Arbeidsvoorziening:
werkt het tripartiete model?
D.E. Ernste*
D
e Arbeidsvoorzieningswet geeft werkgevers en werknemers meer invloed op de
besteding van overheidsmiddelen dan de overheid zelf. Wat is de meerwaarde van
deze invloed van de sociale partners? Uit het vorige week afgeronde evaluatieonderzoek blijkt dat de verstarde arbeidsvoorziening op regionaal niveau drastisch is
gereorganiseerd en zich veel meer rekenschap geeft van de vraag van werkgevers bij
het scholen en bemiddelen van doelgroepen. Op centraal niveau heeft het nieuwe
bestuursmodel echter aanleiding gegeven tot bestuurlijke conflicten. Ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt en in de sociale zekerheid vragen de komendejaren om meer
slagvaardigheid van het centraal bestuur.
Een nieuwe bestuursstructuur
Op 1 januari 1991 is de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet in werking getreden. Deze wet vervangt de Arbeidsbemiddelingswet van 1930. De doelstelling van
de Arbeidsvoorzieningswet is het bevorderen van
een doelmatige en rechtvaardige aansluiting van
vraag en aanbod van arbeidskrachten op de arbeidsmarkt . De doelstelling is in de nieuwe wet niet wezenlijk anders dan in de oude. Wel is gekozen voor
een geheel andere bestuursstructuur. Belangrijkste reden voor de structuurwijziging was dat het arbeidsvoorzieningsbeleid verstard en in zich zelf gekeerd
was geraakt. Het directoraat-generaal voor de arbeidsvoorziening van het Ministerie van SZW, dat het arbeidsvoorzieningsbeleid tot 1991 uitvoerde, had nog
maar weinig oog voor de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Met andere organisaties werd niet of nauwelijks samengewerkt. Werkgevers en werknemers
hadden scherpe kritiek op de effectiviteit.
Als oplossing voor de geconstateerde problemen
wordt in de wet de verantwoordelijkheid voor het beleid en de organisatie neergelegd bij de partijen die
direct belang hebben bij het goed functioneren van
de arbeidsvoorziening: organisaties van werkgevers
en werknemers, de ministers van SZW, O&W en EZ
en de gemeenten. Deze partijen krijgen alle ruimte
om het beleid in de door hen zelf gewenste richting
te sturen. Daarnaast moet de decentralisatie van de
arbeidsvoorziening zorgen voor een betere afstemming van het beleid op de (regionale) arbeidsmarkt.
De tripartiete verantwoordelijkheid krijgt vorm in de
besturen voor de arbeidsvoorziening. In het Centraal
Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA) hebben
werkgevers, werknemers en vertegenwoordigers van
de minister elk evenveel zetels. Behalve het tripartiet
samengestelde CBA zijn ook 28 tripartiete Regionale
Besturen voor de Arbeidsvoorziening (RBA’s) in het
leven geroepen, die het beleid op regionaal niveau
bepalen. In deze RBA’s zitten wederom werkgevers
en werknemers en daarnaast de gemeenten in de betreffende regio.
Opvallend in de tripartiete bestuursvorm is dat
niet de minister of het parlement, maar het CBA zelf
het hoogste beleidsbepalende orgaan is op het terrein van de arbeidsvoorziening. Het CBA en hoeft
geen verantwoording af te leggen aan minister of parlement over het gevoerde beleid. Het parlement kan
de ministers slechts aanspreken op het stemgedrag
van hun vertegenwoordigers in het CBA. Op geen ander beleidsterrein deelt de overheid haar verantwoordelijkheid in deze mate met de sociale partners.
Dit nevenschikkende model (het CBA naast het
parlement) is in de ontstaansgeschiedenis van de wet
een belangrijk discussiepunt geweest. Met name voor
de werkgevers en werknemersorganisaties was het
belangrijk dat de overheid niet meer zeggenschap
zou krijgen in de besturen dan zij zelf, en ook niet
op een andere manier zou kunnen ingrijpen in het
beleid. Met gelijke zeggenschap zou ook de verantwoordelijkheid gelijk zijn verdeeld en zou geen van
de drie partijen aan die verantwoordelijkheid kunnen
ontsnappen: je moest er wel met z’n drieen uit zien
te komen.
* De auteur is senior-consultant bij KPMG Bureau voor Economische Argumentatie (BEA) en leidde samen met J.A.
Kamps, directeur van BEA, het deelonderzoek naar de structuur en organisatie van Arbeidsvoorziening in opdracht van
de Commissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet.
1. Arbeidsvoorzieningswet 1990, artikel 3. Zie ook het kader over de Arbeidsvoorzieningswet.
De Tweede Kamer heeft lange tijd geaarzeld of
het bestuursmodel wel zou kunnen werken. De minister van SZW heeft als wetgever en als belangrijkste financier van Arbeidsvoorziening immers alsnog
mogelijkheden om in te grijpen in het beleid van Arbeidsvoorziening, daarmee de beoogde tripartiete gelijkwaardigheid onder druk zettend. Het bestuursmodel van arbeidsvoorziening is uiteindelijk toch door
de Tweede Kamer aanvaard als een experiment,
waarin men ‘vertrouwen’ had. Wel zou het experiment na vier jaar moeten worden geevalueerd.
De afgelopen maanden heeft de Commissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet deze evaluatie uitgevoerd. De Commissie had tot taak de volgende vraag
te beantwoorden: welke (arbeidsmarkt-)resultaten
heeft de tripartiete arbeidsvoorzieningsorganisatie
sinds 1 januari 1991 geboekt en in welke mate/op
welke wijze zijn die resultaten te verklaren met behulp van de (toegevoegde waarde van) de tripartiete,
gedecentraliseerde en gedemonopoliseerde bestuursen organisatiestructuur? De Commissie heeft hiertoe
twee deelonderzoeken laten uitvoeren: een onderzoek door KPMG Bureau voor Economische Argumentatie (BEA) naar de toegevoegde waarde van de
nieuwe structuur en organisatie van de Arbeidsvoorziening en een onderzoek door het Nederlands Economisch Instituut (NEI) naar de (arbeidsmarkt-)resultaten2. In dit artikel wordt met name ingegaan op de
resultaten van het BEA-onderzoek.
Verwachte effecten van tripartisering
Het belangrijkste verwachte effect van tripartisering
was dat de doelstelling van de wet beter zou worden
gerealiseerd als de drie bestuursgeledingen zouden
streven naar een beleid dat aansluit bij hun wensen
en belangen. Werkgevers hebben immers belang bij
een goede en snelle vacaturevervulling: Arbeidsvoorziening heeft tot taak deze vacaturevervulling doelmatig te laten verlopen. Werknemers willen snel een
nieuwe baan kunnen vinden: ook hierbij dient Arbeidsvoorziening behulpzaam te zijn. De overheid
ten slotte heeft verantwoordelijkheid voor, en financieel belang bij, het snel en effectief toeleiden van
werklozen naar betaald werk3.
De medeverantwoordelijkheid van werkgevers en
werknemers voor beleid en bestuur van Arbeidsvoorziening zou volgens de verwachting van regering en
parlement langs de volgende wegen de effectiviteit
van het beleid kunnen vergroten:
• een betere aansluiting van het beleid op de wensen van klanten van Arbeidsvoorziening, i.e. de
werkgevers en werkzoekenden. Immers, het oude
directoraat-generaal voor de arbeidsvoorziening
had het zicht op de buitenwereld grotendeels verloren. De arbeidsvoorzieningsorganisatie van voor
1991 was verworden tot een ‘kneuzenbak’. Werkgevers wisten bij voorbaat dat ze niet iemand uit
die bak in dienst moesten nemen. Door werkgevers en werknemers te betrekken bij het beleid
zou Arbeidsvoorziening meer rekening gaan houden met het doelsmatigheidsaspect van de doelstelling van de wet en met de kwalificatie-eisen die
werkgevers stellen aan werkzoekenden;
ESB 15-3-1995
De Arbeidsvoorzieningswet
De doelstelling van Arbeidsvoorziening is het bevorderen van een
doelmatige en rechtvaardige aansluiting van vraag en aanbod van
arbeidskrachten op de arbeidsmarkt. Hiervoor dient Arbeidsvoorziening een aantal taken uit te voeren:
• werkzoekenden en vacatures registreren;
• informatie en advies geven aan werkgevers en werknemers over
arbeidsaanbod en vacatures;
• arbeidsbemiddeling;
• scholing van werkzoekenden.
