Beroering over inkomensquoten
Naar aanleiding van een artikel in de Volkskrant van
21 januari jl. is er in den lande enige deining ontstaan over
de hoogte van de inkomensquoten zoals die op basis van
gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) door o.a. het Centraal Planbureau worden berekend. Hoe emotioneel deze kwestie ligt, blijkt uit een
reactie van de zijde van de PPR: ,,De hoge arbeidsinkomensquote gebruiken om de angst voor werkloosheid
aan te wakkeren en zo de lonen onder druk te zetten,
blijkt opnieuw een slag in de lucht. De herziene berekening
van het CBS heeft dit wapen in de psychologische oorlog
over inkomens onbruikbaar gemaakt” (de Volkskrant,
22 januari 1981).
Wie enigszins bekend is met het doen en laten van het
CBS, kan weten dat deskundigheid en integriteit ervan
boven alle twijfel zijn verheven. Niet voor niets wordt
wel gezegd dat ons CBS tot de beste bureaus ter wereld behoort. Het lijkt dan ook onwaarschijnlijk dat de CBSgegevens fundamenteel fout zouden zijn.
Hiervoor pleit ook het volgende. Een niet onbelangrijk
deel van het bedrijfsleven is de categorie beurs-NV’s.
Deze NV’s kan men in twee groepen splitsen, nl. de,.multinationals” en de meer lokaal opererende NV’s. Ominzicht
te krijgen in de economische ontwikkeling in ons land
zijn met name de gegevens van die lokaal opererende
NV’s van belang. Daarom werd door ons een gegevensverzameling (databank) opgezet op basis van jaarrekeningen van honderd lokale beurs-NV’s over de periode
1971-1978. Een indicatie van het belang van deze NV’s
geeft het aantal werknemers 1). Dit bedroeg in 1978 ruim
330.000. De betreffende NV’s zijn o.a. actief op het terrein
van de voedingsmiddelen, textiel, metaalprodukten,
elektrotechniek, chemie, uitgeverij, bouwnijverheid,
scheepsbouw en handel. Van deze NV’s werd per jaar de
arbeidsinkomensquole berekend. Datzelfde werd gedaan
op basis van CBS-gegevens van vijftien bedrijfsklassen,
waarvan op de beurs een of meer van de honderd lokale
NV’s waren vertegenwoordigd. Intabel 1 zijndeberekende
quoten opgenomen.
Tabel I. Arbeidsinkomensquoten in procenten
Jaar
Vijftien bedrijfsklassen
op basis CBS-gegevens
Honderd
beurs-NVs
83,1
83,2
-0.5
0.3
3.7
91,6
87,1
1976 . . . . . . . . . . . .
1977 …………
1978
-a)
86.8
a) (nog) geen officie’le gegevens per bedrijfsklasse bekend.
Uit label 1 blijkt dat beide reeksen niet fundamenteel van
elkaar verschillen. Indien het CBS haar gegevens enigszins
zou moeten bijstellen, dan zal, althans wat de 15 bedrijfsklassen betreft, de correctie vermoedelijk slechts marginaal zijn.
Wil dit nu zeggen dat de arbeidsinkomensquote een
goede maatstaf is om aan te geven of er al dan niet ruimte
is voor loonsverhoging? Het antwoord luidt: geenszins.
Om deze stelling te onderbouwen moeten we eerst kijken
naar het complement van de arbeidsinkomensquote,
ESB 4-2-1981
Tabel 2. Ontwikkeling van het kapitaalinkomen en de
rentabiliteit van beurs-NV’s
Jaar
totaal
16.5
16.9
1973 ……..
1976 ……..
1977 ……..
16.8
17.0
12.1
12.9
11.9
13.2
Kapitaalinkomensquote
waarvan
waarvan
rentebe lastingquote
quote
4.3
4,0
4,3
5.7
5.7
6,0
5,8
6.0
5.2
5.7
5,9
4,9
2,8
2,8
3,4
3,4
waarvan
winstquote
7,0
7,2
6,6
6,4
3,7
4.1
2,7
3.8
Rentabiliteit
meer (+). of
minder (-) dan het
rendement op
staatsobligaties
+
+
+
–
0.3
1.2
0,6
0.8
3,6
2,9
4,0
1.8
Wat uil hel verloop van de arbeidsinkomensquole
(label 1) niet blijkt, wordt zichtbaar in label 2. De winstquole is in de periode 1971-1978 nagenoeg gehalveerd
en verschill weinig meer van nul. Nu zou men kunnen
vragen: ,,So whal?”. Hel anlwoord hierop laal zich vrij
gemakkelijk formuleren wanneer we een ander gegeven
van de beurs-NV’s in de beschouwing belrekken, nl. hel
ingezelle eigen (ondernemend) vermogen. Hel blijkl dan
dal de winsl in procenten van het eigen vermogen (de
rentabiliteil) sinds 1974 lager is dan hel rendemenl op
staatsobligaties. Hier wreekl zich de geslegen renlesland.
Enerzijds zijn daardoor de vaste renlelaslen voor hel
bedrijfsleven hoog, wal als zodanig de winsl onder druk
zel. Anderzijds koml de rentabiliteil (verder) beneden
het rendement op staatsobligaties te liggen. De investeringsgeneigdheid en daarmee de werkgelegenheid komen
dan eveneens onder druk te staan. Immers, beleggen in
staatsobligaties (grosso modo zonder risico) levert meer
op dan invesleren in ondernemingen mel risico 2).
Verschil
-a)
83,5
d.w.z. de kapitaalinkomensquote. Daarover bestaat
nogal wat misverstand in die zin dat kapitaalinkomen
gelijk wordt gesteld met winst, terwijl winst — naast rente
en winstbelasting — slechts een onderdeel van het
kapitaalinkomen is. Splitsing van de kapitaalinkomensquote in een drietal componenten geeft daarom een beter
inzicht in de positie van het bedrijfsleven. Zie label 2.
De conclusie moet dan ook zijn dal de arbeidsinkomensquole een gebrekkige maalslaf is om de posilie van hel
bedrijfsleven aan le geven. Beler zou zijn dal de overheid
en de sociale partners meer gingen lelten op de rentabilileil
van hel ondernemend vermogen. De vraag naar gegevens
daarover bij het CBS zou vergroot moeten worden.
Politici zouden die vraag moelen slimuleren en de daarvoor benodigde exira mankrachi bij hel CBS beschikbaar
moelen doen slellen.
J. Keus
1) De gegevens welke in dit artikel over de beurs-NV’s worden
vermeld, zijn ontleend aan: J. Keus, Bedrijven in de tang van de
hefboomfactor. Rapport 8011/A/ACC, Centrum voor Bedrijfs-
economisch
Onderzoek,
Erasmus
Universiteit Rotterdam.
Exemplaren van dit rapport kunnen door belangstellenden bij
de schrijver worden aangevraagd.
2) Binnenkort zal in een uitvoeriger artikel, waarin ook de relatie
winst-werk wordt onderzocht, nader op de problematiek van de
loonruimte worden ingegaan.
109