Ga direct naar de content

Niet het corporatisme zorgt voor de problemen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 27 1997

Niet het corporatisme zorgt voor de problemen
Aute ur(s ):
Paping, E.H.M. (auteur)
Stegeman, H. (auteur)
De auteurs zijn respectievelijk hoofd van de Centrale Staf en b eleidsmedewerker bij ABVAKABO te Zoetermeer.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4121, pagina 721, 24 september 1997 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, economische, orde

Wordt de werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt mede veroorzaakt doordat de vakbond ervoor zorgt dat de laagste
cao- schalen te hoog zijn? Deze redenering, door Hugo Keuzenkamp, in de ESB van 16 april, gehouden, is op zijn minst discutabel.
De werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt zou voor een groot deel worden veroorzaakt door de te hoge laagste caoschalen, zo betoogt Keuzenkamp 1. Door het doelbewuste beleid van onder andere ABVAKABO om de laagste cao-beloningen te
verhogen, zou de werkgelegenheidsproblematiek juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt groter zijn geworden. Mede hierdoor
heeft de overheid in de afgelopen jaren kunstgrepen moeten toepassen, zoals Melkertbanen en de banenpool. Oplossing voor dit
probleem is volgens Keuzenkamp het verminderen van de centrale afspraken, bijvoorbeeld door de loonafspraken in cao’s niet langer
algemeen verbindend te verklaren. Werknemers krijgen dan tenminste een marktconforme beloning.
Deze redenering is discutabel. Ten eerste is het de vraag of de laagste cao-lonen in Nederland wel zo hoog en de problemen aan de
onderkant van de arbeidsmarkt wel zo groot zijn. Ten tweede wordt de hoogte van de laagste lonen door een aantal factoren bepaald;
vakbonden kunnen niet alleen beslissen hoe hoog de laagste cao-lonen zijn en als deze hoog zijn, is dat dus ook niet aan de vakbond
alleen te wijten. Ten derde voldoet de hoogte van de laagste cao-lonen als verklaringsgrond voor de problemen aan de onderkant van de
arbeidsmarkt niet; deze problemen hebben ook andere oorzaken, zoals verdringing door hoger opgeleiden. Het gevolg hiervan is, dat het
afschaffen van de avv niet zal leiden tot een beter functioneren van de onderkant van de arbeidsmarkt.
Lonen en werk onderin
Het laagste cao-loon is voor drie-kwart van de werknemers de absolute ondergrens voor de beloning. In die zin is het cao-loon van
grotere betekenis dan het minimumloon. In figuur 1 is zichtbaar dat de laagste cao-lonen en het minimumloon in de periode 1987-1996
gedaald zijn, terwijl het contractloon in de marktsector nagenoeg gelijk is gebleven. Als hoge ‘lage beloningen’ de oorzaak van
werkloosheid onder laaggeschoolden zouden zijn, dan is dit probleem in ieder geval niet toegenomen.

Figuur 1. De ontwikkeling van het wettelijk minimumloon, de laagste cao-lonen en het cotractloon in de marktsector 1987 = 100
In sommige sectoren liggen de laagste cao-lonen (nagenoeg) op het niveau van het wettelijk minimumloon, zodat cao en avv hier
helemaal geen invloed op de minimumbeloning hebben. Uit figuur 2 blijkt, dat vooral in de dienstverlenende sectoren het verschil gering
is. In de landbouw, industrie en bouwnijverheid liggen de laagste cao-lonen duidelijk boven het wettelijk minimum. Uitschieter is de
sector bouwnijverheid, waar de bodem in de CAO in 1996 op 125,7% lag. Voor nagenoeg alle sectoren geldt, dat het verschil tussen 1994
en 1996 duidelijk kleiner is geworden.

