Fisconomie
uitstel van terugbetaling een rentevergoeding
daarvoor te ontvangen.
Maakt men van dit pakket van fiscale
maatregelen ten behoeve van het bedrijfsleven de rekening op, dan krijgt men het volgende overzicht (zie de tabellen 1 en 2).
Belastingplan 1984
DR. L. G. M. STEVENS*
Tabel 1. Lastenverlichtende maatregelen
bedrijfsleven (transactiebasis, in mrd. gld.)
Belastingsfeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Premiesfeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Beperking opbouw vakantiedagen bij ziekte. . . . . .
Enkele kleine posten in de uitgaven en niet belastingmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1,0
0,4
0,2
Totaal…………………………..
Inleiding
In de Miljoenennota 19#4brengt het kabinet duidelijk de hoofdlijnen van zijn financieel-economisch beleid tot uitdrukking. De
drie beleidssporen, die overigens ook reeds
in het regeerakkoord zijn aangegeven, worden in de nota verder uitgewerkt. De beheersing van de collectieve sector, de versterking
van de marktsector en de herverdeling van de
beschikbare arbeid, vormen de drie klaroenstoten waarmee de aan hangers van de aanbodeconomie de toekomstige marsroute
aankondigen. Dit is evenwel geen nieuw geluid. Ook in de Miljoenennota 1983v/erden
overeenkomstige beleidsdoelstellingen geformuleerd. In het navolgende wordt het
drie-sporenbeleid voor zover dat in het belastingplan zijn weerslag heeft gevonden nader
toegelicht.
—
—
—
Het Wagner-dictaat
Bij kennisneming van het belastingplan
valt onmiddellijk op hoe zeer bij de invulling
daarvan de adviezen van de commissie-Wagner beleidsbepalend zijn geweest. Zozeer
zelfs dat men bijna zou kunnen spreken van
een Wagner-dictaat. In haar verslag van
werkzaamheden nr. 3 (februari 1983-juni
1983) wordt door de commissie-Wagner lastenverlichting voor het bedrijfsleven als een
absolute en urgente noodzaak beschouwd.
De commissie verheelt niet dat naar haar mening daarmee niet langer moet worden getalmd. Zij vindt dat er thans genoeg gestudeerd is en dat besluitvorming dient plaats te
vinden. In deze ,,geen woorden, maar daden”-stemming maakt de commissie een lijst
van wensen op die ik hiema zal vermelden.
Ter vergelijking zal ik daarbij steeds aangeven in hoeverre het belastingplan hierop
daadwerkelijk heeft ingespeeld.
Naast de verhoging van de voorraad- en
vermogensaftrek die reeds op grond van het
Belastingplan 1983 zijn doorgevoerd en die
terugwerken naar 1982 (verhoging van
2,25% tot 3,25%) en 1983 (verhoging tot
4%) bepleit de commissie:
— nog verdergaande verhoging van de vermogensaftrek of verlaging van het tarief
van de vennootschapsbelasting (vpb); in
het Belastingplan 1984 stelt het kabinet
voor het vpb-tarief voor 1984 te verlagen
van 48% tot 43% en in 1985 van 43% tot
40%;
— verlaging van sociale premies geheven
van werkgevers; volgens het Belastingplan 1984 zullen de werkgeverspremie898
—
bijdragen voor de sociale fondsen met
+ f. 400 mln. dalen;
verruiming van de verliescompensatie
door een omwisseling van verrekeningsjaren en wel zodanig dat bij terugwenteling van het verlies naar verstreken jaren
eerst wordt verrekend met het verlies van
het oudste jaar en dan pas met verlies van
het later verstreken jaar, aangevuld met
uitbreiding van verliescompensatie door
terugwenteling mogelijk te maken over
drie in plaats van twee verstreken jaren.
Het Belastingplan 1984 is geheel conform deze aanbeveling;
het verminderen van de fiscale problemen bij erfopvolging door een gefaseerde
renteloze betalingsregeling gedurende
tien jaren. Het Belastingplan 1984 stelt
invoering voor van een renteloze betalingsregeling voor het successierecht en
schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging;
vereenvoudiging van de WIR door verdere uniformering van de basispremies, het
vereenvoudigen van de administratieve
bepalingen ter zake van de toeslagen en
de definiering van het thans zo gecompliceerd geformuleerde begrip ,,ter beschikking stellen”, alsmede bevordering van de
stabiliteit in de hoogte van de premies. Het Belastingplan 1984 stelt uniformering van de basispremies van de
WIR voor;
verbetering van de externe vermogensvoorziening door het fiscaal aftrekbaar
maken van de aandelen in de PPM-participatiemaatschappijen en verruiming van
de dividendvrijstelling van f. 500 tot
f. 700. Het Belastingplan 1984 stelt dat
onderzoek en besluitvorming nog niet in
een zodanig stadium zijn dat dergelijke
maatregelen in 1984 kunnen worden genomen.
Voorts wordt in het Belastingplan 1984 de
negatieve voorlopige ,,carry back”-beschikking aangekondigd. Hierdoor zal een versnelde verrekening van verliezen mogelijk
worden, hetgeen de liquiditeitspositie van die
ondernemingen ten goede kan komen. In het
persbericht betreffende de begroting van Financien wordt voorts melding gemaakt van
het voornemen dit parlementaire jaar nog
een wetsontwerp in te dienen tot invoering
van een negatieve voorlopige aanslag en een
wetsontwerp betreffende een renteregeling
voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting. De regering beoogt hiermee tegemoet te
komen aan het verlangen van de belastingplichtige bij recht op restitutie eerder over dit
geld te kunnen beschikken, respectievelijk bij
Tabel 2. Fiscale maatregelen ten behoeve
van de lastenverlichting voor het bedrijfsleven (in mln. gld.)
