Ga direct naar de content

CDA – Maakt concurrentie ons gelukkig?, ESB 4422, jaargang 88.

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 17 2006

Maakt concurrentie
ons gelukkig?
Een juiste balans tussen economische waarden en
sociale en ecologische waarden is een belangrijke
drager van het menselijk geluk.

W

aar zou u de anderhalf miljoen
euro aan besteden als u de
Spinoza-prijs won? Dat is de
vraag die ik kreeg voorgelegd
door de redactie van esb. Het is dezelfde soort
vraag als: wat zou je doen als je de hoofdprijs
van de Postcode Loterij zou winnen? Nu is
het kerstnummer van esb wellicht het meest
geschikt om eens even weg te dromen met de
vraag: Waar moet het naar toe met de economie? Hoe worden wij gelukkig? En wat kunnen
economen daaraan bijdragen? Welk type van
economisch onderzoek is daarvoor nodig?
De laatstgenoemde vraag zal ik beantwoorden vanuit het onderzoek waar ik mijzelf mee
bezighoud. In het navolgende wil ik twee
samenhangende thema’s noemen die mijns
inziens een plaats dienen te hebben in de
onderzoeksagenda.

Geluk, concurrentie en
economische groei

J.J. Graafland
De auteur is hoogleraar
economie, onderneming
en ethiek aan de Universiteit van Tilburg.
J.J.Graafland@uvt.nl

10

Het eerste thema dat mij boeit is de relatie
tussen economische groei en geluk1. Crosssectie analyse tussen verschillende landen laat
zien dat het verband tussen geluk en welvaart
beperkt is. Alleen voor groepen met een laag
inkomen neemt het geluk substantieel toe bij
een stijging van de welvaart2. De relatie tussen
economische groei en geluk is zelfs nog zwakker indien een tijdreeksanalyse wordt gedaan
over een langere periode. Voor de Verenigde
Staten was geluk het hoogste in 1950 en
heeft nadien nooit meer dat peil bereikt3. In
Japan bleef het geluksniveau tussen 1958
en 1988 vrijwel gelijk, terwijl het reële bnp

ESB november

2006

per hoofd van de bevolking in die periode
vervijfvoudigde4.
Positionele goederen
Een van de verklaringen voor dit verschijnsel is
het nog steeds interessante boek van Hirsch5.
Hirsch stelt dat naarmate de economie groeit,
de concurrentie zich verplaatst van materiële
goederen naar positionele goederen. Materiële
goederen geven de consument nut dat onafhankelijk is van het consumptieniveau van
andere consumenten. Het nut van positionele
goederen is daarentegen relatief ten opzichte
van de consumptie van anderen. Meer consumptie van het laatste type goederen leidt op
geaggregeerd niveau niet tot een hoger nut.
Ook kan de concurrentie om deze goederen
de nodige persoonlijke offers vergen in termen
van scholingsinspanning en hogere werk- en
reistijd. Dit laat minder tijd voor activiteiten
die belangrijk zijn voor de geluksbeleving van
mensen, zoals persoonlijke relaties en vriendschap. Dit leidt tot frustratie en ontevredenheid van economische agenten die merken
dat ondanks hun inspanningen en offers hun
nutsbeleving niet verbetert. Zo kan consumptie van positionele goederen op geaggregeerd
niveau zelfs leiden tot een nutsdaling.
Momenteel wordt al veel empirisch onderzoek
gedaan naar de factoren die het welbevinden
van individuen bepalen. Toch dringen de implicaties van de externe effecten die optreden
door de afhankelijkheid van de nutsbeleving
van individuen nauwelijks door tot het natio­
naal en internationale economische beleid.
Het beleid blijft sterk gericht op het bevorderen van economische groei en het versterken
van concurrentie door het wegnemen van
handelsbelemmeringen. In mijn ogen verdient
het daarom aanbeveling om naast het empirisch onderzoek naar geluk ook meer theo-

retisch onderzoek te doen naar de verklaring
van bovengenoemd verschijnsel en de beleids­
implicaties ervan.

Mvo en concurrentieverhoudingen
Interdependenties tussen nutsfuncties van
individuen vormen externe effecten die een
optimale marktwerking verstoren. Externe
effecten manifesteren zich ook op velerlei
andere terreinen van de economie zoals het
milieu. Evenals andere marktimperfecties
vereisen deze externaliteiten een overheid die
de markt corrigeert.
In het economisch onderzoek bestaat al een
lange traditie van onderzoek naar de rol van
de overheid bij het corrigeren van externe
effecten. De overheid heeft echter maar
beperkte mogelijkheden om op adequate wijze
als wet- en regelgever op te treden. Een van
de thema’s die om deze reden aandacht heeft
gekregen, is maatschappelijk verantwoord
ondernemen (mvo). Maatschappelijk verantwoord ondernemen betekent dat bedrijven een
voldoende gerichtheid hebben op de bijdrage
van de onderneming aan de maatschappelijke
welvaart op lange termijn6. Zij moeten voldoen
aan de verwachtingen die belanghebbenden
hebben ten aanzien van de economische,
sociale en ecologische waardecreatie door de
onderneming. Een juiste balans tussen economische waarden en sociale en ecologische
waarden is immers een belangrijke drager van
het menselijk geluk.
Bereidheid en belang
Dat betekent dat de onderneming ook oog zal
moeten hebben voor de negatieve externe effecten die het productieproces en het product
teweeg brengen. De mate waarin de markt
daartoe de gelegenheid biedt, is echter afhankelijk van de bereidheid van de verschillende
belanghebbenden om het bedrijf hiervoor
te belonen. In hoeverre zijn aandeelhouders
bereid om bij het samenstellen van hun beleggingsportefeuille economisch rendement uit te
ruilen tegen sociaal of ecologisch rendement?
In welke mate zijn klanten bereid om een hogere prijs te betalen voor producten die minder
negatieve sociale en ecologische effecten genereren? In welke mate motiveert het sociaal

