Banques d’affaires
Sinds enige tijd kan de banque d’affaires, cle hank
die voor helangrijke hedragen langdurig deelneemt
in het aandelenkapitaal van niet-financiele bedrijven, zich in een hernieuwde belangstelling verheugen. Het beleid in Nederland is er van oudsher op
gericht de banque d’affaires zoveel mogelijk tegen
te gaan. Alleen participeren voor kortere tijd en dan
nog slechts voor beperkte bedragen is toegestaan.
Dit beleid staat in schril contrast tot dat in bij voorbeeld Duitsland en Frankrijk, waar het algemeen geaccepteerd is dat banken voor substantiate bedragen in met name ook industriele ondernemingen
blijvend participeren. Dat neemt niet weg dat het
Nederlandse beleid op zich begrijpelijk is. De Nederlandse economic is relatief klein, terwijl de financiele sector – ook internationaal bezien – relatief sterk
is. Juist in die omstandigheid is het gevaar van een
te overheersende rol van een bankwezen dat ook
nog eens buiten de financiele sector grote aandelenbelangen heeft, niet denkbeeldig. In elk geval is het
gevaar aanmerkelijk groter dan in cle Duitse of Franse verhoudingen.
Men zou verwachten dat de logica van de interne
markt en het streven naar een internationaal ‘level
playing field’ in de bancaire sector de aanleiding
zou zijn van de recent opgeleefde belangstelling
voor het anti-banques d’affaires-beleid in ons land.
De oorsprong van de discussie ligt echter elders, namelijk bij de beschermingsconstructies. Beursondernemingen in Nederland plegen zich langs de weg
van statutair vastgelegde constructies te beschermen
tegen een ongewenste overname. Juist die constructies zijn een doom in het oog van de Commissie in
Brussel. Of dat een terechte verontwaardiging is,
staat overigens nog te bezien. Elke EG-lidstaat kent
wel een of andere vorm van bescherming. Afhankelijk van historische ontwikkelingen ligt deze bescherming in het ene land Juist meer in wettelijke regelingen verankerd (Verenigd Koninkrijk), terwijl zij
in andere landen (Duitsland, Frankrijk, Spanje) een
meer institutioneel karakter heeft door allerlei vormen van ‘bevriend aandeelhouderschap’. Men zou
verwachten dat de Nederlandse traditie, waarbij de
regelgeving tot een minimum wordt beperkt en tegelijkertijd machtsblokken als gevolg van geconcentreerde aandeelhouderschappen zoveel mogelijk
worden tegengegaan, bij uitstek past in de gedachtc
van een vrije gemeenschappelijke markt, maar de
werkelijkheid is anders. Het Verdrag van Rome bepaalt onder meer dat bedrijven niet zelf regelingen
mogen treffen die de vrije concurrence belemmeren. De consequentie is dat die landen, zoals Nederland, waar beperkingen in het bedrijfsleven niet van
hoger hand zijn geregeld maar aan de private sector
zelf zijn overgelaten, uiteraard met een toeziende
overheicl achteraf, onder vuur komen te liggen.
Onder invloed van de door Brussel aangekaarte discussie over de statutaire regelingen wordt in Nederland gezocht naar alternatieven om beursondernemingen te beschermen tegen ongewenste overnames. Kijkend naar vele andere landen lijken die al-
ESB 14-8-1991
ternatieven vooral te liggen in het
parkeren van grote(re) pakketten
bij een of meer hevriende financiele instellingen en de ermee gepaard gaande consequentie van
grotere machtsconcentraties dan
maar voor lief te nemen. En zo
komt de discussie dan op cle banque d’affaires.
Het ter discussie stellen van de beschermingsconstructies mag clan
wel cle aanleiding voor een herbezinning op het anti-banques d’affaires-beleid zijn, een noodzakelijk
verband tussen deze twee onderwerpen bestaat er niet. Voor ‘bevriende financiele instellingen’ kan
M.J.L. Jonkhart
men immers ook lezen: pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen. En inderdaad, indien men mag afgaan op de geluiden tijdens
bij voorbeeld de jongste NIBE-jaardag. bestaat bij
deze laatste instellingen in toenemende mate de behoefte om zich actiever op te stellen als aandeelhoucler, welke behoefte hand in hand gaat met de bereidheid een groter deel van het vermogen in
aandelen te beleggen. Daar komt clan nog bij dat
men zich kan afvragen in hoeverre het voor langere
tijd aanhouden van grotere pakketten aandelen in
het bedrijfsleven een activiteit is die zich goed laat
verenigen met, vooral, het algemene bankbedrijf:
mogelijke ‘conflicts of interest’ met het kredietbedrijf en met het effectenbedrijf. juist ook naar het
brede publiek toe, zijn niet op voorhand uitgesloten. Wat bij voorbeeld te denken van het beleggingsadvies van een bankinstelling die zelf in het betrokken bedrijf grootaandeelhouder is?
Het anti-banque d’affaires-beleid in Nederland clan
maar in zijn huidige vorm continueren? Nederland
leeft niet op een eiland en het valt niet goed in te
zien waarom Nederlandse banken in een verenigd
Europa niet clezelfcle vrijheden zouden mogen genieten als hun Franse, Duitse, Spaanse of andere collega’s, die straks vrijelijk de Nederlandse thuismarkt
op mogen en die dan dus wel in die zelfde Nederlandse bedrijven mogen participeren. Overigens valt
het beleid niet eens te continueren. want het is voor
een Nederlandse bank in een vrije Europese markt
niet zo moeilijk om via een zelfstandige dochterbank elders in Europa te bereiken wat rechtstreeks
onder Nederlands toezicht niet, maar onder ander
EG-toezicht wel is toegestaan. En wanneer ten slotte
banken gaan fuseren met verzekeringsmaatschappijen die wel op grote schaal in het aandelenkapitaal
van bedrijven deelnemen, is het beeld uiteraard nog
meer vervaagd. Een grotere vrijheid voor Nederlandse banken om in het aandelenkapitaal van niet bancaire instellingen te kunnen participeren, is dan ook
dringend gewenst. Met beschermingsconstructies
heeft dit weinig of niets te maken, met een evenwichtiger uitgangspositie in een verenigd Europa
des te meer.
811