Als dit doeltreffender en doelmatiger is, kan Arbeidsvoorziening
taken uitbesteden of aan de markt overlaten. Arbeidsvoorziening
heeft daarbij een stimulerende en coordinerende taak. De Arbeidsvoorzieningswet regelt voorts het vergunningenbeleid voor bemiddelings- en uitzendactiviteiten door derden.
In de Arbeidsvoorzieningswet is ook de rijksbijdrage voor
Arbeidsvoorziening opgenomen. De in de wet vastgelegde rijksbijdrage bedraagt gemiddeld bijna/ 1,9 mrd. Door diverse kortingen
was de werkelijke bijdrage de afgelopen vier jaar/ 1,6 a/ 1,7 mrd.
• vertaling van medeverantwoordelijkheid voor arbeidsvoorzieningsbeleid naar beleid op aanverwante terreinen, zoals het arbeidsvoorwaardenbeleid
en het beleid op het gebied van de sociale verzekeringen. Door medeverantwoordelijkheid te dragen voor Arbeidsvoorziening zouden werkgevers
en werknemers zich bewuster worden van de problematiek van werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. In het arbeidsvoorwaardenbeleid en het sociale-zekerheidsbeleid zouden
zij hier dan ook meer rekening mee kunnen gaan
houden, bij voorbeeld door cao-afspraken te maken over scholing en plaatsing van deze werkzoekenden;
• andersom zouden ook de lijnen van het arbeidsvoorwaardenbeleid en het sociale-zekerheidsbeleid naar Arbeidsvoorziening korter kunnen worden. Arbeidsvoorziening zou gemakkelijker in
gesprek kunnen raken met bedrijfsverenigingen
over bij voorbeeld een gezamenlijke registratie
van werklozen en over een gezamenlijke aanpak
van de re’integratie van werklozen. Ook zou Arbeidsvoorziening via de organisaties van werkgevers en werknemers gemakkelijker afspraken kunnen maken met branche-organisaties en bedrijven
over gezamenlijke implementatie van cao-afspraken, over werkervaringsplaatsen of de instroom
van allochtonen.
De vertegenwoordigers van de ministers van SZW,
O&W en EZ zouden in het CBA het belang van een
rechtvaardig arbeidsvoorzieningsbeleid moeten in-
brengen en koppelingen moeten leggen tussen het
2. Arbeidsvoorziening in perspectief— evaluatie Arbeidsvoorzieningwet 1991-1994, Vuga Uitgeverij, Den Haag, 1995.
De rapportage bestaat uit het eindrapport van de commissie en rapporten over de deelonderzoeken van BEA en NEI.
3. Memorie van Toelichting bij de Arbeidsvoorzieningswet,
biz. 12.
arbeidsvoorzieningsbeleid enerzijds en het sociale-zekerheids-, scholings- en werkgelegenheidsbeleid van
genoemde ministeries anderzijds.
De bestuurlijke inbreng van de gemeenten in de
RBA’s zou er volgens de verwachting toe moeten leiden dat het arbeidsvoorzieningsbeleid meer zou worden afgestemd met het gemeentelijke werkgelegenheids- en doelgroepenbeleid.
Verwachte effecten van decentralisatie
Net als de tripartisering is ook de decentralisatie er
op gericht de afstand tussen de makers van het beleid en de klanten kleiner te maken. Het beleid zou
door het instellen van regionale besturen beter kunnen worden afgestemd op de wensen en belangen
van betrokkenen op regionaal niveau. De doeltreffendheid van het beleid zou zo kunnen worden vergroot. Het instellen van regionale besturen bood daarbij de mogelijkheid om de gemeenten bestuurlijke
invloed te geven.
Over de vraag waar de bevoegdheden van het
centrale niveau ophouden en die van het decentrale
niveau beginnen is de wetgever overigens niet eenduidig. Aan de ene kant geeft de wet het CBA bevoegdheden om de regionale organisatie aan te sturen. Aan de andere kant wijst de memorie van
toelichting bij de Arbeidsvoorzieningswet op de wenselijkheid van een grote mate van beleidsvrijheid
voor de RBA’s.
Zijn de verwachtingen die regering en parlement
hadden over de tripartisering en decentralisatie van
de arbeidsvoorziening uitgekomen? Onderstaande
paragrafen gaan hier op in .