Kasbasis
Transactiebasis
340
Gefaseerde betalingsregeling successieen schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging
Verlenging termijn en omwisseling van
5
5
Voorlopige ,, carry back”beschikking . .
200
80
0
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
710
980
Kanttekeningen bij de lastenverlichting
voor het bedrijfsleven
De wens tot beheersing van de collectieve
sector en versterking van de marktsector
mondt uit in een pleidooi voor lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Lastenverlichting
wordt terecht als een belangrijk middel tot
verbetering van de financieel-economische
positie van het bedrijfsleven beschouwd. De
regering heeft daarbij vooral de nadruk gelegd op generieke maatregelen. De ervaringen met de Wet investeringsrekening door
het inbouwen van een grote mate van selectiviteit in de investeringsfaciliteiten hebben
ons inmiddels wel tot het besef gebracht dat
een bureaucratisch netwerk van voorschriften rond het ondernemingsgebeuren meer
kan verzieken dan overheidspremies kunnen
helen. Thans heeft het derhalve de voorkeur
het investeringsklimaat in algemene zin te
verbeteren door versterking van de rentabiliteitspositie van het bedrijfsleven door verlaging van de winstbelasting. Gegeven een
gewenst rendement na belastingen worden
investeringsprojecten daardoor sneller attractief 1).
Verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting
De verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting is in beginsel een nuttig
instrument om te komen tot een verbetering
van de rentabiliteitspositie van het bedrijfsleven. De commissie-Wagner heeft de tarief* De auteur heeft geprofiteerd van de inbreng van
prof. dr. S. Cnossen naar aanleiding van een eerdere versie van dit stuk. Hij draagt uiteraard geheel alleen de verantwoording over de inhoud ervan.
1) Zie uitgebreider: L. G. M. Stevens, Fiscale
aspecten rondom het afbouwen en renoveren van
ondernemingen, in: Kiezen en delen, Kluwer, Deventer, 1982.
verlaging van vennootschapsbelasting en
verhoging van de vermogensaftrek als alternatieven naast elkaar geplaatst. Beide maatregelen leiden inderdaad tot een verlaging
van de effectieve belastingdruk. Er zijn evenwel essentiele verschillen. De vermogensaftrek werkt minder globaal dan de tariefverlaging; ondernemingen met een relatief groot
eigen vermogen delen in geval van vermogensaftrek namelijk in grotere mate in de lastenverlichting dan ondernemingen die grotendeels met vreemd vermogen worden gefinancierd. Het kabinet heeft gekozen voor
een tariefverlaging. Dit wekt verbazing. Omdat het kabinet zich grote zorgen maakt over
de verslechterde balanspositie van vele ondernemingen zou men eerder maatregelen
hebben verwacht op het gebied van de vermogensaftrek dan voorstellen in de richting
van een algehele tariefverlaging 2). Ik kom
1
hierop nog terug.
Omdat het financieringstekort de grenzen
van het aanvaardbare reeds heeft overschreden, kan de rekening van het voorgestelde
en.” Vermelding welke deze bedoelde implicaties zijn zou van meer hoffelijkheid jegens
de Raad van State hebben getuigd en zou de
duidelijkheid hebben gediend. Met betrekking tot het probleem van de dubbele heffing
merkt het kabinet op ,,dat de standpuntbepaling ten aanzien van deze problematiek bin-
nenkort zal worden afgerond” en te gelegener tijd aan de Tweede Kamer der StatenGeneraal kenbaar zal worden gemaakt. Maar
waarom was dan vooruitlopend daarop reeds
een tariefverlaging van de vennootschapsbelasting nodig? Zou het dan niet beter zijn
geweest eerst de verschillende instrumenten
ten opzichte van elkaar af te wegen?
In de economische literatuur is verlaging
c.q. afschaffing van de vennootschapsbelasting regelmatig punt van discussie. Budgettair stelt de opbrengst van deze belasting —
afgezien van de belasting over aardgaswinsten — immers niet zo geweldig veel voor. In
1984 is een opbrengst geraamd van f. 9,35
mrd. waarvan f. 4,7 mrd. afkomstig is uit de
aardgaswinsten. Exclusief de belasting over
pakket lastenverlichting voor het bedrijfsle-
de aardgaswinsten levert de vpb ongeveer
ven niet blijven zweven in een onbenoemd financieringstekort dat inflatoire effecten oproept, maar dient deze aan een andere sector
van het maatschappelijk leven te worden gepresenteerd. Het zijn de particuliere belastingplichtigen die en door verscherping”van
de progressie van de inkomstenbelasting en
door verhoging van de omzetbelasting het
gelag moeten betalen. De vraag is echter in
hoeverre dit weer terugslaat op het bedrijf sleven zelf. De verminderde bestedingsmogelijkheden tasten immers zonder twijfel de afzetmogelijkheden en daarmee ook de winstmogelijkheden van het bedrijfsleven aan.
Men kan zich daarom afvragen of deze tariefverlaging wel zo wenselijk is; te meer als
men in aanmerking neemt dat bij vennootschappen die worsen beheerst door moedermaatschappijen in landen waar ter voorkoming van dubbele belasting volgens het
,,credit”-systeem aftrek wordt verleend, de
tariefreductie in feite ongedaan wordt gemaakt. De aan de bron geheven belasting (in
5% van het totaal van de belastingopbrengsten. Zou men daarvan aftrekken het bedrag
dat in de vorm van WIR-premies naar het bedrijfsleven wordt teruggesluisd (in 1984
f. 5,3 mrd.)danresteert eennegatievebijdra-
buitenlandsebelastingautoriteiten.
