De afgelopen jaren hebben een aantal grote Nederlandse multinationals hun hoofdzetel naar het buitenland verplaatst. Gevreesd wordt dat met vertrek van de hoofdzetel ook hun R&D-investeringen in Nederland afnemen. Hoe groot is dat effect?
In het kort
- Hoofdzetelvertrek vermindert de Nederlandse R&D-investeringen van een mkb-onderneming met 26–46 procent.
- De impact van de verplaatsing van hoofdzetels bij grootbedrijven is niet statistisch vast te stellen
- Het effect op de totale Nederlandse R&D-investeringen tussen 2014–2019 was gering door het beperkte aantal verplaatsingen.
De afgelopen jaren hebben enkele bekende multinationals, zoals Shell, Unilever en DSM, hun hoofdzetel naar het buitenland verplaatst. Deze ondernemingen blijven actief in Nederland, maar de plek van waaruit de onderneming formeel wordt aangestuurd ligt nu elders. Ook bij het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb) kan verplaatsing van de internationale zeggenschap plaatsvinden. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer door overnames en investeringen de zeggenschap in buitenlandse handen komt. Het tegenovergestelde gebeurt ook: zeggenschap over buitenlandse ondernemingen komt door verplaatsing, investeringen en overnames in Nederland terecht.
Het vertrek uit en de komst van hoofdzetels naar Nederland kan van invloed zijn op onderzoeks-en-ontwikkelingsactiviteiten (R&D) die deze ondernemingen hier ontplooien. Internationaal onderzoek laat zien dat zeventig tot tachtig procent van de R&D-investeringen van ondernemingen nabij hun hoofdzetel plaatsvindt (EC Joint Research Centre, 2023). Een reden hiertoe is dat het synergievoordelen kan opleveren wanneer R&D en hoofdkantooractiviteiten op één locatie gebundeld zijn (Reger, 2004).
Aan de andere kant hebben ondernemingen in toenemende mate een wereldwijde R&D-voetafdruk, waarbij hun innovatieve activiteiten in meerdere landen worden uitgevoerd (Rathenau Instituut, 2015). Multinationals kunnen zo beter inspelen op lokale behoeftes of gebruikmaken van lokale kennis (Baaij et al., 2015).
Onderzoek naar buitenlandse overnames toont wisselende uitkomsten. Volgens Bertrand (2009) en Bandick et al. (2014) zorgen buitenlandse overnames voor kennisoverdracht en toename van kapitaal richting de overgenomen onderneming (dus mogelijkheden om te investeren in R&D). Maar het onderzoek van Stiebale en Reize (2011) toont juist een daling van de gemiddelde R&D-uitgaven bij door buitenlandse partijen overgenomen ondernemingen.
Investeringen in innovatie zijn cruciaal omdat ze zorgen voor economische groei en bijdragen aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. De productiviteitsgroei in Nederland blijft de laatste jaren achter (Janssen en Butler, 2024), maar staat hoog op de agenda. R&D blijft daarin een belangrijke schakel. Landen in de Europese Unie hebben daarom afgesproken om drie procent van hun bruto binnenlands product (bbp) aan R&D te besteden. Het kabinet-Schoof onderschrijft deze ambitie.
Als innovatieve activiteiten inderdaad verbonden zijn aan de locatie van de hoofdzetel, kunnen zetelverplaatsingen de haalbaarheid van de R&D-doelstelling en daarmee onze toekomstige welvaart schaden. Volgens de meest recente cijfers bedragen in 2022 de Nederlandse R&D-uitgaven 2,3 procent van het bbp (Rathenau Instituut, 2024). Twee derde hiervan komt op het conto van het bedrijfsleven (Goedhart en Van Roekel, 2023).
We voeren in dit artikel een analyse uit die gebaseerd is op een gelijktijdig gepubliceerd onderzoek dat voor het eerst naar het effect van hoofdzetelverplaatsing op R&D-investeringen op bedrijfsniveau kijkt (Sleijpen-Snoek et al., 2024). Voor het macrobeeld combineren we deze econometrische schattingen uit dat onderzoek met informatie over het aantal ondernemingen dat zijn hoofdzetel uit of naar Nederland heeft verplaatst in de periode 2014 – 2019.
Data en methode
In Sleijpen-Snoek et al. (2024) is gebruikgemaakt van informatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over het hoofdzetelland van in Nederland actieve ondernemingen. Deze informatie is vervolgens gekoppeld aan de vastgestelde uren aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O). We maken een onderscheid tussen vastgestelde S&O-uren, welke onder de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) vallen, en de bredere R&D-inspanningen waar alle innovatiegerichte investeringen van ondernemingen onder vallen.
