Voormalig minister van Onderwijs Robbert Dijkgraaf kwam met een voorstel om het bindend studieadvies (bsa) – het minimum aantal studiepunten dat een student in het eerste jaar moet halen om de studie voort te mogen zetten – omlaag te brengen naar maximaal dertig studiepunten, om stress te verminderen. Maar heeft de student überhaupt belang bij het bindend studieadvies?
In het kort
- Het bindend studieadvies zou moeten voorkomen dat studenten te lang vasthouden aan een ongelukkige studiekeuze.
- In de praktijk zou 22 procent van de studenten die de bsa (net) niet haalt, de studie echter wel met succes hebben afgerond.
- De bsa-uitvallers switchen vaak naar een vergelijkbare studie, wat voor hen vaak buitenproportioneel kostbaar is.
In Nederland dient het bindend studieadvies (bsa) om studenten op weg te helpen bij het vinden van een geschikte studie: als er in het eerste jaar te weinig studiepunten worden gehaald, kan de student zijn heil beter elders zoeken, is de gedachte (Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, artikel 7.8b). Over het algemeen ligt de bsa-norm rond de 42 studiepunten (of European Credits, EC), wat overeenkomt met zeventig procent van het totale aantal EC’s dat in het eerste jaar behaald kan worden (60 EC).
De afgelopen jaren ontstond er discussie over de hoogte van de bsa-norm, onder andere aangevoerd door voormalig onderwijsminister Robbert Dijkgraaf. Dijkgraaf stelde voor om de bsa-norm te verlagen tot maximaal 30 EC, maar dat kwam er uiteindelijk niet van. Het nieuwe kabinet lijkt niet meer van plan te zijn het huidige bsa-beleid te versoepelen, afgaande op het hoofdlijnenakkoord.
Maar heeft het bsa-beleid wel het beoogde effect? Sommige van de weggestuurde studenten zouden ook zonder BSA-beleid de opleiding hebben verlaten, terwijl het voor een groot deel van de weggestuurde studenten onduidelijk is of het BSA wel nut had: zouden zij niet met enige vertraging alsnog hun diploma hebben behaald, als zij niet waren weggestuurd?
Eerder onderzoek laat zien dat de kans op afstuderen positief samenhangt met studieprestaties. Omdat het bsa-beleid de relatief minder goed presterende studenten laat uitvallen, zijn de afstudeerpercentages ná de invoering van het bsa dan ook hoger dan ervoor (Sneyers en De Witte, 2017), zoals ook Pope et al. (2021) betoogden in ESB. De vraag is echter of het bsa hiervoor het juiste middel is en of het wenselijk is dat het bsa daarvoor wordt gebruikt. Immers, oorspronkelijk was het bsa-beleid bedoeld om de student verder te helpen.
De meest relevante vraag om te beantwoorden is dan ook of het huidige bsa-beleid de student daadwerkelijk verder helpt of dat we moeten zoeken naar een alternatief. In dit artikel bespreken we twee onderzoeken die een antwoord geven op deze vragen.
Diplomakans
Cornelisz et al. (2019) laten zien dat bsa-uitvallers gemiddeld een lagere diplomakans hebben dan studenten die wel door mochten studeren. Echter, het blijkt ook dat de diplomakans voor een groot gedeelte van de bsa-uitvallers helemaal niet substantieel anders is dan die van studenten die wel mochten doorstuderen: de grote groep bsa-uitvallers met meer dan 30 EC heeft uiteindelijk geen aantoonbare andere diplomakans dan studenten die tussen de 45 en 48 EC behaalden (zie figuur 1).
Een saillant detail van het onderzoek is bovendien dat deze bsa-uitvallers met onder de 45–48 EC vrijwel altijd overstappen naar een vergelijkbare opleiding en dan wel een diploma halen. Toch zijn deze bsa-uitvallers gedwongen om de opleiding te verlaten, wat voor hen mogelijk kan betekenen dat ze naar een andere stad moeten verhuizen en weer opnieuw moeten beginnen met een studie. Zoals ook door voormalig minister Dijkgraaf wordt beargumenteerd, zijn dit nu juist de factoren die veel stress en mentale klachten bij studenten veroorzaken (Rijksoverheid, 2023).
Gevolgen lagere bsa-norm
Wat zouden de gevolgen zijn als de bsa-norm verlaagd zou worden naar bijvoorbeeld 30 EC? Onze analyses in Vooren et al. (2022) bieden hier inzicht in. Dit onderzoek richt zich op alle opleidingen van de Vrije Universiteit (studiecohorten 2015 tot en met 2019).
