Ga direct naar de content

Input/output

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 17 2009

input
Verbrede landbouw

Basisonderwijs

Voor het LEI geven Venema et al. een indicatie van de groei van
het belang van landbouwactiviteiten die niet direct gerelateerd
zijn aan de agrarische productieketen, zoals ­ nergieopwekking,
e
toerisme en zorg. De auteurs stellen dat de hoeveelheid zorg­
boerderijen sterk is toegenomen in de afgelopen tien jaar, van
ongeveer negentig in 1998 tot 850 in 2007. Ook is het aantal
agrarische bedrijven met windturbines gestegen. Waren dit er
in 2000 nog 359, dit is in 2005 gegroeid tot 477. Het aantal
agrarische bedrijven dat toeristische activiteiten onderneemt, is
gelijk gebleven tussen 1998 en 2005, op ongeveer drieduizend
bedrijven.

Voor het Centraal Planbureau onderzoeken Noailly et al. het
effect van concurrentie tussen basisscholen op de Cito-scores
van de leerlingen. De auteurs constateren dat er een positief
effect is van meer concurrentie op de Cito-scores. Een ver­
hoging van vijf scholen in een buurt verbetert de score met
gemiddeld een punt. Aangezien de Cito-score gemiddeld tussen
de 501 en 550 inligt is dit een beperkt effect. Mogelijke
verklaringen hiervoor zijn dat ouders niet over voldoende
informatie beschikken over de kwaliteit van scholen om een
bewuste keuze te maken of dat scholen elkaar niet beconcur­
reren op Cito-scores maar op andere vlakken, zoals naschoolse
activiteiten.

Venema, G., B. Doorneweert, K. Oltmer, M. Dolman, A. Breukers, L. van
Staalduinen, A. Roest en A. Dekking (2009) Wat noemen we verbrede landbouw?

Noailly, J., S. Vujic en A. Aouragh (2009) The effects of competition on the quality
´

LEI-rapport nr 2008-076. Den Haag: LEI.

of primary schools in the Netherlands. CPB discussieartikel nr 120. Den Haag:
CPB.

Onderzoek en ontwikkeling
Voor het Centraal Bureau voor de
Statistiek onderzoekt Van der Veen de
relatie tussen de organisatievorm van
activiteiten op het gebied van Onderzoek
en Ontwikkeling (O&O) en het succes
van deze activiteiten. Hiervoor maakt hij
onderscheid tussen bedrijven met een
eigen O&O-afdeling en bedrijven die
O&O-activiteiten op projectbasis laten
uitvoeren. Van alle Nederlandse bedrijven met O&O-activiteiten
heeft een kwart een eigen O&O-afdeling. De bedrijven met
een eigen O&O-afdeling richten zich zowel op product- als op
procesinnovatie. Daarnaast zijn bedrijven met een O&O-afdeling
significant succesvoller en vragen zij vaker een octrooi aan. De
auteur geeft wel als kanttekening dat het met name de grote
bedrijven zijn die een O&O-afdeling hebben.

Pensioenindexatie
Uit een enquête onder de 25 grootste Nederlandse pensioen­
fondsen concludeert De Nederlandsche Bank dat de pensioenen
dit jaar naar verwachting slechts met gemiddeld 0,2 procent
worden geïndexeerd. Dit is beduidend minder dan de pensioen­
fondsen oorspronkelijk van plan waren, namelijk een indexatie
van 3,7 procent. In 2008 werden de pensioenen nog met 2,9
procent geïndexeerd. Ondanks een lichte daling in het algemene
prijsniveau sinds medio 2008 zal de koopkracht van gepen­
sioneerden dalen. In 2009 zullen werkgevers en werknemers
ook meer premie moeten betalen. De afdracht van werkgevers
met een eigen pensioenfonds zal stijgen naar twintig tot dertig
procent van de totale salarissom.
De Nederlandsche Bank (2009) Indexatie pensioenen blijft achter bij inflatie
en loonstijging. In: DNB (red.) Statistisch Bulletin maart 2009. Amsterdam: DNB.

