Ga direct naar de content

Conjunctuur

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 6 1989

Conjunctuur
De huidige Internationale conjuncture^ opleving
houdt inmiddels al zeven jaar stand en is nog altijd niet
aan haar eind. Volgens de OESO in haar jongste Economic outlook* zal de conjunctuur in de komende anderhalf jaar wel wat afvlakken, maar zal de groei van het
bnp in de lidstaten toch nog op gemiddeld 2,5 a 3% uitkomen, tegen 3,75% in het afgelopen halfjaar. Ook voor
de langere termijn is de OESO optimistisch over de mogelijkheden voor een gestage, werkgelegenheid genererende groei, mils regeringen het hoofd weten te bieden aan een aantal al langer bestaande en nieuw gerezen problemen. Dat zijn vooral de oplopende inflatie, de
hardnekkige betalingsbalansonevenwichtigheden, de
instabiele wisselkoersen en de voortdurende neiging tot
protectionistischehandelsmaatregelen.
De zeer sterke toename van de vraag in 1988 en in
de eerste helft van dit jaar, waarbij met name de particuliere investeringen en de internationale handei met
meer dan 10% groeiden, heeft de bezettingsgraden in
de verwerkende Industrie bijna overal tot recordhoogten
doen oplopen. Dit heeft geleid tot een opwaartse druk
op de kosten en de prijzen. Tot nu toe is de versnelling
van de inflatie (3,5% vorig jaar, 4,5% nu) nog binnen de
perken gebleven, maar het gevaar van verdere prijsstijgingen is niette verwaarlozen. Datzou de hoogconjunctuur de das om kunnen doen. Daarom is het volgens de
OESO van het hoogste belang dat de heropleving van
de inflatie wordt tegengegaan voordat deze verder aan
kracht wint. Die taak rust vooral op de monetaire autoriteiten. In de meeste lidstaten is in het afgelopen jaar
het monetaire beleid al sterk verkrapt. Daardoor zijn de
korte-termijnrentevoeten over de laatste twaalf maanden gemiddeld reeds met zo’n 3% gestegen. Volgens
de OESO zou dit globaal gesproken genoeg moeten zijn
om de groei van de vraag af te remmen tot een tempo
waarbij de inflatie niet verder oploopt. Maar, zoals de organisatie zelf al opmerkt, de snelle en algemene liberalisatie van financiele markten heeft het bijzonder moeilijk gemaakt exacte uitspraken te doen over het effect
en de timing van monetaire beleidsmaatregelen op de
economische activiteit. Het kan daarom best zijn dat de
inflatie toch verder oploopt of dat de vraag sneller dan
verwacht inzakt.
Het aanpassingsproces van de internationale betalingsbalansonevenwichtigheden is min of meer tot stilstand gekomen. Het Amerikaanse lopende-rekeningtekort zou volgend jaar lets kunnen afnemen nu de groei
van de binnenlandse vraag afzwakt, maar de overschotten van West-Duitsland en Japan en die van een aantal
kleinere landen waaronder Belgie en Nederland blijven
onverminderd groot. De hardnekkige betalingsbalanstekorten van de VS zijn tot nu toe eigenlijk veel minder
problematisch gebleken dan was verwacht. Zij zijn betrekkelijk gemakkelijk gefinancierd zonder tot een vertrouwenscrisis jegens de dollar te leiden. Toch moet er
rekening mee worden gehouden dat er eens een einde
kan komen aan de bereidheid van internationale financiers om steeds hogere dollarposities aan te houden.
Wanneer die grens wordt bereikt, kan de dollar in ernstige problemen raken en zou de dollarrente onder hoge
druk kunnen komen te staan. Onder de huidige omstandigheden zou een daling van de koers van de dollar alleen de inflatie maar aanwakkeren, terwijl een verdere
stijging van de rente de vraag internationaal te zeer zou
af remmen waardoor er een abrupt einde zou kunnen komen aan de lang volgehouden groei. Daarom is er geen

ESB 5-7-1989

alternatief voor binnenlandse aanpassingen in de tekort- en overschotlanden. Daarbij zouden in de VS met
name de particuliere besparingen moeten worden opgevoerd en het begrotingstekort moeten worden verminderd, terwijl in de overschotlanden de binnenlandse
vraag zou moeten worden bevorderd zonder dat dit resulteert in extra inflatie. Op die manier zouden de lopende-rekeningtekorten langzaam kunnen verminderen.
De situatie met betrekking tot de wisselkoersen blijft
intussen tamelijk precair. Het weer oplopen van de dollarkoers strookt niet met de noodzaak de internationale
betalingsbalansonevenwichtigheden te verminderen.
Een omslag in het marktsentiment kan de koersbewegingen snel uit de hand doen (open. De OESO dringt
daarom aan op betere coordinate van het macro-economische beleid en voortzetting van de gecoordineerde
interventies in wisselmarkten ter ondersteuning van officiele, gemeenschappelijk onderschreven beleidsdoelstellingen. Leidraad daarbij moet zijn dat de wisselkoersen globaal de verhoudingen in concurrentiekracht tussen landen moeten weerspiegelen. Dit betekent volgens
de OESO dat appreciatie van de dollar en depreciatie
van de yen en de mark boven resp. onder het huidige
niveau thans in elk geval niet in de rede liggen. Minder
duidelijk is waar de ondergrens van de dollar zou liggen,
met name wanneer de huidige inflatieverschillen aanhouden. Hoe dit ook zij, het moge duidelijk zijn dat het
interventiebeleid in elk geval geen substituut kan zijn
voor budgettaire en structuurversterkende maatregelen
om de oorzaken van de onevenwichtigheden weg te nemen.
Meer in het algemeen acht de OESO in de verschillende lidstaten een breed scala van structuurversterkende maatregelen nodig om de economische prestaties ook op langere termijn te verbeteren. Deze maatregelen verschillen van land tot land, maar omvatten in elk
geval het in stand houden en uitbreiden van een internationaal vrijhandelssysteem. Daarbij mag de kans die
de Uruquay Ronde biedt om ondermijnende handelspraktijken aan te pakken, niet worden gemist. Daarnaast
moeten de hoge kosten en de ineffectiviteit van het huidige landbouwbeleid worden aangepakt, die consumenten in de OESO elk jaar gemiddeld 1%van hun inkomen
kosten boven de inkomsten die aan de boeren toevloeien. Ten derde moeten de industriele subsidies worden
verminderd om de flexibiliteit van economieen te verbeteren en de internationale concurrentie niette vervalsen.
Ten vierde zijn in vele landen nog maatregelen nodig
om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren en de
doelmatigheid van de collectieve sector te vergroten.
Dit alles is werk voor de lange termijn. Voor de korte
termijn is de eerste zorg dat het conjuncturele vuur niet
door de aanwakkerende inflatie wordt gedoofd. De
OESO is daarover optimistisch, al maakt de laatste Economic outlooktoch ook duidelijk dat erde nodige risico’s
zijn. Nu de mogelijkheden van het monetaire beleid zo
ongeveer zijn uitgeput moeten internationale beleidscoordinatie en een reeks structuurversterkende maatregelen de zaak aan de gang houden. Voor het op peil
houden van de hoogconjunctuur is dat waarschijnlijk te
weinig en te laat. Maar continuering van de groei op een
iets lager niveau behoort zeker tot de mogelijkheden.

L. van der Geest
1. OESO, Economic outlook, nr. 45, Parijs, juni 1989.

637

Auteur