De studie maakt gebruik van de coronapandemie. Om precies te zijn: van de situatie dat studenten die in collegejaar 2019/2020 met de opleiding begonnen, in maart 2020 te horen kregen dat het bsa-beleid opgeschort zou worden. Daardoor konden studenten die normaliter bsa-uitvaller zouden zijn geweest verder met de opleiding en voor deze studenten kan het aantal behaalde EC’s in het tweede jaar worden afgezet tegen de behaalde EC’s in het eerste jaar.
Figuur 2 laat het aandeel studenten zien dat hun studie in het tweede jaar voortzet, afgezet tegen het aantal studiepunten dat ze in het eerste jaar afweken van de geldende bsa-norm. Wat opvalt is dat ook voor het coronacohort best wat studenten mochten doorstuderen die de bsa eigenlijk niet haalden. Ook onder normale omstandigheden kunnen studenten door een examencommissie worden vrijgesteld van het bsa-beleid wanneer er bijzondere omstandigheden gelden. Dat blijkt in de praktijk dus best vaak te gebeuren, zeker bij studenten die de bsa-norm net niet haalden.
In het coronacohort is het aandeel doorstudeerders echter een stuk hoger, wat verklaard kan worden door het tijdelijk wegvallen van de bsa-norm. Wel valt hier op dat ook zonder bsa-norm een groot aandeel van de studenten niet door studeert, hoewel ze dat nu dus wel hadden mogen doen.
Een methodologische uitdaging in deze studie is dat de prestaties van het coronacohort in maart tot en met augustus beïnvloed kunnen zijn door veel verschillende (en vaak niet geobserveerde) factoren, zoals inschikkelijkheid bij beoordelingen (bijvoorbeeld versoepeling van de normering of extra herkansingen), veranderingen als gevolg van online studeren of effecten op de geestelijke gezondheid door de coronacrisis en de genomen coronamaatregelen. Wanneer studenten bevoordeeld worden gedurende het coronajaar en we observeren dat een student 42 EC heeft behaald (en dus geen bsa-uitvaller is), dan was deze student in eerdere (of latere) cohorten mogelijk wel een bsa-uitvaller geweest. Daardoor is het aantal behaalde EC’s, gemeten aan het einde van het eerste studiejaar, voor het coronacohort niet vergelijkbaar met dat van eerdere cohorten.
Om dit methodologische probleem op te lossen, gebruiken we machine learning (lasso-regressie) om op basis van achtergrondkenmerken en studieprestaties tot maart het aantal behaalde EC’s aan het einde van het eerste jaar te voorspellen. Dat doen we zowel voor het coronacohort als voor de eerdere cohorten. De coronamaatregelen begonnen pas in maart, dus op deze manier kunnen onzuiverheden veroorzaakt door corona geen verstorende werking hebben op de vergelijking tussen de cohorten.
Figuur 3 laat zien hoeveel EC’s studenten in het coronacohort en de eerdere cohorten naar verwachting zouden halen, gegeven de studieprestaties tot maart. Het verschil tussen het coronacohort en de eerdere cohorten is nu kleiner, maar nog altijd substantieel.
In het coronacohort zouden er, als de bsa-norm nog had gegolden, 1.656 studenten zijn uitgevallen. Dankzij de opschorting van de bsa-norm hebben 371 van hen de studie toch vervolgd (22,4 procent). Dat impliceert dat jaarlijks zo’n 22,4 procent van de uitvallers de studie zou hebben vervolgd, ware het niet het bsa-beleid ze dwong om te stoppen met de studie.
De studieresultaten verschillen niet wezenlijk rondom de bsa-norm. Als de bsa-norm zou worden verlaagd naar 30 EC, conform het voorstel van Dijkgraaf, zou de groep die dan wel doorstudeert een gemiddelde studievertraging hebben van 5,7 EC ten opzichte van de studenten die eerder net voldeden aan de bsa-norm (Vooren et al., 2022). Dat lijkt dus een relatief beperkte studievertraging, met toch grote gevolgen voor de student.
Figuur 4 zet de prestaties in jaar 2 van het coronacohort vervolgens af tegen de prestaties van eerdere cohorten, gegeven het op de studieprestaties tot maart verwachte aantal EC’s in jaar 1. De studieprestaties van de eerdere cohorten betreffen hier de prestaties van de studenten die van de examencommssie een vrijstelling kregen van het bsa-beleid vanwege bijzondere omstandigheden.
