a s o n d j f m a m j j a s o n d j j f
1989
1990
1991
1992
Figuur 2. Koersindex voor aandelen, algemeen, ultimo 1983 • 100
225 –
9,4% en in februari 9,5%. Hiermee
bedroeg het ecart tussen de korte en
lange rente in de eerste twee maanden van dit jaar circa 1 procentpunt.
Na juli 1980 is dit verschil niet meer
zo groot geweest.
200
175
150
125
Koersindex
De CBS-koersindex voor aandelen,
algemeen – indicator voor het koersniveau op de Amsterdamse effectenbeurs – bedroeg in februari van dit
jaar 203 (ultimo 1983 = 100). Dit is
het hoogste niveau na September
1989. De eerste negen maanden van
1989 werden gekenmerkt door onafgebroken stijgingen van de index,
zie figuur 2. Deze bereikte in September van dat jaar een top. In de
verdere loop van 1989 en 1990 stabiliseerde de koersindex zich op een
wat lager niveau. Mede door de inval van Irak in Koeweit en de internationale readies daarop, daalden
de koersen in augustus 1990 fors.
Het koersverloop in 1991 werd gekenmerkt door een sterke stijging in
de eerste maanden en een lichte
310
j f m a m j
j a s o n d j f m a m j j a s o n d j f m a m j j a s o n d j
1989
1990
1991
f
1992
Figuur 3- Consumentenvertrouwen, saldo van positieve en negatieve antwoorden in procenten van bet totaal
40
20
-20
-40
Consumentenvertrouwen
koopbereidheid
economisch klimaat
-60 “-IT
j f m a m j j a s o n d [j f m a m j j a s o n d p f m a m j j
1989
1990
199!
o n d p f m
1992
Buitenland
jaren weer ingelopen. In Japan en in
het Verenigd Koninkrijk (VK) namen
de consumptieve bestedingen in volume in de periode 1985-1991 sneller toe dan in de drie eerdergenoemde landen. In het VK groeide in de
jaren 1986-1988 de consumptie fors
(meer dan 5% per jaar). In 1989 nam
het groeitempo af en in de laatste
twee jaar deden zich in het VK zelfs
consumptiedalingen voor. Over de
gehele periode bezien was Japan de
snelste groeier terwijl de consumptie
in de Verenigde Staten (VS) de geringste stijging te zien gaf. Vooral in
Gezinsconsumptie
De consumptie door gezinnen laat
in volume de laatste jaren voor Nederland, de Bondsrepubliek Duitsland (BRD) en Frankrijk een nagenoeg gelijke ontwikkeling zien (zie
figuur 4). Van 1985 tot en met 1991
nam de consumptie vrij gelijkmatig
toe met bijna 20%. De groei van de
bestedingen door gezinnen in Neder-
land bleef met name in 1988 achter
bij de twee andere landen, maar het
verschil werd in de daarop volgende
Figuur 4. Gezinsconsumptie, volume, seizoengecorrigeerd, 1985 – 100
130
125
120
115
VS
110
105
het laatste anderhalf jaar stagneerde
de groei van de consumptieve bestedingen in de VS.
Prijzen gezinsconsumptie
In 1991 en de eerste maanden van
1992 stegen de prijzen van cle gezinsconsumptie in Nederland, evenals in
de BRD, relatief sterk, zowel ten opzichte van de voorgaande perioden
als ten opzichte van het buitenland.
Over een wat langere periode bezien ontstaat een ander beeld. Van
de in de figuur 5 genoemde landen
kende Nederland in de periode 19851991 de geringste stijging van de
consumptieprijzen. In dit tijdvak
nam het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie in ons land met 10%
toe. In 1987 cleden zich in Nederland zelfs prijsdalingen voor. Na ons
land kenden Japan en cle BRD de
laagste inflatie. Voor Frankrijk was
de prijsstijging ruim tweemaal zo
groot als in Nederland. In de VS stegen de prijzen over cle periode 19851991 met bijna 30%. Het VK kende
in dit tijdvak van de genoemde landen veruit de hoogste inflatie. Van
1985 tot en met 1991 namen de prij-
100
zen met ruim 40% toe. De laatste
95
1985
1986
Figuur 5. Prijsindexcijfers
1987
1989
1988
maanden nemen in het VK de prijzen amper toe.
1991
gezinsconsumptie, 1985 = 100
Afnemende groei consumptie
150
140
130
120
110
NL
100
90
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
Figuur 6. Binnenlandse consumptie gezinnen, volume, procentuele kwartaalmutaties t.o.v. voorgaandjaar
De binnenlanclse consumptieve
bestedingen door gezinshuishouclingen in 1991 waren, gecorrigeerd voor prijsveranderingen,
3,2% groter dan in het voorgaande
jaar. Over 1990 bedroeg de groei
4,2%. De groei nam in de loop van
1991, vergeleken met de overeenkomstige kwartalen een jaar eerder, voortdurend af. In het eerste
kwartaal van 1991 was de toename
4,4% en in het laatste kwartaal
2,6% (zie figuur 6).
De onderscheiden bestedingscategorien lieten uiteenlopende ontwikkelingen zien. Het grootste volumeaccres deed zich, net als in de voorgaande twee jaren, voor bij de consumptie van duurzame goecleren.
De voor prijsveranderingen gecorrigeerde consumptie van overige goederen en diensten, veruit de grootste
categoric, is in 1991 met 3,8% gestegen ten opzichte van 1990. Dit is
voor deze categoric het hoogste
groeicijfer van de afgelopen tien
jaar.
n m iv I
n in iv i n m iv | i n in
ii m
n in
1986
1987
1990
1991
ESB 25-3-1992
1988
1989
Deze bijdrage is ontleend aan het Conjunctuurbericht, nr. 3-92, dat wordt samengesteld door de hoofdafdeling Nattonale Rekeningen van het CBS.
311