Ik deel derhalve de bezwaren die de Raad
van State tegen deze tariefverlaging opwerpt.
De Raad stelt terecht dat het tarief van de
ge van f. 0,65 mrd. Uiteraard komen niet alle
WIR-uitkeringen ten goede aan vpb-plichtige ondernemers. Ongeveer een derde deel
komt terecht bij de ondernemers in de inkomstenbelasting. Aldus gecorrigeerd resteert voor de vpb per saldo een bijdrage van
f. 1,15 mrd., hetgeen bij voorbeeld overeenkomt met de opbrengst van de alcoholaccijns.
Het is daarom verleidelijk met sterk tot de
verbeelding sprekende ,,plannen” te komen
die voorzien in de afschaffing van de vennootschapsbelasting en op die manier een
,,oplossing” te bieden voor het werkloosheidsvraagstuk 4). Verhoeven had dergelijke
becijferingen reeds eerder gemaakt om aan te
tonen dat de tariefverlaging van de vennootschapsbelasting (winstvrijstelling) als alternatief kan gelden voor allerlei gecompliceerde lastenverlichtende maatregelen voor het
bedrijfsleven 5).
Men dient evenwel niet uit het oog te verliezen dat de vennootschapsbelasting ten opzichte van de inkomstenbelasting een steunfunctie heeft. De ondernemer/natuurlijke
persoon heeft immers de vrijheid desgewenst
zijn onderneming te drijven voor rekening en
risico van een daartoe door hem opgerichte
vennootschap. Hij kan zich op die wijze gemakkelijk toegang verschaffen tot de ven-
vennootschapsbelasting hier te lande inter-
nootschapsbelastingsfeer. Tot deze stap zal
nationaal gezien zeker niet hoog is en bovendien de fiscale winstbepaling volgens soepele
regels plaatsvindt. Derhalve vindt hij dat
veeleer zou moeten worden gedacht aan verlaging van het tarief van de inkomstenbelasting en premieheffing of gestudeerd zou
moeten worden op maatregelen ter voorkoming of beperking van dubbele heffing over
de uitgedeelde vennootschapswinsten.
Het kabinet reageert hierop in nogal cryptische bewoordingen: ,,Bij de overweging
worden besloten als de totale belastingdruk
op de rechtspersoon en directeur/grootaandeelhouder enerzijds en de ondernemer van
de eenmanszaak anderzijds aanmerkelijk van
casu de Nederlandse vennootschapsbelasting) wordt volgens dat systeem in mindering
gebracht op de in het vestigingsland verschuldigde belasting. Verlaging van de bronheffing leidt dan slechts tot een hogere aanslag in het land van vestiging 3). Het is mij
niet duidelijk waarom wij zo nodig een stukje
heffingsbevoegdheid moeten weggeven aan
daartoe is uiteraard ook aandacht geschonken aan mogelijke implicaties voor hier te
lande werkzame buitenlandse maatschappijESB 5-10-1983
elkaar gaan verschillen ten gunste van de
vpb-sfeer. Wordt aan het tarief van de vennootschapsbelasting of aan de definitie van
de heffingsgrondslag iets gewijzigd, dan heeft
dat onmiddellijk gevolgen voor het omslagpunt waarboven omzetting in een BV voordelig is. Stimulering van verbetering van de
rendementspositie van het bedrijfsleven door
verlaging van het vpb-tarief zal derhalve ook
consequenties hebben voor de opbrengst van
de inkomstenbelasting, omdat dan vele winsten overvloeien naar de vpb-sfeer. Een ge-
isoleerde benadering is derhalve niet wenselijk. Het kabinet heeft deze samenhang ingecalculeerd en daarom op kasbasis f. 85 mln.
(transactiebasis f. 175 mln.) flankerende inkomstenbelastingmaatregelen
getroffen.
Wat deze maatregel inhoudt blijkt echter niet
uit de Miljoenennota, noch uit het persbericht betreffende de begroting van Financien.
Wanneer als flankerende maatregel in de
inkomstenbelasting in enigerlei vorm een
winstvrijsterling wordt ingevoerd, respectievelijk verder wordt vergroot, neemt de reeds
bestaande spanning tussen de ondernemerssfeer en niet-ondernemerssfeer toe. Het is de
vraag of het fiscale ondememersbegrip voldoende eenduidig gedefinieerd is om deze
spanning te verdragen. Ik heb hierover mijn
twijfels en vrees dat de verkeerde weg wordt
ingeslagen. Het zou beter zijn de tarieven van
de vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting juist dichter bij elkaar te brengen dan
de afstand te vergroten (vergelijk de Bondsrepubliek Duitsland: de belasting op ingehouden vennootschapswinst is 56%, evenals
het toptarief van de inkomenstenbelasting) 6).
