Botsende wereldbeelden
Aute ur(s ):
Dalen, H.P. van (auteur)
De auteur is verb onden aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI), en Ocfeb, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4121, pagina 727, 24 september 1997 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening, uit, de, vakliteratuur
Economen die hun dagelijks brood verdienen met het geven van beleidsadviezen kunnen nog wel eens met weemoed terugdenken aan de
tijd dat zij heer en meester waren in het beleidsdebat. Het Keynesianisme bood economen de kans om de rol van de overheid enorm uit
te breiden. Door middel van overheidsinterventie konden we de conjunctuurgolven dempen, door de sociale zekerheid uit te breiden
streefden we naar een egalisering van de secundaire inkomensverdeling, en door handig met monetair beleid te spelen konden we ook
de werkloosheid beheersen. Kortom, wat konden economen toen eigenlijk niet?
Hoe anders is de rol van de overheid vandaag. De kritiek van Lucas op de macro-economische modellen van Tinbergen en Klein zette het
hele vak op zijn kop. Doordat beleidsmakers geen rekening hielden met de reacties van burgers waren de effecten van overheidsbeleid
tamelijk gering. Inmiddels zijn de verwachtingen over wat beleidsmakers allemaal kunnen bereiken sterk afgenomen. Niettemin zijn er nog
altijd economen die alle waarschuwingen over de geringe effectiviteit van de overheid in de wind slaan en als ‘dealers’ de politici hun
dagelijkse shot welvaart verkopen.
Het was slechts een kwestie van tijd voordat economen behept met deze verschillende visies een knallende ruzie zouden krijgen en nu is
het dan zover 1. Robert Kuttner – een econoom die in de VS bekend staat als links – kruiste onlangs de degens met Paul Krugman,
wellicht de bekendste econoom in de VS. Ook Krugman staat bekend als links, maar hij maakt gebruik van rechtse, neoklassieke
modellen. Kuttner daarentegen gebruikt linkse modellen, waaruit – oh wonder – linkse resultaten rollen. Het debat draait in feite om de
botsing van wereldbeelden. Het is de strijd van de arrogante instrumentalist versus de arrogante liberaal. Instrumentalisten hebben de
neiging om zich te verliezen in het boetseren van samenlevingen, waarbij ze vergeten dat economie een sociale wetenschap is en niet een
exacte. Kuttner, zo verwijt Krugman hem, weet zeker wat er mis is en wat er gedaan moet worden. Liberale economen zijn daarentegen
veel voorzichtiger, zo voorzichtig zelfs dat zij het motto ”het beste beleid is geen beleid” overal verkondigen, aldus het verwijt van
Kuttner aan het adres van Krugman.
Als voorbeeld van hoe beide economen van mening verschillen kan wellicht de relatie tussen besparingen, investeringen, groei en het
overheidstekort dienen. Volgens Krugman zijn besparingen de bron van investeringen en investeringen op hun beurt zijn weer de bron
van economische groei. Als besparingen laag zijn dan is de economische groei dat ook. Krugman bepleit daarom dat ”de enige
betrouwbare manier om nationale besparingen te stimuleren is de verwijdering van het (Amerikaanse) overheids- tekort”.
Dit gaat Kuttner allemaal te ver. Krugman verwaarloost de mogelijkheid van andere (lees: Keynesiaanse) causaliteiten, zoals: het
genereren van overheidstekorten kan investeringen stimuleren; of loonsverhogingen kunnen de consumptieve vraag stimuleren en
indirect daarmee de investeringsvraag; of een spiraal van hogere lonen, meer besparingen, en meer groei kan in werking treden. Keer op
keer noteert Kuttner dit soort omissies in de verhalen van Krugman.
Beide economen kennen zo hun feilen en in beide gevallen heeft het te maken met hun tolerantie voor alternatieve (gekleurde) modellen.
Krugmans kritiek op Kuttner lijkt mij terecht: hij stelt dat we gewoon niet veel weten van de economie en het getuigt van arrogantie om te
doen alsof je wel alles zeker weet. Maar ook Krugman kent zijn feilen. Hij ergert zich aan economen die ‘slechte’ adviezen geven waarmee
beleidsmakers hun beleid kunnen rechtvaardigen, en vindt bijvoorbeeld dat alleen economen aangesloten bij de bond van ‘echte’
economen advies mogen geven. Toegegeven, als economen niet kunnen boekhouden en drogredeneringen verkondigen dan behoren zij
op hun falie te krijgen, maar voor de rest is economie toch maar een sociale wetenschap en de waarheid is in de economie een zeer
rekbaar begrip.
De achilleshiel van Krugman is, zoals Kuttner naar voren brengt, dat hij zelf de grootste beleids- entrepreneur is geworden waarbij ook
zijn eigen argumentatie sterk gekleurd wordt door die rol. Alleen, Krugman beheerst die rol niet goed. Hij staat als een klein kind te
stampen als de beleidsmakers niet naar hem luisteren, en heeft blijkbaar niet door dat het geven van economisch advies een ragfijn spel
is. Weliswaar met een eigen logica, maar wel een logica die begrepen kan worden met de instrumenten die tot het domein van de
economische theorie behoren 2. Met andere woorden: Krugman is een naïeve en daarmee ineffectieve beleidsadviseur.
Nu is dat is niet erg, omdat wellicht daar zijn comparatieve voordeel niet ligt. Krugman heeft het academische spel onder de knie en flanst
met het grootste gemak een model in elkaar dat plausibel lijkt. Met die gave heeft hij het academische debat nieuwe impulsen gegeven.
Voor Krugman is het te hopen dat hij zijn eigen comparatieve voordeel op tijd ontdekt, want een econoom die zijn eigen comparatieve
voordeel niet uitbuit, dat is een contradictio in terminis
1 Zie R. Kuttner, Peddling Krugman, The American Prospect, nr. 28, september 1996, blz. 78-86; P. Krugman, Controversy: of economists
and liberals; en R. Kuttner, Reply to Krugman, The American Prospect, nr. 29, november/december 1996, blz. 13-16.
2 Zie W. Letterie, en O.H. Swank, Learning and signalling by advisor selection, Public Choice, jg. 92, blz 353-367.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)