Met behulp van difference-in-differences-modellen is het directe effect van zetelverplaatsingen op het aantal S&O-uren van ondernemingen in Nederland geschat. In alle analyses is een onderscheid gemaakt tussen enerzijds mkb (minder dan 250 werkzame personen) en grootbedrijf, en anderzijds tussen multinationals (vestigingen in meerdere landen) en niet-multinationals.
In de periode 2014–2019 gaat het om ongeveer 1.800 zetelverplaatsingen bij mkb-ondernemingen en enkele tientallen zetelverplaatsingen binnen het grootbedrijf. Deze verplaatsingen hebben voornamelijk plaatsgevonden binnen ondernemingen of waren het gevolg van bedrijfsovernames, bijvoorbeeld door buitenlandse investeringen.
De analyse beperkt zich tot zetelverplaatsingen van ondernemingen die in Nederland actief waren én blijven. We hebben geen data over de R&D-impact van ondernemingen die gelijktijdig met een hoofdzetelverplaatsing volledig nieuw naar Nederland komen, of volledig uit Nederland vertrekken. Ook kunnen ondernemingen besluiten om nieuwe R&D-investeringen wel of niet in Nederland te laten landen, zonder dat hier een hoofdzetelverplaatsing aan te pas komt. Bovendien blijven een aantal situaties waarin overnames een rol spelen – zoals bijvoorbeeld de overname van losse bedrijfsonderdelen en overnames door buitenlandse ondernemingen die al actief zijn in Nederland – om datatechnische redenen buiten beeld.
Effect op bedrijfsniveau
Figuur 1 vat de schattingsresultaten samen. Het vertrek van de hoofdzetel van een mkb-onderneming naar het buitenland leidt tot een statistisch significante afname in het aantal S&O-uren van die onderneming in Nederland. Bij niet-multinationale mkb-ondernemingen dalen de S&O-uren naar schatting gemiddeld met 26 procent. Bij multinationale mkb-ondernemingen is de afname na zetelvertrek naar schatting met gemiddeld 46 procent zelfs aanzienlijk hoger.
De effecten voor het grootbedrijf zijn niet significant op de gebruikelijke significantieniveaus en kennen een hoge standaardfout (lees: onzekerheid). Het is mogelijk dat er daadwerkelijk geen effect is, of dat het ontbreken van statistische significantie toe te schrijven is aan het lage aantal waarnemingen waarop de effecten geschat kunnen worden.
Voor zetelkomst naar Nederland vinden we geen statistisch significante effecten. De geschatte effecten liggen dicht bij nul en voor het mkb zijn er voldoende bedrijven waarvan de hoofdzetel naar Nederland komt om deze effecten betrouwbaar te schatten. Dit suggereert dat de S&O-uren door zetelkomst niet toenemen.
Effect op R&D-investeringen in Nederland
Of hoofdzetelverplaatsingen grote invloed hebben op de totale R&D-uitgaven in Nederland, hangt af zowel van het gemiddelde effect van verplaatsing als van het aantal verplaatsingen dat plaatsvindt. Hiertoe berekenen we twee verschillende ‘wat als’-scenario’s op basis van de in figuur 1 gepresenteerde geschatte effecten en het aantal hoofdzetelverplaatsingen in de periode 2014–2019. Details over de rekenmethode voor beide scenario’s staan in kader 1.
Het eerste scenario berekent hoeveel de totale Nederlandse R&D-uitgaven in 2019 zouden zijn geweest als er tussen 2014 en 2019 geen hoofdzetelverplaatsingen hadden plaatsgevonden. Deze berekening laat hiermee zien hoeveel de Nederlandse R&D-uitgaven in dit geval zouden zijn gestegen ten opzichte van de daadwerkelijke situatie.
Zo zouden er 1.280.000 meer S&O-uren zijn uitgeoefend. Omgeslagen naar R&D-uitgaven in 2019 komt dit neer op 150 miljoen euro, wat ten opzichte van de 12 miljard euro R&D-investeringen door het bedrijfsleven geen noemenswaardig effect heeft op de R&D-intensiteit van Nederland. Deze zou zijn uitgekomen op 2,22 procent van het bbp, 0,02 procentpunt hoger dan de 2,20 procent in de daadwerkelijke situatie.