De wenselijkheid van een nadere bezinning op de ongelijke fiscale behandeling van
ondernemingen die met eigen vermogen en
die met vreemd vermogen worden gefinancierd is door de Raad van State nadrukkelijk
verwoord. De commissie-Wagner heeft zonder nadere argumentatie voor verhoging van
de vermogensaftrek gepleit. De vraag is echter waarom zij het verrekeningsstelsel niet als
alternatief in haar beschouwingen heeft betrokken. Het verrekeningsstelsel voorkomt
immers eveneens het nadeel van de economische dubbele heffing op uitgedeelde winsten. Het markante verschil tussen toepassing van het verrekeningsstelsel en de vermogensaftrek is dat bij de vermogensaftrek, anders dan bij het verrekeningsstelsel het geval
is, de drukverlichting 66k optreedt bij ingehouden winsten 7). Te hopen is dat de rege2) De tariefverlaging wordt zodanig doorgevoerd
dat de aardgassector daarvan geen vruchten plukt;
wel wordt het wetsontwerp Heffing meeropbrengst
aardgas ingetrokken. Voor meer achtergrondinfor-
matie over deze ingewikkelde fiscaal-technische
materie kan verwezen worden naar: J. Adams,
Vpb, winstaandeel en WIR op het continental
plat, Weekblad voor Fiscaal Recht, 5 november
1981, nr. 5520.
3) Soms is er per saldo wel een gunstig effect door
verrekeningsmogelijkheden met andere dochterondernemingen in het buitenland.
4) Onder anderen Horringa, Stevers en Pen.
5) H. B. A. Verhoeven, Naar een nieuw elan ter Stimulering van de economic, Weekblad voor Fiscaal
Recht, 1 januari 1982, nr. 5527.
6) Idem, S. Cnossen, Het verrekeningsstelsel in opmars, Kluwer, Deventer, 1979, biz. 97; J.E.A.M.
van Dijck, Deregulering in het belastingrecht,
Weekblad voor Fiscaal Recht, 30 juni 1983, nr.
5598; H. M. N. Schonis, De rampzalige gevolgen
van de belastingheffing over de winst uit onderneming, in: Quod licet Jovi, FED, Deventer, 1983.
7) Zie voor een nadere beschrijving van deze problematiek S. Cnossen, Hervorming van de vennootschapsbelasting, ESB, 20 juli 1983; M. J. Eeskens,
Recente economische stimuleringsmaatregelen in
de belastingheffing, ESB, 14 September 1983 en D.
A. M. Meeles, Moet de vennootschapsbelasting
worden afgeschaft?, in: Quod licet Jovi, FED, Deventer, 1983.
899
ring deze problematiek spoedig zal bezien en
zich mee. In de begroting wordt over deze la-
den ten opzichte van de arbeid die in dienst-
bij de keuze ook een solide argumentatie zal
verschaffen.
tenties traditioneel met geen woord gerept.
betrekking wordt verricht, hetgeen de gezonde concurrentieverhoudingen niet ten goede
komt.
Stroomli/ning WIR
Men kan zich langzamerhand wel afvragen of
het verloop van deze latenties (of tenminste
In het kader van de vereenvoudiging van
de latentie die samenhangt met de compensabele verliezen) niet op enigerlei wijze als
aanvullende informatie in de Miljoenennota
de WIR en de bestrijding van het oneigenlijk
tot uitdrukking moet worden gebracht, zoals
gebruik ervan zal het tarief van de basispremie worden geuniformeerd. Aan de beleidsvoornemens met betrekking tot de afschaffing van de Bijzondere Regionale Toeslag
dat ook in het bedrijfsleven bij de jaarverslaglegging gebruikelijk is.
(BRT) en de Ruimtelijke Ordeningstoeslag is
reeds uitvoering gegeven. In de Kamer is
hieromtrent reeds de nodige beroering ont-
staan. Op 4 juli 1983 werd de motie-Van der
Linden aangenomen dat het BRT-regime zeker niet eerder dan 15 September 1983 dient
te worden gewijzigd c.q. afgeschaft. Eerder
was reeds een wetsontwerp tot het doen ver-
Verlaging van werkgeverspremies sociale
verzekeringen
In de sfeer van de sociale zekerheid wordt
voorgesteld de werkgeverspremies voor de
sociale fondsen te verlagen met een bedrag
dat circa f. 400 mln. gaat omvatten. Reeds
eerder is gewezen op de bezwaren die kleven
aan het huidige heffingsstelsel van sociale
verzekeringen. Ik ben bij de bespreking van
vallen van de Grote-Projectentoeslag ingediend.
De commissie-Wagner heeft terecht stabiliteit in de regeling bepleit. Zelfs voor de fis-
het Belastingplan 1983 uitvoerig ingegaan
op de relatie tussen de sociale lasten en het
belastingplan 10). Daarbij heb ik crop gewe-
cale adviseurs was het soms moeilijk het vige-
zen dat de volksverzekeringen zozeer het
rende regime te kennen. Dergelijke
onzekerheid is fnuikend voor de effectiviteit
thans nog slechts de vraag waarom niet te-
verzekeringskarakter hebben verloren dat de
premieheffing daarvoor in feite als belasting
is aan te merken. Ik heb ervoor gepleit deze
premieheffing te integreren met de loon- en
vens de KJeinschaligheidstoeslag, Milieutoe-
inkomstenbelasting en als zodanig ook on-
slag en Energietoeslag zijn geliquideerd. Uitvoeringstechnisch zijn het uitermate belastende regelingen die ook voor het bedrijfsleven relatief
hoge uitvoeringskosten
meebrengen. Overwogen dient te worden of
vervroegde afschrijving, eventueel geregion-
derdeel van het belastingplan te laten zijn. Bij
de werknemersverzekeringen ligt de zaak
evenwel principieel anders. Bij deze verzekeringen is (met uitzondering van de ZFW) het
equivalentiebeginsel doorslaggevend. Zowel
de premies als de uitkeringen zijn afhankelijk
aliseerd, niet een veel eenvoudiger instrument is dat minstens even effectief is als de
van de hoogte van het loon. Voor deze verze-
van het instrumentarium. Het is daarom
WIR 8).
