Ga direct naar de content

Amerikaanse toestanden?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 6 2000

Amerikaanse toestanden?
Aute ur(s ):
Schaik, A.B.T.M., van (auteur)
De auteur is hoogleraar algemene economie aan de Katholieke Universiteit Brab ant. Dit artikel is geb aseerd op ‘Americanization?’, dat
b eschikb aar is via http://few.kub .nl/economics/schaik/research.html
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4285, pagina 992, 8 december 2000 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):

De afname van het welvaartsverschil tussen de Verenigde Staten en Europa doet vermoeden dat de diverse landen op elkaar zijn gaan
lijken. Empirisch onderzoek laat echter zien dat er geen sprake is van ‘Amerikaanse toestanden’. Verschillen in culturele factoren,
zoals vertrouwen en onzekerheidsvermijding, en in daaruit voortkomende (arbeidsmarkt)instituties, leiden niet tot in kwantitatief
opzicht afwijkende economische prestaties.
De laatste vijftig jaar is het verschil in welvaart tussen Amerika en Europa fors afgenomen. Betekent dit nu dat Europa daardoor ook
in andere opzichten steeds meer op Amerika is gaan lijken? Wordt de ‘American way of life’ in Europa gemeengoed? Sommigen
denken van wel. Er wordt zelfs over ‘Amerikaanse toestanden’ gesproken 1. Anderen trekken deze opvatting echter in twijfel. Zij
vinden dat culturele erfenissen sterk verankerd zijn in de maatschappij, ondanks het feit dat technologische ontwikkelingen
wereldwijd steeds meer het karakter van de economie bepalen.
Amerikaanse cultuur?
De laatste opinie is pas geleden naar voren gebracht door twee Amerikaanse sociologen, Inglehart en Baker 2. Aan de hand van de
World values surveys positioneren zij 65 landen binnen twee dimensies van cultuur, waarbij cultuur wordt gezien als een systeem van
gedeelde waarden en normen. De eerste dimensie meet de nadruk op traditionele waarden en de tweede meet de nadruk op zelfexpressie,
tolerantie en kwaliteit van het leven.
Inglehart en Baker verklaren beide dimensies uit economische ontwikkeling (welvaart) en culturele erfenis (historisch katholiek,
historisch protestants, enzovoort). De cultuur verandert dus door economische ontwikkeling, maar dit proces is vanwege culturele
erfenissen padafhankelijk. In het algemeen is de nadruk op traditionele waarden geringer en die op zelfexpressie groter naarmate landen
rijker zijn. Een uitzondering is het welvarende Amerika. Daar staan traditionele waarden nog steeds hoog in het vaandel. De Verenigde
Staten scoort op deze dimensie zelfs even hoog als een land als India. Daar tegenover is in protestants Europa, waartoe Inglehart en
Baker ook Nederland en Duitsland rekenen, de nadruk op traditionele waarden in vergelijking met de andere rijke landen gering.
Inglehart en Baker laten verder zien dat in landen met een protestantse culturele erfenis en landen waarin Engels wordt gesproken meer
nadruk op zelfexpressie wordt gelegd dan in landen met een katholieke culturele erfenis. Deze indeling komt ook terug in andere
maatstaven van cultuur zoals ‘vertrouwen’. tabel 1, waarin twintig rijke landen onder elkaar zijn gezet, laat dit zien. De historisch
protestantse landen scoren inderdaad hoog in de mate van vertrouwen. Historisch katholieke landen scoren daarentegen laag. Het
omgekeerde geldt, zoals uit de tabel blijkt, voor een andere maatstaf van cultuur, de dimensie ‘onzekerheidsvermijding’ van Geert
Hofstede. Deze dimensie meet de mate waarin mensen nerveus worden van onzekere situaties.