Het tweede scenario berekent hoeveel de totale Nederlandse R&D-uitgaven in 2019 zouden zijn geweest als tussen 2014 en 2019, naast de daadwerkelijke hoofdzetelverplaatsingen, de hoofdzetel van één grote toptien-R&D-onderneming in Nederland zou zijn vertrokken. Deze berekening laat dus zien hoeveel de R&D-uitgaven in Nederland in dit geval zouden zijn gedaald.
Naar schatting zou 150 miljoen euro minder R&D-investeringen hebben plaatsgevonden in 2019. Dit leidt tot een daling van de R&D-intensiteit naar 2,18 procent van het bbp. Het vertrek van de hoofdzetel van een van de toptien-R&D-bedrijven staat naar schatting dus gelijk aan de som van de impact van alle daadwerkelijke zetelverplaatsingen in 2014–2019 zoals berekend in scenario 1.
Kader 1: Rekenmethode voor het schatten van de gevolgen van hoofdzetelverplaatsingen op de totale R&D-investeringen in Nederland
In de doorrekeningen vermenigvuldigen we de geschatte procentuele effecten met het aantal hoofdzetelverplaatsingen tussen 2014 en 2019 en het jaarlijkse gemiddelde aantal S&O-uren binnen elke bedrijfscategorie. Voor de twee scenario’s worden verschillende aannames gehanteerd.
In scenario 1 kijken we naar het effect van alle hoofdzetelverplaatsingen binnen zowel het mkb als het grootbedrijf. Omdat we geen betrouwbare schattingen van de effecten voor het grootbedrijf vonden, hanteren we de geschatte effecten voor de mkb-ondernemingen (−26 procent voor niet-multinationals en −46 procent voor multinationals) voor alle ondernemingen.
Scenario 2 kijkt naar het effect van een hoofdzetelverplaatsing bij een van de grote R&D-ondernemingen in Nederland. Hiervoor gebruiken we het jaarlijks gemiddeld aantal S&O-uren van de toptien-R&D-ondernemingen. Voor het procentuele effect van een hoofdzetelverplaatsingen hanteren we het geschatte effect voor het multinationale mkb (−46 procent).
Voor de omslag van S&O-uren naar R&D-uitgaven stellen we de S&O-uurlonen in scenario 1 op 35 euro per uur. Verder gaan we uit van een verhouding van zestig procent S&O-loonkosten (lonen van S&O-personeel) en veertig procent S&O-niet-loonkosten (uitgaven aan gebouwen, machines, software et cetera). Dit leidt tot een schatting van de totale S&O-uitgaven. Om te ondervangen dat niet alle R&D-uitgaven voor de WBSO in aanmerking komen, veronderstellen we dat de R&D-uitgaven een factor twee hoger zijn dan de S&O-uitgaven.
De getallen voor de omslag van S&O-uren naar R&D-uitgaven, gebruikt in scenario 1, zijn niet altijd representatief voor de toptien-R&D-ondernemingen. Zo hanteren ze relatief hoge S&O-uurlonen en is hun R&D sterk kapitaalintensief. Daarom rekenen we in scenario 2 met aangepaste waardes die specifiek zijn bepaald voor de toptien-R&D-ondernemingen: voor de S&O-uurlonen komt dit uit op 45 euro per uur en de verhouding S&O-loonkosten ten opzichte van S&O-niet-loonkosten op de helft. Deze kosten verdubbelen we om op de R&D-uitgaven te komen.
Alles is berekend vanuit de administratieve WBSO-data die beschikbaar zijn bij het CBS. Op basis van deze aannames en doorgerekend vanuit alle S&O-uren in Nederland in 2019, komen de R&D-uitgaven van het bedrijfsleven uit op 11.950 miljoen euro, ofwel 1,47 procent van het bbp. Dit ligt zeer dicht aan tegen de officiële statistiek over het jaar 2019 van 11.850 miljoen euro R&D-investeringen door het bedrijfsleven, ofwel 1,46 procent van het bbp, zoals berekend door het CBS (Goedhart en Van Roekel, 2023). Als we hier de R&D-uitgaven van instellingen en de overheid bij optellen, komen we uit op een R&D-intensiteit van 2,20 procent van het bbp ten opzichte van de officiële statistiek van 2,19 procent van het bbp in 2019. Dit onderstreept de validiteit van onze aannames.
Conclusie en discussie
Op bedrijfsniveau treden aanzienlijke effecten op – bijna een halvering van de R&D van een multinationale mkb-onderneming dat met haar hoofdzetel uit Nederland vertrekt. Toch is het effect van hoofdzetelverplaatsingen op de totale Nederlandse R&D-investeringen beperkt gebleven in de periode 2014–2019.
