Bezuinigen: korte of lange pijn?
In zijn jaarlijkse verslag aan de Belgische regering
adviseert de Hoge Raad van Financien het financieringstekort te verminderen tot maximaal 3,5% van
het bruto nationaal produkt in 1995 . De realisatie
van deze doelstelling zou het mogelijk maken de
hoge schuld/bnp-ratio op een duurzame wijze terug
te dringen van het huidige peil van 121% tot ongeveer 75% in het jaar 2005.
De aanbevolen tekortdoelstelling dient zowel om
redenen van interne als van externe aard te worden
gehaald. De kostprijs van de huidige schuld/bnpratio wordt weerspiegeld in het hoge aandeel van
de interestlasten in het bnp: 10,3%. Hierdoor worden produktieve uitgaven verdrongen, zoals overheidsinvesteringen en steun voor onderzoek en ontwikkeling. Een verhoging van het interestpeil of een
vertraging van de economische groei leidt in deze
omstandigheden vlug tot het opnieuw opsteken van
het zogenaamde ‘rentesneeuwbaleffect’, waardoor
interestlasten tot hogere tekorten leiden die op hun
beurt een toename van de interestuitgaven veroorzaken.
Een externe factor die het nastreven van de tekortdoelstelling noodzakelijk maakt, is de budgettaire
convergentie in de EG die tijdens de tweede fase
van de EMU gerealiseerd dient te worden. Met een
geraamd financieringstekort voor dit jaar van 6,5%
van het bnp steekt Belgie schril af tegen het EGgemiddelde van 4,4% en tegen dit van Nederland en
Duitsland (4,2%). Het bereiken van de absolute
maximumnorm van 3% die bij de aanvang van de
derde fase (begin 1997) van de EMU moet worden
gerespecteerd, veronderstelt dat tegen 1995 veiligheidshalve een tekort van 3,5% wordt gehaald.
De inspanning die tegen het midden van de jaren
negentig door de gezamenlijke overheid geleverd
moet worden, kan worden uitgedrukt in de verbetering van het primair overschot, dat is het verschil
tussen de ontvangsten en de uitgaven exclusief interestlasten. Deze verbetering wordt in een gemiddeld
macro-economisch scenario geraamd op 300 miljard
Belgische frank. Van de Gemeenschappen en Gewesten wordt een bijdrage verwacht van ruim 40
miljard frank. Het saldo van 260 miljard frank komt
op rekening van de schatkist en van de sociale zekerheid.
Omdat de ruimte voor een verhoging van de collectieve-lastendruk erg beperkt is, ligt het zwaartepunt
van de inspanning bij de uitgaven. Als gevolg van
de staatshervorming van 1988-1989 is het budgettaire draagvlak van de nationale centrale overheid erg
ingekrompen. Zo staan tegenover elke frank uitgaven exclusief interestlasten van de centrale overheid
twee frank uitgaven aan de sociale zekerheid. Bezuinigingen in de sociale-zekerheidsuitkeringen zijn
dus onvermijdelijk.
De nog te vormen regeringscoalitie die het meerjarige budgettaire plan in haar programma opneemt,
zal ongetwijfeld af te rekenen hebben met een flinke tegenwind. Nu reeds gaan er hier en daar stemmen op om de afbouw van het overheidstekort over
ESB 11-12-1991
een langere periode te spreiden en
om de EMU-norm slechts tegen het
einde van de jaren negentig te behalen.
De voorstanders van een trage afbouw verwijzen naar de ontwrichting van het overheidsapparaat en
naar de sociale afbraak die het scenario ‘1995’ meebrengt. Overigens
zou de schuldratio in het tragere
scenario ‘1999’ slechts enkele procentpunten hoger liggen zodat de
sociale baten-kostenbalans van een
versnelde afbouw negatief uitvalt.
De analyse van de tegenstanders
van een korte bezuinigingspijn gaat
nochtans op verscheidene punten
P. van Rompuy
mank. In de eerste plaats wordt
voorbijgegaan aan de kosten die verbonden zijn aan
de toetreding tot de EMU met een relatief ongunstig
begrotingstekort. De kans op een sanctie vanwege
de financiele markten in de vorm van een verhoogde risicopremie op de Belgische rente is reeel. Hierdoor wordt de verdere afbouw van de overheidsschuld bemoeilijkt en wordt bovendien de groei van
de economic afgeremd.
In de tweede plaats leidt een korte bezuinigingspijn
tot een vervroegd in werking treden van een omgekeerd rentesneeuwbaleffect. Dit betekent dat het
doorbreken van de 3%-tekortgrens in zulke mate tot
een verlaging van de interestlasten leidt dat er ruimte vrij komt voor nieuwe initiatieven. Deze ruimte
kan worden benut hetzij voor een toename van de
uitgaven hetzij voor een vermindering van de collectieve-lastendruk. Een vertraging in de tekortvermindering impliceert dan ook een uitstel van de baten
in termen van een grotere budgettaire ruimte.
Ten slotte is er het intergenerationele aspect van de
schuldafbouw. Naarmate men deze op de lange
baan schuift, belast men de toekomstige generaties
daar waar de huidige generatie van inkomentrekkers baat heeft gehad bij de opbouw van de overheidsschuld.
Het is bijgevolg de vraag of bij de komende regeringsonderhandelingen de netto-baten van een vierjarig krachtig bezuinigingsplan in voldoende mate
worden ingeschat. De geloofwaardigheid van het
Belgische budgettaire beleid zou er alleszins bij
L
1223