en ecologisch beleid van de onderneming de eigen werknemers om zich
meer in te zetten voor de onderneming en stelt het de onderneming in
staat om de beste medewerkers aan te trekken? Indien deze verschillende marktpartijen inderdaad veel belang hechten aan deze sociale en
ecologische effecten en daar koopkrachtige vraag tegenover stellen, is
het vergroten van concurrentie het aangewezen middel om maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen.
De internationaal literatuur indiceert echter dat dit maar in (te) beperkte mate het geval is7. Dit zou betekenen dat de mogelijkheden voor
maatschappelijk verantwoord ondernemen binnen een win-win perspectief beperkt zijn. De opbrengsten van een kwalitatief hoogstaand
mvo-beleid wegen voor de onderneming vaak niet op tegen de kosten
ervan. Een versterking van de concurrentie op markten zal in zo’n situatie maatschappelijk verantwoord ondernemen niet bevorderen maar,
integendeel, bedrijven die hierin investeren afstraffen8. Dit plaatst de
overheid voor een dilemma: alhoewel krachtig antimededingingsbeleid
de economische efficiëntie kan versterken, kan dit schadelijk zijn voor
de sociale en ecologische waardecreatie.
Concurrentieverhoudingen
Om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen concurrentieverhoudingen en maatschappelijk verantwoord ondernemen dient naast aanvullend theoretisch onderzoek ook meer empirisch onderzoek te worden
verricht voor Nederlandse bedrijven. Leidt een versterking van concurrentie tot meer of minder prikkels om ecologische en sociale overwegingen te integreren in de ondernemingsstrategie? Wat zijn de determinanten van de vraag naar de producten van sociaal en ecologisch
innovatieve bedrijven? Is de relatie tussen mvo en winstgevendheid
positief, negatief of zijn er omslagpunten, en zo ja, waardoor worden
deze bepaald? Een dergelijk onderzoek zal inzicht bieden in de vraag
of en, zo ja, onder welke voorwaarden een toename in concurrentie
tot extra inspanningen leidt op het gebied van mvo en, zo nee, wat de
implicaties zijn voor het overheidsbeleid op het gebied van anti-mededinging en regulering van mvo.

Conclusie
John Maynard Keynes voorspelde in 1930 in zijn essay ‘Economic possibilities for our grandchildren’ dat de technologische ontwikkeling en
de daaruit resulterende economische groei uiteindelijk tot een gelukkige
en tevreden samenleving zou leiden. Hij schatte in dat het economisch
probleem binnen honderd jaar definitief zou zijn opgelost. Pas dan
zal de mens vrij zijn om terug te keren tot de meest zekere principes
van religie en deugd. Zolang deze fase nog niet is bereikt, is economische groei en het geldgewin nodig om door de tunnel van armoede te
geraken.
Inmiddels zijn wij sinds Keynes dit neerschreef ruim zeventig jaar op
weg zonder dat dit ideaal dichterbij lijkt te komen. Niet alleen omdat
concurrentie economische waarden bevordert ten koste van sociale en
ecologisch waardecreatie, maar ook omdat deze economische groei
voornamelijk ten goede komt aan positionele consumptie. Of een derge-

ESB november

2006

11

lijke wedren ons het geluk of de deugden brengt die Keynes voor ogen
stonden, is daarom zeer de vraag. Maar misschien is dat ook niet haalbaar. Zoals Landes noteert: ‘Wil je hoge groei, dan moet je leven om te
werken en geluk als bijproduct zien te krijgen’9. Gelukkig is er rondom
het Kerstfeest en Oud en Nieuw nog gelegenheid om dit bijproduct te
genieten.

1 Zie ook R. Veenhoven en D. Timmermans, Welvaart en geluk,
ESB, 28 augustus 1998, blz. 628-630.
2 E.. Diener en C. Diener, The wealth of nations revisited:
Income and the quality of life, Social Indicators Research,
jrg. 36, 1995, blz. 565-591.
3 J.B. Schor, Beyond an economy of work and spend, TUP, 1997.
4 C. Kenny, Does growth cause happiness, or does happiness
cause growth?, Kyklos, jrg. 52, 1999, blz. 3-26.
5 F. Hirsch, Social limits to growth, Routledge and Kegan Paul,
London, 1977.
6 Sociaal Economische Raad, De winst van waarden, Den Haag,
2000.
7 J.J. Graafland en H. Smid, Reputation, corporate social
responsibility and market regulation, Tijdschrift voor Economie
en Management, te verschijnen, 2003.
8 J.J. Graafland, Vier strategieën voor maatschappelijk onder­
nemen, esb, 12 januari 2001, blz. 28-30; Modelling the
trade-off between profits and principles, De Economist,
jrg. 150, blz. 129-154; J.J. Graafland, Distribution of responsibility, ability and competition, The Journal of Business
Ethics, jrg. 45, 2003, blz. 133-147.
9 D.S. Landes, Arm en rijk, Het Spectrum, Utrecht, 1998,
blz. 550.

12

ESB november

2006

Auteur