Figuur 2. De verhouding tussen de laagste cao-lonen en het wettelijk minimumloon naar sector, 1994 en 1996
In de laagste loonschalen bevinden zich vrij weinig werknemers. Uit onderzoek van de arbeidsinspectie blijkt dat 4% van de werknemers
in de (nieuwe) laagste loonschalen valt 2. De belangrijkste redenen om de laagste schalen niet te gebruiken zijn dat er geen functies op
dat niveau voorkomen, er geen instroom is van personeel op dat loonniveau en de arbeidsmarktsituatie (arbeidsmarkt dicteert een hoger
loon). Het lijkt dan ook voor veel cao’s niet nodig om de laagste lonen verder omlaag te brengen.
Ondertussen is de werkgelegenheid aan ‘de onderkant’ in Nederland in de afgelopen jaren sterk toegenomen. Naast de bijdrage van
loonmatiging en de introductie van nieuwe lage loonschalen, is dit mede te danken aan de enorme groei van deeltijdbanen, flexibele
banen en gesubsidieerde arbeid, zoals Melkert-banen. De langdurige werkloosheid (als indicatie voor het probleem aan de onderkant) is
momenteel niet uitzonderlijk hoog in Europees perspectief 3. Ook in landen met een veel lager cao-loon, zoals Groot-Brittannie of de
Verenigde Staten, concentreert de werkloosheid zich onder de laagst opgeleiden en heeft een vergelijkbare omvang (zie E.H.W.M Vogels,
Minimumbeloningen en werkloosheid, ESB, 24 september 1997, blz.716-720).
Redenen voor de hoogte van de laagste cao-lonen
Een vreemd element in Keuzenkamps redenering is dat hij enerzijds opmerkt dat loonmatiging voor een zeer groot deel het effect is van
arbeidsmarktverhoudingen en niet van de opstelling van de vakbond, terwijl hij anderzijds betoogt dat de te hoge laagste loonschalen
wel het resultaat is van de opstelling van de vakbond. Natuurlijk wil een vakbond de laagste lonen (net als de overige lonen) verhogen;
de vakbond is er immers niet voor opgericht om zijn leden aan minder loon te helpen. Daarbij moet wel bedacht worden dat ook de