Resultaten
Nieuwe impulsen voor beleid en uitvoering
De regionale besturen hebben van het CBA alle ruimte gekregen om zelf beleid te ontwikkelen en uit te
De organisatie van Arbeidsvoorziening
Aan het hoofd van de arbeidsvoorzieningsorganisatie staat het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA). Het CBA bestaat
uit negen stemgerechtigde leden. Drie zetels zijn voor de organisaties van werknemers, drie zetels voor de organisaties van werkgevers en drie zetels zijn voor ambtenaren van respectievelijk het Ministerie van SZW, O&W (nu OCW) en EZ. Daarnaast bestaat het
CBA uit een onafhankelijke voorzitter en een vertegenwoordiger
van de VNG als adviserend lid namens de gemeenten. Het CBA
wordt ondersteund door het Landelijk Bureau voor de Arbeidsvoorziening (LBA).
Naast het CBA en het LBA kent de organisatie 28 Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening (RBA’s). De RBA’s hebben eveneens een onafhankelijke voorzitter en negen stemgerechtigde le-
den. Drie zetels worden bezel door werkgevers, drie zetels door
werknemers en drie zetels door vertegenwoordigers van de gemeenten in de regio. De provincie waarin het RBA-gebied ligt,
vaardigt een adviserend lid af naar het RBA. De RBA’s bepalen het
beleid op regionaal niveau. Zij worden daarbij ondersteund door
een regionaal stafbureau en een regionale uitvoeringsorganisatie.
voeren. Weliswaar stelt het CBA elk jaar een landelijk
meerjaren beleidskader op, maar dat biedt zoveel
ruimte en is zo weinig verplichtend dat elk RBA toch
zijn eigen weg kan gaan.
De RBA’s hebben deze ruimte aangegrepen om
belangrijke voorwaarden te scheppen voor een doeltreffende taakuitoefening. Alle RBA’s hebben de uitvoeringsorganisatie in hun regio gereorganiseerd.
Een aantal beleids- en beheerstaken, die waren versnipperd over onder andere arbeidsbureaus en verschillende scholingsinstellingen zijn gebundeld in regionale stafbureaus. Deze stafbureaus hebben beleid
ontwikkeld, afgestemd op de ontwikkelingen op de
regionale arbeidsmarkt. Bij de reorganisatie van de
uitvoeringsorganisatie ligt de nadruk op het beter bereiken van werkgevers en werkzoekenden en op een
duidelijke structurering van verschillende vormen
van dienstverlening; zij het dat de RBA’s verschillende vormen hebben gekozen om deze doelstellingen
te bereiken. Veel regie’s kennen Arbeidsbureaus,
maar er zijn ook regie’s met Werkwinkels of vestigingen die Arbeidsbureau Start heten. Daarnaast zijn er
in veel regie’s organisatie-onderdelen die zich speciaal richten op bepaalde sectoren van het bedrijfsleven (sectorteams), of op bepaalde functies zoals scholing, bemiddeling of individuele trajectbegeleiding.
Afhankelijk van de specifieke problematiek kunnen
werkgever en werkzoekende bij gespecialiseerde organisatie-onderdelen terecht. De RBA’s hebben door
deze herinrichting van hun organisatie nieuwe impulsen gegeven aan de beleidsvorming en aan de verstard geraakte uitvoeringsorganisatie.
Meer aandacht voor vraagzijde arbeidsmarkt
Een belangrijke meerwaarde van de tripartisering op
regionaal niveau is dat werkgevers en werknemers
aandacht hebben weten te krijgen voor de arbeidsmarkt in het arbeidsvoorzieningsbeleid. De sectorteams leggen zich toe op dienstverlening aan werkgevers en op werving van vacatures. Bij de scholing en
begeleiding van werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt speelt de vraag van werkgevers een belangrijke rol. Hiermee is een belangrijke
randvoorwaarde geschapen om vraag en aanbod beter op elkaar te laten aansluiten en de doeltreffendheid van het beleid te vergroten. Uit diverse onderzoeken blijkt dat het imago van Arbeidsvoorziening
bij werkgevers hierdoor ook is verbeterd. Hoewel de
cijfers niet keihard zijn, concludeert het NEI in zijn
deelonderzoek dat er aanwijzingen zijn dat RBA’s,
die goede ingangen hebben bij werkgevers (afgemeten aan marktaandeel of melding van vacatures),
naar verhouding ook meer doelgroepen weten te
plaatsen5.
De beleidsinbreng van werkgevers en werknemers zorgt voor een tegenwicht tegen een eenzijdige
aanbodgerichte benadering waarin werkzoekenden
intensief worden begeleid, maar waarmee geen in-
4. Voor een verdere uitwerking en onderbouwing zie Arbeidsvoorziening in perspectief— deelonderzoek BEA.
5. Arbeidsvoorziening in perspectief- commissierapport,
hoofdstuk 4.
gangen worden gecreeerd bij werkgevers, om zo
werkzoekenden op vaste arbeidsplaatsen te kunnen
plaatsen.
De mogelijkheden om de beleidswensen van de
drie bestuursgeledingen goed tegen elkaar af te we-
gen zijn de afgelopen vier jaar echter kleiner geworden. Een steeds groter deel van de, krimpende, bud-
getten ligt vast in langlopende verplichtingen, met
name tegenover de werknemers van Arbeidsvoorziening en tegenover scholingsinstellingen. Het blijkt
dat met name de gemeenten daardoor de mogelijkheden zien afnemen om him doelstellingen in de
regionale besturen te realiseren. De combinatie van
dalende budgetten en een toenemend aandeel langlopende verplichtingen zet het tripartiete evenwicht
onder druk.
matigheid en doeltreffendheid in de weg. De discussie over de taken die Arbeidsvoorziening wel en niet
zelf zou moeten uitvoeren en/of zou moeten uitbesteden staat bij de RBA’s wel bovenaan de agenda. Hoewel aan de ene kant de langlopende verplichtingen
tegenover het personeel, uitbesteding van taken belemmert, neemt aan de andere kant de druk, om dit
wel te doen, toe. Ook de Commissie doet de aanbeveling geen activiteiten in eigen beheer te ontplooien
die het particulier initiatief reeds verricht of zou kunnen verrichten .
Centraal Bestuur niet slagvaardig
Het arbeidsvoorzieningsbeleid heeft met de tripartisering een vaste plaats gekregen in het sociaal-econo-
Het CBA is het hoogste beleidsbepalende orgaan op
het gebied van de arbeidsvoorziening en staat aan
het hoofd van de arbeidsvoorzieningsorganisatie. In
deze rol dient het CBA zowel politieke keuzes te maken over het te voeren arbeidsvoorzieningsbeleid, de
organisatie te positioneren in het totale arbeidsmarkten sociale-zekerheidsbeleid van rijk, gemeenten en
mische beleid van organisaties van werkgevers en
sociale partners en de organisatie zelf te besturen.
werknemers. Deze organisaties hebben veel ge’investeerd in beleidsvormings- en overlegsstructuren waarin zij de beleidsinbreng van centrale en regionale bestuurders coordineren. Desondanks stemmen
werkgevers en werknemers het arbeidsvoorzieningsbeleid slechts in beperkte mate af met beleidsterreinen waarop zij eveneens zeggenschap hebben (arbeidsvoorwaarden, sociale verzekeringen, opleiding
en ontwikkeling). Weliswaar vindt overleg plaats,
maar bij voorbeeld een afspraak in het CBA over de
plaatsing van doelgroepen leidt niet automatisch tot
een vergelijkbare afspraak tussen cao-partijen over
arbeidsplaatsen voor desbetreffende doelgroepen.
Wel is een sterke toename zichtbaar van het
aantal convenanten met sectoren en het aantal caoafspraken over bij voorbeeld gezamenlijke aanpak
van de personeelsvoorziening, verbetering van de informatievoorziening over ontwikkelingen op de sec-
Hierin was het CBA onvoldoende slagvaardig.
De op zich zelf positieve keuze voor meer be-
Beperkte afstemming met andere beleidsterreinen
torale arbeidsmarkt, gezamenlijke aanpak van scholing, de oprichting en organisatie van een
arbeidspool, de creatie van werkervaringsplaatsen.
Het uitvoerende niveau besteedt ook steeds meer
aandacht aan implementatie van cao-afspraken en
aan samenwerking met bedrijfsverenigingen en gemeentelijke sociale diensten.
Regiefunctie nog onuitgewerkt
Ondanks de sterke toename van het aantal samenwerkingsafspraken en samenwerkingsverbanden kan
nog nauwelijks worden gesproken van een actief beleid gericht op het coordineren en stimuleren van
voorlichtings- en bemiddelingsactiviteiten van derden. Hierbij speelt een belangrijke rol dat een aantal
RBA’s andere arbeidsbemiddelaars eerder als concurrent dan als samenwerkingspartner beschouwt; dit
vanuit de gedachte dat doelgroepen het beste geplaatst kunnen worden via vergroting van het eigen
marktaandeel en dus door zelf zoveel mogelijk werkzoekenden bij werkgevers te plaatsen. Bij uitbesteding van scholingstrajecten speelt een belangrijke rol
dat Arbeidsvoorziening langlopende verplichtingen
tegenover eigen scholingsinstellingen heeft. Dit staat
een keuze van scholingstrajecten op basis van doel-
ESB 15-3-1995
leidsvrijheid voor de RBA’s is onvoldoende ingeka-
derd in afspraken over de vormgeving van het financiele beheer en over de te leveren prestaties. Het
CBA heeft hierdoor bovendien geen betrouwbaar
beeld van de prestaties en kosten van de RBA’s. Het
CBA heeft nagelaten op dit punt regelend op te tre-
den.
Ook op andere punten was het Centraal Bestuur
niet slagvaardig. In de afgelopen vier jaar heeft het
CBA bij voorbeeld geen visie ontwikkeld op de rol
van de landelijke organisatie (bestuur zelf en landelijk bureau). Besluitvorming over hoofdthema’s van
beleid en beheer verliep steeds moeilijker. De volgende factoren kunnen verklaren waarom het CBA niet
slagvaardig is opgetreden:
• een toenemend wantrouwen tussen de geledingen. Uit de wet spreekt de verwachting dat de
overheidsgeleding als gelijkwaardig medebestuurder samen met de sociale partners het arbeidsvoorzieningsbeleid zou bepalen. In een aantal gevallen
heeft de minister van SZW invloed uitgeoefend op
het arbeidsvoorzieningsbeleid in zijn rollen als wetgever en financier. Dit optreden zette de verwachte gelijkwaardigheid onder druk en heeft bij de
werkgevers- en werknemersgeleding op z’n minst
de indruk gewekt dat de minister zijn verantwoordelijkheid als gelijkwaardig medebestuurder wilde
ontlopen. Dit bood de werkgevers- en werknemersgeleding ook de mogelijkheid om aan bestuursverantwoordelijkheid te ontsnappen;
• de beleidsonderwerpen in het CBA hebben een
grote politieke lading voor de afzonderlijke geledingen en voor de respectieve achterbannen aan
wie de geledingen verantwoording afleggen. Het
CBA als geheel is echter aan niemand verantwoording schuldig;
• uit angst om te vervallen in het centralisme van
voor 1991 heeft het CBA bewust gekozen voor een
6. Arbeidsvoorziening inperspectief— commissierapport,
hoofdstuk 6.
grote mate van beleidsvrijheid voor de RBA’s.
Deze beleidsvrijheid is echter zo groot dat het CBA
de greep op de RBA’s vrijwel geheel heeft verloren.
Conclusies
De hierboven gepresenteerde resultaten van de eva-
luatie van het tripartiete en decentrale bestuursmodel
geven aan dat de verwachtingen slechts ten dele zijn
uitgekomen. De belangrijkste toegevoegde waarde
van tripartisering en decentralisatie is gelegen in:
• de impulsen die de regionale besturen hebben gegeven aan de uitvoeringsorganisatie, om de blik
naar buiten te richten, de klanten van arbeidsvoorziening (zowel werkzoekenden als werkgevers)
op te zoeken en actiever in te spelen op hun wensen;
• implementatie van een beleid waarin, bij de scho-
ling, begeleiding en bemiddeling van mensen met
een grote afstand tot de arbeidsmarkt, ook en
meer aandacht is voor de wensen van werkgevers
en voor het imago van arbeidsvoorziening bij
werkgevers. Arbeidsvoorziening is niet langer een
bak onbemiddelbare werklozen die werkgevers bij
voorbaat afwijzen;
• sterke toename van het aantal samenwerkingsafspraken met bedrijven, branches en sectoren over
gezamenlijke aanpak van de personeelsvoorziening, plaatsing van doelgroepen en implementatie
van cao-afspraken.
actiever op de bemiddelingsmarkt. Particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeraars krijgen een toenemend belang bij effectieve reintegratie-instrumenten. Het toenemende belang van flexibele
vormen van arbeid vraagt om nieuw beleid. Is
meer coordinate tussen de verschillende organisaties nodig, om te zorgen dat schaarse (overheids)middelen zo effectief en efficient mogelijk worden
ingezet? Welke taakverdeling moet worden gekozen als het gaat om de begeleiding en bemiddeling van verschillende groepen werkzoekenden?