Veen, V. van der (2009) De organisatie van R&D. In: CBS (red.) Kennis en
economie 2008. Den Haag: CBS.

Eigendomsrechten

Voor het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid analyseren
Francke et al. de effectiviteit en de maatschappelijke kosten
van verschillende beleidsmaatregelen voor het verlagen van de
CO2-uitstoot in het vrachtverkeer. Een emissiehandelssysteem
voor vrachtverkeer reduceert op de lange termijn de meeste
CO2-uitstoot. Een hoge kilometerprijs en een EU-norm voor de
rolweerstanden van autobanden hebben de beste maatschap­
pelijke kosteneffectiviteit. Op de korte termijn kan een kilome­
terprijs echter maar beperkt de CO2-uitstoot verlagen zolang er
geen Europese CO2-heffing is.

Voor het Centre for Economic Policy Research doen Besly
en Ghatak een literatuuronderzoek naar de relatie tussen
eigendoms­echten en economische groei. Zij stellen dat
r
o
­ nvoldoende eigendomsrechten een belemmering vormen voor
economische groei. Dit kan door een lage investeringsprikkel,
o
­ nproductieve allocatie van productiemiddelen aan bescherming
van het eigendom, het ontbreken van onderpand of een gebrek
aan mogelijkheden tot verhandeling van eigendom. De auteurs
stellen dat in de empirische literatuur vrijwel altijd een positief
verband tussen eigendomsrechten en economische groei wordt
gevonden, maar dat deze relatie niet causaal hoeft te zijn: meer
economische groei kan er ook voor zorgen dat de waarde van
het eigendom stijgt en het beschermen van eigendomsrechten
meer oplevert.

Francke, J., J. Annema en P. Wouters (2009) Zuinig met goed op weg. Beleid voor

Besly, T. en M. Ghatak (2009) Property rights and economic development. CEPR

effciencyverbetering in het goederenwegvervoer. Den Haag: KiM.

discussieartikel nr 7243. Londen: CEPR.

Vrachtverkeer

228

ESB

94(4558) 17 april 2009

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

output
Financiering

Kartel

Volgens Degryse et al. van het Tilburg Law and Economics
Centre biedt een grotere integratie van internationale ­inanciële
f
markten meer mogelijkheden voor risicodeling, maar vergroot
het ook de kans op risicoverspreiding over grenzen heen. De
auteurs gebruiken een dataset over zeventien landen tussen
1999 en 2006. Zij constateren dat een asymmetrische
schok die de prijzen van activa in een land beïnvloedt, sterke
e
­ ffecten heeft op de financiële stabiliteit in andere landen.
Volgens de auteurs zijn de effecten het grootst voor geografisch
n
­ abijgelegen landen en zijn schokken in Oost-Europese landen,
Rusland en Turkije in de laatste jaren belangrijker geworden
voor de financiële stabiliteit in de andere onderzochte landen,
waar­ nder lidstaten van de Europese Unie.
o

Voor het Amsterdam Centre for Law and
Economics analyseert Goppelsroeder in
hoeverre kartelvorming wordt beïnvloed
door de toegang van nieuwe bedrijven.
Hiervoor gebruikt zij een Bertrandexperiment, waarbij twee of drie spelers
in meerdere perioden een prijs moeten
zetten voor een product. Bij het experi­
ment met twee spelers, treedt na een tijdje een derde speler
toe. Uit het experiment blijkt dat het spel met twee spelers en
een toetreder uiteindelijk een stabieler kartel vormt dan wanneer
het spel met drie spelers begint. De auteur stelt dat dit komt
doordat het makkelijker is afspraken te maken in een markt
met twee spelers en een signaal te geven aan een potentiële
toetreder.

Degryse, H., M. Ather Elahi en M. Fabiana Penas (2009) Cross-border exposures
and financial contagion. TiLEC discussieartikel nr 2009-008. Tiburg: TiLEC.