Verruiming verliescompensatie
kering is fiscalisering van de premieheffing
derhalve, gegeven de gekozen structuur, niet
gewenst.
Met betrekking tot de volksverzekeringen
komt de neiging tot fiscalisering tot uitdrukking in de wens van het kabinet de resultaten
De terugwaartse verliescompensatie
wordt uitgebreid van twee naar drie jaren.
Voorts wordt de compensatievolgorde omgewisseld. De oudste jaren worden het eerste
gecompenseerd. Dit heeft tot gevolg dat de
kans dat verliezen niet langer compensabel
zijn (,,verdampen”) afneemt. Voorts is het in
ruimere mate mogelijk dat in een verliesjaar
de liquiditeitspositie verbetert, omdat een
grotere kans aanwezig is door achterwaartse
verliescompensatie de in voorgaande jaren
In wezen is dit het verlengstuk van de eerd”re
maatregelen in de sfeer van het terugtrekken
van sociale fondsen. Verlaging van de premiedruk geeft in die benadering ruimte voor
verhoging van de belastingdruk.
Met betrekking tot de werknemersverze-
betaalde vennootschapsbelasting terug te
kering is het in het kader van de stelselherzie-
kunnen halen. Dit terughaaleffect wordt nog
versterkt door invoering van de voorlopige
,,carry back”-beschikking. De verliescompensatie krijgt daardoor in grotere mate een
ning van de sociale zekerheid aantrekkelijk
anticyclisch karakter.
Het verloren gaan van compensabele verliezen heeft menigeen ervaren als een inbreuk op zijn rechtsgevoel. Via allerlei kunstgrepen werd in de praktijk getracht de verlie-
die in het kader van de ombuiging in de sociale-verzekeringssector worden behaald ten
gunste van het financieringstekort te brengen
door compenserende belastingmaatregelen.
nadere aandacht te besteden aan de heffingsgrondslag. De premieheffing inzake de
volksverzekeringen en werknemersverzekeringen drukt immers voornamelijk op het
looninkomen. Zij is in haar economische ef-
fecten vergelijkbaar met een loonsomhef-
Verscherping van de progressie van de
inkomstenbelasting
Het kabinet heeft gekozen voor het conti-
nueren van de tijdelijke verhoging van de
loon- en inkomstenbelasting. De 17%-schijf
zal voor 1984 echter met f. 700 in plaats van
met f. 650 worden beperkt. Deze maatregel
wordt aangevuld met een verlaging van het
tarief van die schijf tot 16 % en een verhoging
met 1 procentpunt van de tarieven in de
40%-schijf tot de 72%-schijf. Tevens wordt
een beperking voorgesteld van de aftrek van
de buitengewone lasten door bij stelling van
drempelbedragen en vermenigvuldigingsfactoren. De inflatiecorrectie zal voor 1984 niet
worden aangetast.
In relatie met de tariefverlaging voor de
vennootschapsbelasting heb ik reeds aange-
geven dat de kritiek van de Raad van State op
deze verscherping van de progressielijn mij
als zeer zinnig voorkomt. De lastenverzwaring voor de hoge-inkomensgroepen vrijwaart de lage inkomens echter niet van lastenstijgingen; zij voelen in relatief sterke mate de verhoging van de indirecte belastingen
endegasprijs 11).
De tariefverhoging van de inkomstenbelasting staat trouwens op gespannen voet met
de visie die in de zogenaamde Contourennotais ontwikkeld en die een tariefverlaging impliceerde. De mededeling dat de regering
concrete beleidsvoorstellen zal doen ter uitwerking van die nota staat daarom haaks op
de thans reeds aangekondigde tariefverhoging.
Verhoging van de omzetbelasting
Verhoging van de omzetbelasting zal de
bestedingsmogelijkheden verminderen. Het
is derhalve te verwachten dat, zoals reeds
werd opgemerkt, het bedrijfsleven hier mede
de rekening van krijgt gepresenteerd. De
dienstensector die relatief in sterke mate
moet concurreren met het officieuze circuit
zal daarvan de nadelige effecten ondervin-
den. Het is daarom de vraag of het verantwoord is het 18%-tarief verder te verhogen.
Zou men mede vanwege de fraudegevoeligheid kiezen voor een optrekking van het verlaagde tarief en daarmee tevens de spanning
tussen de beide tarieven verkleinen 12), dan
stuit men echter op inkomenspolitieke pro-
blemen. Kortom, hier is sprake van een be-
jongen”. Het is daarom een goede zaak dat de
fing. Kapitaalintensieve produktietechnieken zijn daardoor, zeker op korte termijn, relatief aantrekkelijk, hetgeen kan leiden tot
uitstoot van arbeidskrachten. Toeneming
8) H. A. Kogels, De Wet Investeringsrekening,bh.
283, Kluwer, Deventer, 1980; W. A. F. G. Vermeend, Fiscale investeringsfaciliteiten, biz. 268,
kans dat verliezen verdampen nu verder
van werkloosheid, gevolgd door verhoging
Gouda Quint, Arnhem, 1983.
afneemt. Voor beginnende ondernemers zou
het voorts een steun zijn als zou worden bepaald dat aanloopverliezen, die onbeperkt
compensabel zijn, pas gecompenseerd be-
van de premielast voor de werkenden, kan
een ongewenste spiraalbeweging op gang
zen die dreigden te verdampen tijdig te ,,ver-
hoeven te worden na de gewone verliezen 9).