werkgevers belang kunnen hebben bij ‘hoge’ lage lonen. Op grond van de efficiente-loontheorie kan worden betoogd dat werkgevers een
hoger loon aan werknemers betalen dan het marktruimende loon 4. Aangenomen wordt hierbij dat de arbeidsproductiviteit een positief
verband heeft met de loonhoogte. Hoe moeilijker de relatie tussen individuele inspanning en arbeidsproductiviteit te meten is, hoe eerder
werkgevers gebruik zullen maken van efficiente lonen. Op deze manier is het logisch dat in de bouw en industrie de laagste lonen hoger
liggen dan in dienstverlenende sectoren, waar de individuele productiviteit makkelijker is te meten 5.
Een tweede element dat aan de vraagzijde een rol speelt is de verschuiving van personeel naar andere cao’s. Veel bedrijven zijn de
afgelopen jaren druk bezig geweest met reorganisaties. Belangrijk element daarbij was telkens het afstoten van taken en het uitbesteden
van ‘niet eigen’ werkzaamheden, zoals schoonmaak, catering en beveiliging. In de meeste gevallen ging het hier om relatief laaggeschoold
personeel dat in de laagste cao-schalen viel. Door deze afslankingsoperaties waren in een aantal gevallen de laagste schalen overbodig.
De cao’s waar het personeel wel onder kwam te vallen hadden al lagere loonschalen. Deze ontwikkeling laat zich in de cijfers van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid vertalen in een daling van het aantal werknemers dat onder een cao valt met lage loonschalen. Het berekende
gemiddelde van de laagste cao-lonen stijgt, terwijl er toch meer, of evenveel, mensen de laagste cao-lonen krijgen uitbetaald. Zeker in de
overheidssector heeft dit een grote rol gespeeld.
Andere verklaringen
Dat cao en avv leiden tot hogere lonen, voldoet dus niet als verklaring voor de hoge werkloosheid aan de onderkant van de
arbeidsmarkt. Een alternatieve verklaring is, dat lager opgeleiden hier worden verdrongen door hoger opgeleiden. Als er sprake is van
verdringing, speelt de relatieve beloningspositie van werknemers aan de onderkant een minder grote rol.
Dat verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt bestaat, is aannemelijk 6. Doordat er op een hoger niveau werkloosheid bestaat, zoeken
werknemers met een hoog opleidingsniveau werk op een lager niveau. Werkgevers zullen vaak voor de hoger opgeleide boven een lager
opgeleide werknemer kiezen. In het meest extreme geval (bij complete verdringing) zinkt alle werkloosheid neer naar de laag opgeleiden.
Om dit probleem op te lossen helpen specifieke maatregelen, zoals arbeidskostensubsidies en het creeren van lagere loonschalen niet
veel. Op zich is er werk genoeg aan de onderkant. Alleen door het stimuleren van doorstroom van arbeid naar boven kunnen meer
laagopgeleiden een baan aan de onderkant krijgen (de ‘trek in de schoorsteen’). In cao-onderhandelingen zou de nadruk van de sociale
partners beter kunnen liggen op het stimuleren van de werkgelegenheid in het algemeen in plaats van allerlei specifieke maatregelen voor
de onderkant te bedenken.
Beperken avv?
Als mogelijke oplossing suggereert Keuzenkamp om de cao-lonen niet altijd, maar selectief algemeen-verbindend te verklaren. Zo’n
pleidooi gaat voorbij aan wat er in de afgelopen jaren gebeurd is in cao’s voor de onderkant van de arbeidsmarkt. De hierboven
geschetste ontwikkeling van de lage loonschalen, cao-afspraken over ‘goede doelen’ waaronder veel werkgelegenheidsprogramma’s,
zouden zonder het algemeen verbindend verklaren van cao’s niet zijn gerealiseerd Ook andere belangrijke afspraken (bijvoorbeeld over
scholing en opleiding, doorstroming en arbeidsduurverkorting) zouden niet of veel moeilijker van de grond zijn gekomen. In plaats
daarvan zouden de laagste cao-lonen naar alle waarschijnlijkheid verder omhoog zijn geschoten, omdat vakbonden dan minder rekening
houden met de outsiders. Ook zullen de werkgelegenheidsafspraken uit de cao’s verdwijnen omdat insiders daar totaal geen belang bij
hebben. Gevolg van dit alles zou zijn dat de onderkant van de arbeidsmarkt zich uitbreidt tot een veel omvangrijker secundair
arbeidsmarktsegment, waar slechtere primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden het werk voor veel werknemers niet aantrekkelijker
maken. Net als in de Verenigde Staten blijft de werkloosheid zich echter concentreren op dezelfde groepering als nu in Nederland, alleen
wordt de tweedeling in Nederland groter.
Conclusie
De loonverhoudingen die uit ons overlegstelsel voortvloeien zijn niet de oorzaak van de problemen aan de onderkant van de
arbeidsmarkt. Ook zijn de laagste cao-lonen niet hoog in vergelijking met andere landen. Daarnaast vertekenen trends zoals het
terugtrekken op de kerntaken het beeld dat uit cao’s naar voren komt; daar waar in cao’s de laagste schaal wordt verhoogd komt dit
meestal doordat er geen functies meer voor inschaling op dat niveau in aanmerking komen.
Het zijn niet de hoge cao-lonen die de werkloosheid aan de onderkant, die overigens begint te dalen, veroorzaken. Met name verdringing,
wat geen exclusief Nederlands fenomeen is, leidt ertoe dat de problemen neerzinken naar de onderkant van de arbeidsmarkt. Het niet meer
algemeen verbindend verklaren van cao’s biedt hiervoor geen oplossing.
Zie voor het naschrift op dit artikel, H.A. keuzekamp, Naschrift, ESB, 24 september 1997, blz. 723

1 H.A. Keuzenkamp, Corporatisme en marktmacht, ESB, 16 april 1997, blz. 301.
2 Arbeidsinspectie, CAO-afspraken 1996, tweede interimrapportage, Den Haag 1996.
3 L. Delsen en E. de Jong, Het wankele mirakel, ESB, 23 april 1997, blz. 324-327.
4 G.A. Akerlof, J.L. Yellen, Efficiency wage models of the labour market, Cambridge University Press, Cambridge, 1986.
5 C.N. Teulings, De plaats van de vakbeweging in de toekomst, Welboom, 1996, blz. 36.
6 De meningen hierover zijn verdeeld. Zie voor een betoog waarin het bestaan van verdringing aannemelijk wordt gemaakt P. de Beer,
Werk aan de onderkant, ESB, 15 november 1995.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur