Ga direct naar de content

Competitie in Academia

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 12 2006

mening
Competitie in academia

V

oor wie het nog niet wist: de academische wereld zindert
van de competitiedrift. Zou het geen daad van barmhartig­
heid zijn om die driften te bevrijden? Concurrentie is er op
alle niveaus. Dekanen vechten om middelen op universi­
tair niveau, afdelingen op facultair niveau. Onderzoekers proberen
middelen voor de neus van anderen weg te kapen bij NWO en de
EU. Faculteiten strijden om gereputeerde onderzoekers en zijn
bereid hen met extra middelen te paaien. Iedereen is op zoek
naar de beste promovendi, in elke uithoek van de wereld. Op de
werkvloer heerst de krachtigste concurrentiedrift, als een heftige
onderstroom in de duistere diepten van de oceaan. Natuurlijk zijn
die nobele onderzoekers gedreven op zoek naar waarheid, onbe­
smeurd en ongekleurd door particuliere belangen. Maar ranglijstjes
van instellingen en onderzoekers worden niet gemaakt uit onbevre­
digde lust tot het oplossen van kruiswoordraadsels. De zucht naar
eer en roem, liefst eeuwig, zit diep verankerd in menig geleerde.
Competitiever kan het niet.
Al die competitiedrift zit in ons academisch bestel opgebotteld,
als sexuele driften in de Victoriaanse bourgeosie. Alle parameters
voor het sturen van een universiteit zijn exogeen vastgelegd, buiten
bereik van de universiteiten zelf (Deze observatie komt bijna let­
terlijk uit Jacobs en Van der Ploeg (2006): pagina 289. Ik ontleen
er veel meer aan dan deze ene zinsnede). Subsidies per student
liggen vast, evenals collegegeld, toelatingsregels en studierichtin­
gen, en er zijn starre historische verdeelsleutels om universitair
onderzoek te financieren. Alsof je op de markt voor automobielen
zou willen concurreren terwijl de overheid heeft voorgeschreven
hoe de auto er uit moet zien, van kleur en acceleratievermogen
tot de lengte van de ruitenwissers en de stand van de koplampen.
Vernieuwing kan dan alleen maar buiten het bestaande stelsel om,
zoals je in het voetbal buitenspelers moet gebruiken als het cen­
trum dichtgespijkerd zit: het University College van Adriaansen,
waar studenten net zo enthousiast zijn als Nederlandse studenten
aan een buitenlandse topuniversiteit, en de promovendi opleiding
van het Tinbergen Instituut die tot de top in Europa behoort.
Echte concurrentie tussen vrije instellingen heeft veel voordelen.
Zoals meer ruimte om opleidingen af te stemmen op de behoeften
van de markt. En ruimte voor optimale differentiatie naar aanleg
en begaafdheid van studenten: topopleidingen voor topstudenten,
gemiddelde opleidingen voor gemiddelde studenten. Druk op effi­
ciëntie. Tussen 1980 en 2000 zijn de reëele uitgaven per student
met 32 procent gedaald, volgens de Onderwijsraad. De uitgaven
aan overhead zijn gestegen met 31 procent, tot een aandeel in
de uitgaven van 38 procent in 2000. Ik kan me niet voorstel­
len dat een competitief systeem zo’n proportie zou handhaven.
Concurrentie kan vooral de kwaliteit systematisch bevorderen.
Heel Europa droomt daar inmiddels van. De Verenigde Staten
hebben 300 miljoen inwoners, de EU 460 miljoen. Zouden topuni­
versiteiten naar rato zijn verdeeld dan bestond de top 25 uit tien
Amerikaanse en vijftien Europese instellingen. We weten allemaal
dat het erger is dan omgekeerd: op de Shanghai Jiao Tong lijst
bestaat de top 25 uit drie Europese (dat wil zeggen Engelse), een
Japanse en 21 Amerikaanse universiteiten.
Is er hoop? Jazeker: met geld en drastische deregulering. Kamerlid
Balemans heeft recent zijn verlanglijstje ingediend bij de behande­
ling van de OCW begroting: “Ik wil Nobelprijs winnaars, Harvard!â€.

Hij zal toch ook wel weten dat hard roepen niet helpt. Harvard
heeft een vermogen van 23 miljard dollar, wat al bij een beschei­
den rendement van 4,3 procent een miljard per jaar te besteden
biedt. Geef mij zo’n vermogen en ik bouw u Harvard aan de
Amstel. Flip de Kam heeft een keer de aardgasbaten op een rijtje
gezet. In de jaren tachtig was dat zo’n 15 tot 20 miljard gulden
per jaar, met een top van 25 miljard in 1985. Op de Miljoenennota
van 1997 stond de contante waarde van het restant nog op 30 mil­
jard euro. Met dat geld hadden we de super campus van Europa
kunnen bouwen, met Harvards aan de Amstel, de Maas, de Dieze,
de Dinkel en de Drentse Aa als bescheiden start. Wie had het
geen leuke klus gevonden om zo als bouwdekaan door het land te
trekken?
Drastische deregulering ontketent al die opgebottelde concurren­
tiedriften. Het geld moet komen uit vrije collegegelden en ruime
middelen voor onderzoek. Ook NWO moet daarbij dereguleren:
geen thema’s verzinnen maar het veld zich zelf laten sturen door
puur op kwaliteit gelden te verdelen. De Bachelor-Master structuur
die de ministers van Onderwijs in Bologna hebben gecreëerd heeft
gezorgd voor een enorm Europees marktpotentieel. Als universiteiten
nu complete autonomie krijgen, en zelf college­gelden, toelating en
curriculum mogen regelen zal de differentiatie ontstaan die overal
uit vrijheid opbloeit. Universiteiten zullen hun eigen profiel kie­
zen, speerpunten selecteren en faculteiten sluiten, zoals Stanford
zijn School of Architecture opdoekte omdat die niet tot de top
behoorde. Zo kunnen we in ieder geval meestrijden in Europa. En
als heel Europa dereguleert, in plaats van slappe compromissen
te bedenken als een Europees netwerk van top­onderzoekers, gaat
het academische landschap in Europa misschien wel lijken op het
professionele voetbal. Daarin zijn we toch ook stukken beter dan
de Amerikanen?

Literatuur
Jacobs, Bas and Frederick van der Ploeg (2006) Getting European universities
into shape. European Political Science, 5, 288-303.

Joop Hartog
Hoogleraar Algemene Economie aan de Universiteit van Amsterdam.

ESB

12 januari 2007

29

Auteur