Aanwezige compensabele verliezen betekenen een latente vordering van de belastingplichtige op de fiscus. Evenzo brengen de
open en stille reserves een latente schuld met
900
brengen.
Ook kan in het huidige stelsel van financiering de arbeid die buiten een dienstbetrekking (bij voorbeeld in avonduren) wordt aangeboden vanwege het feit dat hierop geen
premies inzake de werknemersverzekeringen drukken, goedkoper worden aangebo-
9) Zie D. Juch en H. W. Hofman, Enige beschouwingen bij de verrekening van verliezen, Maandblad Belastingbeschouwingen, juli/augustus 1983.
10) ESB, 6 oktober 1982, nr. 3375.
11) Alhoewel ik eerder heb verdedigd dat men de
gasprijs niet als heffingsinstrument mag gebruiken
(ESB, 30 September 1981) kan men uiteraard zijn
ogen niet sluiten voor de effecten hiervan op het besteedbare inkomen.
12) S. Cnossen, Wat doen we met de btw-tarieven?, ESB, 18 november 1981.
leidsbeslissing die, hoe dan ook, kritiek zal
uitlokken; de raotivatie ervan zal de basis
voor de aanvaarding moeten leggen.
Tweeverdieners
wordt ondersteund door nationale en Internationale ontwikkelingen die, gebaseerd op
de erkenning dat manncn en vrouwen gelijk
dienen te worden behandeld, geleidelijk de
daarmee in strijd zijnde instituties beogen te
hervormen. Op wetgevend terrein zijn de
EG-richtlijn van 19 december 1978 inzake
Het is de bedoeling dat per 1 januari 1984
de gelijke behandeling van mannen en vrou-
het eerder ingediende wetsontwerp 17 600
inzake de gehuwde tweeverdieners kracht
wen en de Wet van 1 maart 1980 houdende
invoering van deze richtlijn in het Nederland-
van wet krijgt. Het wetsvoorstel wordt door
het kabinet aangeduid als een eerste stap op
weg naar een gelijke behandeling van de gehuwde man en de gehuwde vrouw; het is een
belangrijke stap naar een tariefstructuur
se recht belangrijke mijlpalen op deze weg.
Het is evenwel de vraag of het streven naar
een dergelijke gelijksteUing, die op zich zelf
Ik acht het individuele stelsel echter niet
per se een bijdrage aan het emancipatiepro-
ces. Sterker, ik vind dit anti-emancipatoir,
omdat de partijen worden belemmerd in nun
mogelijkheden zelf te bepalen wat in hun ei-
gen situatie de meest gewenste rolverdeling
is. Daarnaast bevoordeelt dit stelsel vanwege
de progressie de gezinnen waarin beide partners een hoog inkomen hebben. Toepassing
van het progressieve tarief leidt ertoe dat elke
volgende inkomensschijf tegen een hoger tarief wordt belast dan de daaraan voorafgaande schijf. Dit heeft tot gevolg dat de belasting-
wenselijk wordt geacht, per se gepaard moet
druk binnen een samenlevingsverband door-
gaan met een toenemende individualisering
gaans het laagste is als beide partners een
even groot inkomen inbrengen. Als de man
waarin een algemene belastingvrije som centraal staat. Bij het structurele vervolg op deze
maatregel ten aanzien van gehuwde tweeverdieners zal ook de positie van ongehuwden
in de belastingheffing. De gelijksteUing van
man en vrouw behoeft immers niet te impli-
of de vrouw als alleenverdiener optreedt ver-
ceren dat de partners in een samenlevings-
hoogt dat in verhouding tot de ideale 50/50-
verband altijd als zelfstandige individuen los
verdeling de belastingdruk aanzienlijk. Deze
worden bezien. Daarbij zal eveneens worden
van de door hen gekozen samenlevingsvorm
uitgegaan van een algemene belastingvrije
moeten worden behandeld. Wel dient er ten
50/50-verdeling levert uiteraard vanwege de
progressielijn de grootste belastingvermin-
som met verschillende toeslagen voor de ongehuwde alleenverdiener of bijna-alleenver-
aanzien van de behandeling congruentie te
bestaan tussen de mannelijke en vrouwelijke
diener in een duurzame samenleving of sa-
partner.
menwoning alsmede voor de ongehuwde alleenstaande. Voor de toeslag van de alleenstaande denken de bewindslieden aan de
Bij de primaire inkomensvorming acht ik
leeftijdgrens van 27 jaar (conform de leeftijdgrens in de kinderbijslagregeling en de bui-
de individualisering een wenselijk uitgangspunt. Dit uitgangspunt zou ik ook willen vasthouden voor de inkomens- of loonvervangende uitkering. Daar waar echter draag-
tengewone-lastenregeling). In de nieuwe op-
krachtaspecten een rol gaan spelen, sluit naar
zet zal de alleenstaande ouder met afhanke-
dering op voor de hoogste inkomens. Hier-
door krijgt het geindividualiseerd belastingstelsel een elitair karakter. Men kan zich
daarom afvragen of die uitkomst zich verdraagt met de draagkrachtgedachte 16).
mijn mening de keuze van het gezinsinkomen
als maatstaf van draagkracht beter aan bij de
lijke kinderen, evenals thans reeds het geval
als de alleenverdiener.
Tot deze per 1 januari 1984 te realiseren
maatschappelijke opvattingen dan het individuele inkomen.