Goppelsroeder, M. (2009) Entry in collusive markets. ACLE werkdocument nr
2009-05. Amsterdam: ACLE.

Samenwerken
Voor het Tinbergen Instituut stelt Vikander een model op om
te onderzoeken hoe de samenwerking van werknemers in een
team gestimuleerd kan worden. In zijn model bestaat een
team uit altruïsten en egoïsten. Altruïsten willen met het team
samenwerken, behalve wanneer zij bang zijn dat zij met alleen
maar egoïsten samenwerken. Egoïsten werken samen als zij het
belang van toekomstige samenwerking hoog genoeg vinden. Het
belonen van samenwerking door een manager werkt alleen als
de beloning voor samenwerking hoog is. Wanneer deze beloning
laag is zorgt dit er voor dat egoïsten zich tijdelijk voordoen als
altruïsten en na een tijdje stoppen met samenwerken, ten koste
van de altruïsten. De altruïsten weten dit van tevoren en zullen
niet samen willen werken.

Ondernemerschap

Vikander, N. (2009) The breakdown of morale. Tinbergen instituut discussiear-

Voor het EIM onderzoeken Winnubst et al. de financiële gevolgen
voor werknemers die besluiten ondernemer te worden. Zij con­
cluderen dat het besteedbaar inkomen van een starter gemid­
deld negen procent lager ligt dan van een werknemer: in 2004
was dit voor een zelfstandige 20.400 euro, tegen 22.400 euro
voor een werknemer. Uit een enquête constateren de auteurs
daarnaast dat niet alle ondernemers zich vooraf bewust zijn van
deze inkomensachteruitgang, en dat zij veelal geen arbeidson­
geschiktheidsverzekering afsluiten. De auteurs bevelen aan om
potentiële ondernemers beter te informeren via de Kamer van
Koophandel, zowel over hun verwachte inkomen als over de
verzekeringen waar zij voor in aanmerking komen.

tikel nr 2009-027/1. Rotterdam: Tinbergen instituut.

Winnubst, M., M. Folkeringa, P. Vroonhof en P. de Jong (2009) Van werknemer
naar ondernemer. Zoetermeer: EIM.

Financiële openheid
Bekaert et al. stellen voor het National Bureau of Economic
Research dat een grotere financiële openheid van een land
gepaard gaat met een hogere economische groei. De auteurs
constateren dat deze additionele economische groei groter is
dan alleen op basis van kapitaalaccumulatie te verwachten valt,
en dat een grotere financiële openheid de economische groei
niet tijdelijk, maar permanent verhoogt. Hierbij is het mogelijk
dat meer financiële openheid overheden dwingt om de kwaliteit
van hun instituties te verbeteren, wat positieve productiviteits­
effecten voor de rest van de economie heeft. De kans op finan­
ciële instabiliteit neemt door een grotere openheid toe, maar de
verwachte verliezen hiervan zijn volgens de auteurs kleiner dan
de verwachte opbrengsten.

Vervangingsvraag
Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt maakt
elk jaar voorspellingen voor het aantal werknemers dat moet
worden vervangen doordat oude werknemers met pensioen
gaan. Montizaan evalueert deze voorspellingen en stelt dat
de absolute voorspelfout in de periode 2001-2006 groter is
geworden. De voorspelfouten zijn maar beperkt ­ eroorzaakt
v
door het prognosemodel, maar komen grotendeels tot stand
door aanpassingen achteraf in de data van de Enquête
Beroepsbevolking van het CBS. Hoewel de voorspelfouten
gemiddeld groter zijn geworden, zijn de voorspellingen voor de
verdeling van vervangingsvraag naar opleidingstype en beroeps­
groep volgens de auteur wel goed gemaakt.

Bekaert, G., C. Harvey en C. Lundblad (2009) Financial openness and producti-

Montizaan, R. (2009) Evaluatie vervangingsvraagprognoses naar opleiding en

vity. NBER werkdocument nr 14843. Washington D.C.: NBER.

beroep. Technical Report. Maastricht: ROA.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4558) 17 april 2009

229