Een verplaatsing van een van de grootste R&D-bedrijven zou voor Nederland wel een substantieel effect kunnen hebben. Dit betekent dat het van belang is om deze grotere R&D-ondernemingen te behouden. Een recent voorbeeld hiervan is het project ‘Beethoven’ van het vorige kabinet om technologieondernemingen als ASML en NXP voor Nederland te behouden. Tegelijkertijd zijn de huidige grootste R&D-ondernemingen begonnen als kleine innovatoren. Generiek innovatiebeleid blijft dus nodig om nieuwe ASML’s te stimuleren.
Als kanttekening bij onze analyse moeten we opmerken dat 2014–2019 een periode kan zijn geweest met relatief weinig zetelverplaatsingen. Zo spelen hoofdzetelverplaatsingen van grote Nederlandse ondernemingen, allemaal na deze periode. Ook de signalen over mogelijke verslechtering van het Nederlandse ondernemings- en vestigingsklimaat zijn meer recent (De Jong et al., 2023; IMD, 2024). Dit kan gevolgen hebben voor het aantal hoofdzetelverplaatsingen in de toekomst en het effect daarvan op de totale R&D-investeringen in Nederland.
Het is dus van belang om een vinger aan de pols te houden bij de ontwikkelingen van het ondernemingsklimaat voor R&D-intensieve ondernemingen. Des te meer omdat we wel negatieve effecten vinden voor zetelvertrek, maar geen positieve effecten voor zetelkomst. Dit suggereert dat R&D mogelijk te voet komt en te paard gaat. Het kan echter ook liggen aan verschillen in het type onderneming waarvan de hoofdzetel naar Nederland komt versus welke uit Nederland vertrekt.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat we hier uitgaan van een eenmalig niveau-effect dat direct na de verplaatsing optreedt, zonder mogelijke spill-over- en langetermijneffecten mee te nemen. Zeker voor grote R&D-ondernemingen is de verwachting dat zij een belangrijke rol spelen in regionale en nationale innovatie-ecosystemen, waardoor de impact van een zetelverplaatsing bij deze bedrijven verder kan reiken dan de directe kortetermijneffecten die we hier beschouwen.
Literatuur
Baaij, M.G., T.J.M. Mom, F.A.J. van den Bosch en H.W. Volberda (2015) Why do multinational corporations relocate core parts of their corporate headquarters abroad? Long Range Planning, 48(1), 46–58.
Bandick, R., H. Görg en P. Karpaty (2014) Foreign acquisitions, domestic multinationals, and R&D. The Scandinavian Journal of Economics, 116(4), 1091–1115.
Bertrand, O. (2009) Effects of foreign acquisitions on R&D activity: Evidence from firm-level data for France. Research Policy, 38(6), 1021–1031.
EC Joint Research Centre (2023) The 2023 EU industrial R&D investment scoreboard. Publications Office of the European Union. Te vinden op europa.eu.
Goedhart, R. en R. van Roekel (2023) Research & Development. In: CBS (red.), ICT, kennis en economie 2023. CBS Webpublicatie, hfdst. 6. Te vinden op longreads.cbs.nl.
IMD (2024) World competitiveness ranking. Entity profile: Netherlands. Te vinden op imd.org.
Janssen, H. en B. Butler (2024) Arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland fors lager dan in de VS. Kort op esb.nu, 20 juni.
Jong, G. de, S. Konijn, J. Content et al. (2023) Monitor ondernemingsklimaat 2023. SEO-rapport 2023-107.
Rathenau Instituut (2015) R&D goes global: Policy implications for the Netherlands as a knowledge region in a global perspective. Rathenau Instituut Rapport.
Rathenau Instituut (2024) R&D-investeringen in internationaal perspectief. Rathenau Instituut Factsheet, 26juni
Reger, G. (2004) Coordinating globally dispersed research centres of excellence: The case of Philips Electronics. Journal of International Management, 10(1), 51–76.
Sleijpen-Snoek, S., G. de Jong en O. Lemmers (2024) Multinationals, internationaal zeggenschap en research & development: De impact van het vertrek en de komst van hoofdzetels uit en naar Nederland. BAT-lab rapport.
Stiebale, J. en F. Reize (2011) The impact of FDI through mergers and acquisitions on innovation in target firms. International Journal of Industrial Organization, 29(2), 155–167.
Auteurs
Categorieën