(Zo is eind 1994 bij voorbeeld afgesproken dat gemeenten moeten gaan betalen voor dienstverlening door Arbeidsvoorziening , maar zou niet net
zo goed kunnen worden gekozen voor een model
waarin Arbeidsvoorziening diensten inkoopt bij ge-
meenten?)
Deze taken vragen de komende periode om een slagvaardig centraal bestuur, ondersteund door een voor
deze taken toegeruste uitvoeringsorganisatie.
De politick staat voor de afweging of en hoe het
centrale bestuur de komende zal moeten worden aangepast om aan deze voorwaarden te voldoen. Gebleken is dat het huidige model bestuurlijke problemen
oplevert. Minister en parlement zullen in het nevenschikkende model niet nalaten in de tripartiete gelijkwaardigheid in te grijpen. Het model is bovendien te
vrijblijvend gebleken. Het CBA als geheel zal, conform de partijenovereenkomst, verantwoording moeten gaan afleggen aan zijn belangrijkste financier: de
Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat het model, waarin het CBA eindverantwoordelijk is voor het
arbeidsvoorzieningsbeleid, te vrijblijvend is gebleken. In de wet ontbreken prikkels om effectief en
efficient te opereren. Dit heeft met name gevolgen
gehad voor het functioneren van het CBA.
Het optreden van de minister van SZW was in
strijd met het nevenschikkende model, dat beoogde
de minister niet meer invloed te geven dan de andere
parijen in het bestuur. Door als wetgever en financier
invloed uit te oefenen op het beleid van het CBA
heeft de minister de tripartiete verhoudingen verstoord.
Het Centaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening staat
de komende periode voor een aantal zware taken:
• aanhalen van de relatie met de regionale besturen.
Tussen de regionale en het centraal bestuur zijn
bindende afspraken nodig, die de regie’s echter
voldoende vrijheid laten om de gevonden voordelen van de tripartiete en decentrale structuur op
regionaal niveau te kunnen blijven benutten;
• verbeteren van het financieel en operationeel beheer van de organisatie. Om afspraken te kunnen
maken tussen CBA en RBA’s is betere en eenduidiger informatie nodig over financiele resultaten en
over de activiteiten van de RBA’s;
• positioneren van Arbeidsvoorziening in het zich
sterk ontwikkelende arbeidsmarkt- en sociale-zekerheidsbeleid. Gemeenten en bedrijfsverenigingen trekken steeds meer taken op het gebied van
arbeidstoeleiding en -bemiddeling naar zich toe.
Uitzendbureaus en andere marktpartijen worden
minister van SZW. In een dergelijk model is duidelijker vastgelegd waar de verantwoordelijkheid van het
CBA ophoudt en die van de minister als wetgever en
belangrijkste financier van Arbeidsvoorziening begint.
Maar ook in dit nieuwe model zal moeten worden gezocht naar een evenwicht tussen de verantwoordelijkheid van de minister en die van het CBA.
Hoeveel invloed krijgt de minister op het beleid van
Arbeidsvoorziening en hoeveel invloed houdt het
CBA zelf? Immers, het gevaar dreigt dat de minister
Arbeidsvoorziening in de richting stuurt van een beleid waarin de vraagkant van de arbeidsmarkt wordt
verwaarloosd. Arbeidsvoorziening verwordt dan opnieuw tot de ‘kneuzenbak’ van voor 1991. Juist in het
vinden van een evenwicht tussen vraag- en aanbodgericht beleid ligt een belangrijke meerwaarde van tripartisering. Hier zullen werkgevers en werknemers
tegenwicht moeten bieden. Dit pleit er voor dat de
RBA’s een grote mate van beleidsvrijheid blijven behouden en dat de minister terughoudend is als het
gaat om de beleidsvorming. Want zonder zicht op de
vraagkant van de arbeidsmarkt heeft Arbeidsvoorziening geen bestaansrecht.
Dick Ernste
7. Partijenovereenkomst inzake hoofdlijnen toekomst Arbeidsvoorziening, 22 december 1994.