.
125
Boeken ESB
Boeken
Waarom zijn sommige
landen welvarend
en andere
niet? Acemoglu
en Robinson laten geen historische
bron onbenut om deze vraag te beantwoorden.
Het boek kan uitgelegd
worden met een enkel voorbeeld:
Botswana: in 1895 reizen drie Afrikaanse
chiefs per oceaanstomer naar
Engeland om koningin Victoria en
prime minister Chamberlain te vragen
hen te beschermen tegen ongezonde
Zuid-Afrikaanse expansiedriften.
De Engelsen gaan akkoord. Bechuanaland
(de voorloper van Botswana)
wordt een protectoraat en kan zich relatief
ongestoord ontwikkelen, uiteindelijk
leidend tot een onafhankelijkheid
in 1960 zonder bloedvergieten,
een stabiele democratie en een huidig
welvaartsniveau boven het niveau
van landen als Brazilië en Costa Rica,
en ver boven vrijwel alle andere Afrikaanse
landen. Ook op het gebied van bijvoorbeeld corruptie
is Botswana erg ‘on-Afrikaans’.
Dat had ook anders kunnen uitpakken. Acemoglu en Robinson
laten zien dat diverse factoren bijdragen aan het succes of
falen van landen. Ten eerste moet er sprake zijn van een zekere
mate van centralisatie opdat minimumstandaarden van law
and order kunnen worden gehandhaafd. Het ‘geluk’ van Botswana
is dat de oude stammen al een soort centralisatie hadden
ver voordat koloniale machten zich met de zaken gingen bemoeien.
Ten tweede moeten eigendomsrechten gewaarborgd
zijn, anders kan ondernemerschap niet goed worden beloond.
De stammen hadden een traditie van inspraak. De resulterende
politieke instituties waren niet gebaseerd op het uitbuiten
van de bevolking voor persoonlijk gewin, zoals in veel andere
landen, omdat dat slecht binnen de traditie van de stammen
paste. Doordat law and order en eigendomsrechten goed waren
geregeld, kwamen economische instituties op gang en ontstond
er een middenklasse die vervolgens de politieke instituties
weer verder bij kon slijpen.
Dit subtiele samenspel tussen economie, politiek en historische
padafhankelijkheid vormt de rode draad in het boek. Het
boek legt uit waarom Japan rijker is dan China, de Verenigde
Staten dan Mexico, Zuid-Korea dan Noord-Korea. Zo’n beetje
elk ander denkbaar voorbeeld wordt erbij gesleept, waardoor
de auteurs zichzelf wel vaak herhalen. Of het samenspel van
economie en politiek tot een spiraal naar boven of naar beneden
leidt, is niet alleen padafhankelijk maar ook sterk bepaald
door context en toeval. Zo zouden de Afrikaanse chiefs ook
niet naar Engeland kunnen zijn gegaan of nul op het rekest gekregen
kunnen hebben. Botswana was dan zomaar afgegleden
naar het niveau van andere Afrikaanse
landen. Daarmee is de behandelde
methode een prima methode om te
verklaren, maar een slechte methode
om te voorspellen welke kant een land
opgaat.
Wat voor lessen kunnen we nu trekken
uit het boek over recente ontwikkelingen
in bijvoorbeeld China?
Weliswaar durven de auteurs geen
voorspellingen aan, maar ze wijzen er
wel op dat er geen historische voorbeelden
zijn van duurzame groei zonder
politieke instituties die zaken als
eigendomsrechten, persvrijheden en
pluriformiteit waarborgen. Nu heeft
China wel wat stappen gemaakt op
die terreinen, maar duidelijk is dat er
nog een bijzonder lange weg te gaan
is. Aan de andere kant van het spectrum
zijn de auteurs niet erg gerust
op de kant die de Verenigde Staten
uitgaat. Een andere conclusie – en impliciet
een positieve conclusie voor de
toekomst van Europa–
is dat een grote ongelijkheid de politieke
instituties kan bedreigen omdat te grote groepen mensen
hun rechten of mogelijkheden zien verwateren. En in een land
waarin één persoon een hele verkiezingscampagne kan financieren,
loop je dan risico’s.
De boodschap en aanpak van Acemoglu en Robinson zijn niet
nieuw, maar hun historische insteek is wel boeiend. Dat het
boek een rare titel heeft (waarom de nadruk op falen?), dat de
auteurs de bedenkelijke rol van de Verenigd Staten in bijvoorbeeld
Latijns-Amerika onvermeld laten en dat er irritant veel
herhalingen in het boek zitten, is wel spijtig.
Meer fundamenteel is de kritiek van historicus Peer Vries. Hij
vergelijkt het boek met Trade and poverty. When the Third
World fell behind van Jeffrey Williamson, die een klassieke ricardiaanse
verklaring geeft voor het succes van landen. Vries
vindt dat Acemoglu en Robinson geen antwoord geven op de
vraag of ontwikkelingslanden beter af zouden zijn als ze betere
instituties hadden ontwikkeld.
Ik ben positiever. Op hun eigen blog leggen de auteurs uit dat
het samenspel van instituties, politiek en geluk bepaalt of landen
slagen of niet. Het boek rekent en passant af met mensen
als Jeffrey Sachs die denken dat welvaartsverschillen door geografie
ontstaan. Ze doen dat door de stad Nogales op te voeren,
voor de helft in Mexico, voor de helft in de Verenigde Staten,
met voorspelbare enorme welvaartsverschillen. De auteurs
verstaan de kunst van het gebruiken van een anekdote, maar
proberen wel een rode draad in de brij van anekdotes te ontwikkelen.
Als het boek twee keer dunner was geweest, zou ik
het iedereen aanraden.
Auteur D. Acemoglu en J.A. Robinson
Titel (2012) Why nations fail. The origins of
power, prosperity, and poverty
Uitgever New York: Crown Publishing Group
Marcel Canoy
Hoofdeconoom bij Ecorys en hoogleraar
aan de Universiteit van Tilburg
Jaargang 98 (4653) 22 februari 2013
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.