Wat opvalt is dat er geen statistisch significant verschil is te zien in de prestatieverschillen in jaar 2 tussen het coronacohort en de eerdere cohorten. Ofwel, de studenten die de opleiding normaliter verlaten vanwege het bsa-beleid, presteren even goed als studenten met vergelijkbare eerstejaars prestaties die een uitzondering kregen vanwege bijzondere omstandigheden.
Conclusie en implicaties
De studievertraging die de bsa-norm voorkomt, lijkt overkomelijk en in geen verhouding te staan tot de ongemakken die studenten ervaren als ze verplicht van studie moeten wisselen of moeten overwegen uit te vallen. Er kan ook niet gesproken worden van een ‘ongeschiktheidsdrempel’. Ook veel studenten onder de 30 EC halen uiteindelijk immers hun diploma wel, ze doen er alleen langer over.
Vanuit het perspectief van onderwijsongelijkheid brengt dit onderzoek een belangrijke kwestie naar voren: waarom worden studenten weggestuurd op basis van een arbitraire bsa-norm, terwijl ze ten eerste even goed presteren als studenten die vrijgesteld worden van het bsa-beleid, en ten tweede gemiddeld genomen helemaal niet veel extra studievertraging zouden oplopen, vergeleken met studenten die wel een positief bindend studieadvies ontvangen? Waarom zouden studenten die nu, bijvoorbeeld, 28 EC halen in jaar 1 wel de opleiding moeten verlaten, en de buitenproportionele kosten hiervan moeten dragen, en studenten die 30 EC behalen niet? Deze kosten (verhuiskosten, financiële kosten, mentale kosten) lijken zeker buitenproportioneel omdat studenten – als zij switchen naar een andere studie – vaak kiezen voor een inhoudelijk zeer vergelijkbare studie. Het bsa-beleid verhindert dus een Pareto-efficiënte allocatie en creëert marktfalen.
Algemener geldt dat het bsa-beleid geen beleid is ten gunste van studenten. Studenten die niet voldoen aan de bsa-norm worden niet begeleid naar een beter passende studie met minimale kosten, maar worden simpelweg weggestuurd zonder dat duidelijk is of het alternatief beter is. Dit in de wetenschap dat velen van hen gewoon een diploma zouden behalen als zij niet waren weggestuurd.
Vanuit het perspectief van de onderwijsinstelling kan beargumenteerd worden dat er een minimale bekwaamheidseis zou moeten gelden. Echter, dat zou dan niet via een bsa-beleid moeten worden gespeeld, maar via normen als het hebben van een diploma van een kwalitatief goede vooropleiding.
Met andere woorden: instrumenten om de lat bij een universitaire opleiding hoog te leggen, zouden los moeten staan van het bsa. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan maatregelen ten aanzien van het aantal herkansingen, bijvoorbeeld maximaal vier tentamenmogelijkheden per student per opleiding. Ook zouden universiteiten van studenten kunnen vragen om hun vakken uit jaar 1 uiterlijk in jaar 2 te behalen. Daarnaast kunnen universitaire opleidingen selectie aan de poort overwegen om de lat voor de studenten hoger te leggen. Dit kan bijvoorbeeld op basis van een aanmeldingstoets voor de opleiding.
Literatuur
Cornelisz, I., R. van der Velden, I. de Wolf en C. van Klaveren (2019) The consequences of academic dismissal for academic success. Studies in Higher Education, 45(11), 2175–2189.
Pope, F., P. van Baalen, A. Zand Scholten en H. van Dissel (2021) Bindend studieadvies zorgt voor betere prestaties en minder studievertraging. ESB, 106(4798), 286–287..
Rijksoverheid (2023) Verbeteren van welzijn studenten door aanpassen bsa. Nieuwsbericht, 9 mei. Te vinden op www.rijksoverheid.nl.
Sneyers, E. en K. De Witte (2017) The effect of an academic dismissal policy on dropout, graduation rates and student satisfaction: Evidence from the Netherlands. Studies in Higher Education, 42(2), 354–389.
Vooren, M., I. Cornelisz, M. Meeter en C. van Klaveren (2022) Abolishing policy-induced dropout in Dutch higher education due to Covid-19: Exploring trends in future academic performance. ACLA Working Paper, 20222.
Auteurs
Categorieën