De regering wil thans door invoering van
maatregelen behoort verder een uitbreiding
een algemene belastingvrije som tegemoet
is, een even hoge belastingvrije som krijgen
van de fiscale verzelfstandiging van de gehuwde vrouw. Dit laatste betreft met name
de inkomsten uit vroegere arbeid, zoals
wachtgeld, VUT-uitkering en pensioenen,
alsmede uitkeringen uit stamrechten die ver-
komen aan de eisen die de gelijke behandeling van man en vrouw op fiscaal terrein stelt.
Naar mijn mening is deze problematiek in
wezen echter geen emancipatieprobleem,
maar een probleem betreffende de neutrale
Tabel 3. Invloed van de voorgestelde maatregelen op de belastingopbrengst in 1984 (in
mln. gld.)
Kasbasis
Continuering
tijdelijke
verhoging
van de loon- en inkomstenbelasting . . .
Transactiebasis
575
750
170
220
Extra inkorting van de 17%-schijf
Verhoging van de 40%-scbijf tot de
72%schijf met elk een procentpunt . . .
Verlaging van de 17%-schijf met een
band houden met vroeger ondernemerschap.
fiscale behandeling van alleenstaanden en sa-
Verder geldt dit ook voor sterk aan de per-
menwoners. In hoeverre is men maatschap-
Beperking aftrek buitengewone lasten .
345
450
soon gebonden periodieke uitkeringen zoals
pelijk bereid de alleenstaande tegemoet te
Tweeverdieners tweede fase . . . . . . . .
180
230
studietoelagen. De uitbreiding van deze verzelfstandiging zal zich echter niet uitstrekken
tot vermogensinkomsten, persoonlijke verplichtingen, buitengewone lasten en giften.
komen door bij de bepaling van zijn draagkracht rekening te willen houden met zijn
– alcoholacccijns (+ 15%)
2.955
3.660
relatief duurdere huishouding? Dat is de
kwestie.
Wel behoort tot de per 1 januari 1984 te ne-
In de nota Op Weg werden reeds de huidi-
men maatregelen de zogenaamde integrale
rolwisseling voor gehuwden (bij integrale
ge plannen tot een verdergaande verzelfstandiging van de gehuwde vrouw ontvouwd 15).
rolwisseling worden de niet-verzelfstandigde
Het aantal inkomensbestanddelen dat aan de
inkomensbestanddelen in aanmerking genomen bij de echtgenoot met het hoogste ar-
vrouw kan worden toegerekend werd daarin
beidsinkomen).
stelde toen in de genoemde nota terecht dat
Voor de vormgeving van een inkomenspolitiek is de wijze van toerekening van het inkomen aan de personen die te zamen een sa-
de (beperkte) verzelfstandiging een poging is
om twee verschillende gedachten met elkaar
te verzoenen, namelijk die van een zelfstandige fiscale positie van de werkende gehuwde
– bieraccijns (+ 8%)
– tabaksaccijns (prijsverhoging f. 0,40
menlevingsverband vormen een erg belangrijke kwestie. Is de inkomenspolitiek gericht
op de beinvloeding van de gezinsinkomens,
dan zal de te volgen strategic een andere zijn
dan die moet worden gevolgd bij het streven
naar beinvloeding van inkomens van individuen. Bij de formulering van de inkomenspolitiek heeft het tot dusverre echter aan een
duidelijke beleidskeuze op dit punt outbro-
ken. In de Interim-nota inkomensbeleid
werd impliciet gekozen voor een individuele
inkomenspolitiek, welke beleidslijn tot op
heden schijnt te worden gevolgd 13), alhoewel in de Contourennota ook nadrukkelijk
aandacht wordt gevraagd voor de gezinsinkomens 14).
Deze individu-gerichte inkomenspolitiek
ESB 5-10-1983
verruimd. De staatssecretaris van Financien
vrouw en die van de gezinsdraagkracht. Als
ideaalbeeld werd een puur individuele belastingheffing geschetst. Vervanging van de huidige beperkte verzelfstandiging door een volkomen zelfstandigheid van elk van de partners zou in beginsel, aldus de bewindsman,
een fiscale neutraliteit inhouden ten aanzien
van burgerlijke staat, geslacht en leeftijd. Met
de bekostiging van het levensonderhoud van
de niet-verdienende partner zou bij de belastingheffing van die andere partner, zijns inziens, in afwijking van het stelsel van volledige verzelfstandiging rekening moeten worden gehouden. Een volkomen gescheiden
heffing wordt dan ook om uitvoeringstechnische redenen afgewezen.
Verhoging lage en gewone btw-tarief
Overige maatregelen op fiscaal terrein
De overige fiscale maatregelen hebben
voornamelijk een fiscaal technisch karakter.
Aangekondigd is dat punten van onderzoek
zullen zijn: vervanging van de motorrijtui-
13) Interim-nota inkomensbeleid, Staatsuitgeverij, Den Haag, 1975, biz. 6.
14) In de Contourennota wordt in ruime mate aan-
dacht besteed aan het gezinsinkomen, zodat ook in
dit opzicht de medeling dat de Contourennota tot
uitgangspunt voor verdere beleidsvorming wordt
gekozen vragen oproept.
15) Nota inzake gelijke behandeling voor loon- en
inkomstenbelasting van de (werkende) gehuwde
vrouw en hoar man, en deelgenoten aan vormen van
samenleven en samenwonen, Tweede Kamer, zitting 1979-1980, nr. 15 835.
16) In Inkomensbeleid en samenlevingsvorm,
ESB, 26 november 1980, neb ik daarom invoering
van het splitsingsstelsel bepleit.
