column
Henriëtte Maassen van den Brink
Liever beter dan meer
Meer is niet altijd beter. Dat geldt op veel terreinen
en ook in het onderwijs. Het aantal werkenden in het
onderwijs is de afgelopen jaren flink gestegen. In 1998
bedroeg de werkgelegenheid in het basisonderwijs,
omgerekend naar fulltime-equivalenten (fte), 82.100.
Tien jaar later, in 2007, was dit toegenomen tot
105.600. In het voortgezet onderwijs nam de werkgelegenheid in dezelfde periode toe van 65.800 tot
85.800. In tien jaar tijd nam de werkgelegenheid in
het basis- en voortgezet onderwijs met een kwart tot
een derde toe.
De groei van het aantal werkenden is voor een deel
gebruikt om de klassen te verkleinen. In het basisonderwijs daalde het aantal leerlingen per fte met bijna
vier, van 18,68 leerlingen per fte in 1998 tot 14,70
leerlingen in 2007. In het voortgezet onderwijs was de
daling iets geringer: van 13,44 leerlingen in 1998 tot
10,97 in 2007. Een daling van bijna 2,5 leerling.
De toename van het aantal leraren heeft niet geleid
tot betere kwaliteit van het onderwijs. Integendeel, de
onvrede over de daling van die kwaliteit is de afgelopen
jaren gelijk opgegaan met de toename van de werkgelegenheid. Opeenvolgende ministers van Onderwijs
hebben zonder veel resultaat getracht deze onvrede te
beteugelen door meer geld in het onderwijs te pompen.
Hoe kan het dat de kwaliteit van het onderwijs is
gedaald, ondanks dat er meer geld voor onderwijs
is gekomen, de werkgelegenheid is gestegen en de
klassen kleiner zijn geworden? De toename van de
werkgelegenheid in het onderwijs is gepaard gegaan
met een relatieve achteruitgang in de beloning in het
onderwijs. Tussen 1995 en 2005 nam het uurloon
van een gemiddelde werknemer met 40,5 procent
toe. De uurlonen in het onderwijs stegen in dezelfde
periode met maar 26,7 procent. In tien jaar tijd zijn
de salarissen in het onderwijs dus ongeveer vijftien
procent achter gaan lopen bij die van de gemiddelde
werknemer. Ook over een langere periode zien we
klassenverkleining samengaan met een daling van
het relatieve inkomen van leraren. Lakdawalla (2006)
becijfert dat tussen 1965 en 1994 het inkomen van
leraren op de basisschool ten opzichte van het loon van
de gemiddelde werknemer met 23 procent is gedaald.
Tegelijkertijd daalde de leerling-leraar-ratio in het
basis- en voortgezet onderwijs in Nederland van 30,83
leerlingen per leraar in 1950 tot 15,98 leerlingen per
leraar in 1990, zo becijfert Lakdawalla (2006).
Meer leraren per leerling, dus, maar wel relatief
slechter betaald. Als oorzaken voor deze trends
noemt Lakdawalla (2006) de toename in het loon van
niet-leraren, dat wil zeggen, werknemers in andere
beroepen en sectoren, en de stagnatie in de relatieve
productiviteit van gekwalificeerde leraren. De  elatieve
r
inkomensachteruitgang maakt het steeds minder
aantrekkelijk om in het onderwijs te werken. Hierdoor
wordt het steeds moeilijker om getalenteerde jongeren
te interesseren voor een opleiding aan de pabo of de
lerarenopleiding. De achteruitgang in beloning zorgt er
verder voor dat kwalitatief goede leraren vroegtijdig het
onderwijs verlaten en ergens anders een beter betaalde
baan vinden. In het onderwijs is steeds gekozen voor
kwantiteit boven kwaliteit. Liever meer leraren dan
betere leraren. Liever werkdrukverlaging door klassenverkleining dan salarisverbetering. De kwaliteit
van onderwijs is niet gediend met meer leraren, maar
met betere leraren. Van een slechte onderwijzer kan
een kind levenslang schade ondervinden. Onderzoek
van de Engelse onderwijskundige Peter Tymms geeft
aan dat een slechte onderwijzer jaren later nog sporen
achterlaat. Zo presteren kinderen die in groep drie van
het basisonderwijs een slechte onderwijzer hebben,
in groep acht nog altijd slechter dan kinderen die een
goede leraar hadden gehad (Tymms et al., 2009). De
prestaties in groep acht bepalen of een kind doorstroomt naar het vmbo of naar het vwo. Deze beslissing
is in hoge mate bepalend voor de verdere levensloop.
De achteruitgang van het onderwijs is voor een belangrijk deel te wijten aan het beleid waarbij consequent de
voorkeur werd gegeven aan uitbreiding van het aantal
leraren boven salarisverbetering. Zowel de minister
van Onderwijs als de vakbonden hadden belang bij dit
beleid van ‘meer in plaats van beter’. De minister kon
op deze manier laten zien dat door uitbreiding van het
aantal leraren er iets gedaan werd aan de problemen in
het onderwijs. Vakbonden legden steeds de nadruk op
de noodzaak van werkdrukvermindering. De uitbreiding
van de werkgelegenheid werd echter voor een deel
betaald door de inkomens niet mee te laten stijgen met
die in andere sectoren. De inkomensachterstand die zo
ontstond heeft geleid tot problemen bij de werving en
het behoud van goede leraren.
Als we de kwaliteit van het onderwijs willen verbeteren
zullen we moeten beginnen met het wegwerken van de
salarisachterstanden.
Literatuur
Lakdawalla, D. (2006) The economics of teacher quality. Journal of
law and economics, 49(1), 285–329.
Tymms, P., P. Jones, S. Albone en B. Henderson (2009) The first
seven years at school. Educational assessment, evaluation and
accountability, 21(1), 67–80.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4563) 26 juni 2009
399