901
genbelasting door een ,,variabilisatie” van de
autokosten (verhoging van het variabele be-
standdeel onder gelijktijdige verlaging van
het vaste bestanddeel 17)), defiscalisering
van de individuele huursubsidie, studietege-
moetkoming en bijstand. Voorts is een wetsontwerp tot invoering van de negatieve persoonlijke verplichtingen (bij voorbeeld terugontvangen AOW/AWW-premies) in
voorbereiding.
Eveneens kan op korte termijn de indiening tegemoet worden gezien van een wets-
voorstel dat ertoe strekt de zogenaamde
spaarbankvrijstelling
in
de
vennoot-
schapsbelasting met in achtneming van overgangstermijnen (tot 1997 geleidelijk oplopend tarief) af te schaffen. Naar verwachting
zal, zoals hiervoor reeds is aangestipt, aan het
begin van dit begrotingsjaar 1984 een wetsontwerp worden ingediend waarbij een negatieve voorlopige aanslag inkomstenbelasting
wordt geintroduceerd. Ook wordt de
mogelijkheid geopend dat reeds in het stadium van de voorlopige aanslagregeling de
voorheffingen (loon- en dividendbelasting)
kunnen worden teruggegeven. Verder wordt
een renteregeling voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting overwogen, waardoor
onder bepaalde voorwaarden rente zal worden vergoed over terug te geven belastingbedragen en rente zal worden berekend over te
betalen bedragen.
Binnenkort zal een wetsontwerp worden
ingediend dat een regeling bevat voor internationale bijstandverlening bij de heffing van
belastingen. Het wetsontwerp codificeert een
reeds bij aanschrijving geldende EG-regeling
op het gebied van de directe belastingen. Met
betrekking tot de problematiek rond de zogenaamde Cyprusconstructie kan binnenkort
de indiening van een wetsontwerp tegemoet
worden gezien. In dit wetsontwerp wordt een
voorziening getroffen die het de minister mogelijk zal maken in bepaalde gevallen, waarin
niet aan de onderworpenheidseis is voldaan,
toch een belastingvrijstelling te verlenen voor
buiten het rijk verkregen inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking. De Cyprusroute zal daarmee haar belang verliezen.
Mede met het oog op de fraudebestrijding
zal een wetsontwerp worden ingediend waarbij een aantal verplichtingen van belastingplichtigen en derden tot het verstrekken van
inlichtingen aan de belastingdienst wordt
aangepast. Zo zullen onder meer verenigingen, stichtingen en andere niet-belastingplichtige lichamen verplicht worden gegevens te verstrekken en nun administratie over
te leggen. Voorts is een begin gemaakt met
de voorbereiding van een wetsontwerp tot
nadere regeling van de administratieve
verplichtingen tot het voeren van een administratie waartoe ook de zogenaamde factureringsverplichting kan worden gerekend.
Tevens zijn voorbereidingen gaande voor
een wetsontwerp waarin strafrechtelijke
sancties op fiscale delicten zullen worden
aangepast zodat een effectievere vervolging
van fiscale fraudeurs tot de mogelijkheden
behoort. Het ligt voorts in de bedoeling begin
1984 een wetsontwerp in te dienen dat de uit
1845 daterende invorderingswetgeving vervangt door een nieuwe wettelijke regeling.
De tarieven in de Kostenwet invordering
rijksbelastingen zullen per 1 januari 1984
902
worden aangepast.
De uitbreiding van de schoolgeldheffing is,
anders dan de hierboven genoemde technische wetsontwerpen, politick zeer gevoeh’g.
inkomstenbelasting voor de winstbelasting
zullen deze wet nog gecompliceerder maken
dan thans het geval is. De verlaging van de
vpb-tarieven is prematuur zolang de stand-
Het is de vraag in hoeverre de inkomenspoli-
puntbepaling rond de economische dubbele
tieke consequenties zullen worden aanvaard.
heffing van uitgedeelde winsten nog niet is
afgerond. De stroomlijning van het WIR,
De Raad van State heeft met zijn felle kritiek
hierop het startschot gelost voor de politieke
strijd die zeker rond de aanvaarding van dit
wetsontwerp zal ontbranden.
Conclusies
verruiming van de verliescompensatiemogelijkheden en verlaging van de werkgeverspremies inzake de sociale verzekeringen, te
zamen met verminderde regelgeving, zijn betere instrumenten voor stimulering van de
bedrijvigheid.
De regering volgt de adviezen van de com-
De uitbreiding van de verzelfstandigde
missie-Wagner op de voet. De tariefverla-
heffing van de gehuwde vrouw en de invoering van een algemene belastingvrije som im-
ging van de vennootschapsbelasting betekent
in de Internationale sfeer een onnodige inkorting van de nationale heffingsmogelijkheid ten gunste van de buitenlandse belastingautoriteiten. Nationaal impliceert dit een
verhoging van de tarieven van de
inkomstenbelasting en omzetbelasting. De
afstand tussen de toptarieven van de inkomsten- en vennootschapsbelasting wordt daardoor groter in plaats van kleiner, zoals door
vele fiscalisten wordt gepropageerd. De
vlucht in de BV-vorm zal worden gestimuleerd en de flankerende maatregelen in de
pliceren een voortgaande individualisering
van de belastingheffing. Daarmee verwijdert
de regering zich van de gedachte dat het gezinsinkomen draagkrachtbepalend is en van
de in de Contourennota neergelegde visie
waarvan zij zegt deze voor de beleidsvorming
tot uitgangspunt te nemen.
L. G. M. Stevens
17) In Staatscourant, 12 September 1983, nr. 176,
wordt evenwel reeds medegedeeld dat de variabilisatie geen doorgaan zal vinden.