Tabel 1. Communicatiestructuur, vertrouwen en onzekerheids-vermijding
Communicatiestructuur
Nieuw-Zeeland
Zweden
Denemarken
Finland
Noorwegen
Canada
Australië
VS
Ierland
Zwitserland
Nederland
Engeland
Duitsland
Oostenrijk
België

129
118
114
95
69
62
60
58
38
33
31
13
-15
-35
-57

vertrouwen

56
57
61
50

40
43
46
44

57
H
H
H
M
48
45
M
M
M
M
30
32
30

onzekerheidsvermijding

H
23
59
50
48
M
M
35
58
53
35
L
L
L

49
29
L
L
L
L
51
46
L
L
L
L
65
70
94

L
L

L
L

H
H
H

Frankrijk
Japan
Spanje
Portugal
Italië

-61
-93
-167
-168
-224

25
41
35
21
26

L
M
L
L
L

86
92
86
104
75

H
H
H
H
H

Legenda: L = laag, M = middel, H = hoog

In termen van cultuur zijn er dus grote verschillen tussen de rijke landen en is er géén sprake van amerikanisering. In de nadruk op
traditionele waarden neemt Amerika binnen de groep van rijke landen zelfs een extreem hoge positie in 3. Om met Inglehart en Baker te
spreken: “Industrializing societies in general are not becoming like the United States. In fact, the United States seems to be a deviant
case, as many observers of American life have argued” 4. Betekent dit dat er ook in termen van instituties geen sprake is van
amerikanisering?
Amerikaanse instituties?
Culturele verschillen tussen landen gaan verder terug in de geschiedenis dan institutionele verschillen. Instituties zijn de geschreven en
ongeschreven spelregels in het maatschappelijk verkeer en zijn daarom meer maakbaar dan cultuur.
De economische successen van de VS hebben geleid tot imitatie door andere landen, niet alleen van Amerikaanse technologie maar ook
van Amerikaanse instituties. Imiteren is echter geen letterlijk kopiëren. Er is sprake van versmelting met bestaande spelregels, die
voortkomen uit de eigen culturele erfenis van een land. De verandering van instituties gaat langzaam en heeft een padafhankelijk
karakter, zoals Douglas North al vaak heeft betoogd 5.
Arbeidsmarktinstituties
Dat is goed te zien aan de arbeidsmarkt. Zo vinden Stephen Nickell en Richard Layard grote verschillen in arbeidsmarktinstituties tussen
landen. Daarbij valt het op dat zij in wezen tot dezelfde groepering van landen komen als Inglehart en Baker. Verschillen in
arbeidsmarktinstituties hangen dus samen met verschillen in cultuur. De landen in katholiek Europa kennen de meest gereguleerde
arbeidsmarkten en deze tendenties worden minder naarmate men in Europa meer naar het noorden, richting protestants Europa, kijkt. De
Engelssprekende landen, met Amerika voorop, kennen de minst gereguleerde arbeidsmarkten. In termen van arbeidsmarktinstituties is
het verschil tussen Europa en Amerika dus bijzonder groot. Betekent dit dat ook andere instituties sterk cultuurgebonden zijn en
daardoor weinig of niet op de Amerikaanse instituties zijn gaan lijken?
Andere instituties
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten de instituties buiten de arbeidsmarkt in kaart worden gebracht. In de moderne literatuur
over groei en ontwikkeling wordt dit ook steeds meer gedaan. Een bekend voorbeeld is het onderzoek van Hall en Jones 6. Zij vinden dat
rijke landen instituties hebben die productie bevorderen en diversie afremmen en dat arme landen deze juist ontberen. Onder diversie
verstaan ze activiteiten waardoor middelen niet-productief worden ingezet, bijvoorbeeld corruptie, mafia-protectie en andere illegale
activiteiten.
Hall en Jones meten instituties door middel van één kengetal dat zij ‘sociale infrastructuur’ noemen. Deze maatstaf is gebaseerd op
indicatoren, die de verschillen in de risico’s van het zakendoen tussen landen weergeven. Het gaat hier om enquêtes van de
International country risk guide (ICRG). Hierin wordt ingegaan op zaken als de aard en de mate van corruptie bij de overheid, de
betrouwbaarheid van de overheid bij het nakomen van toezeggingen en afspraken, de kracht van het rechtssysteem om contractuele
verplichtingen af te dwingen en het risico van onteigening. De enquêtes worden al sinds 1982 gehouden. Het valt op dat de ICRG-scores
in de loop van de tijd maar langzaam veranderen. Dit onderstreept de opvatting van North dat de verandering van instituties een
padafhankelijk karakter heeft.
Bij de ICRG-enquêtes zijn echter wel wat opmerkingen te plaatsen. In de eerste plaats zijn ze vooral bedoeld om buitenlandse
investeerders te informeren over de kwaliteit van instituties in de niet-rijke landen en zeggen ze minder over de verschillen tussen rijke
landen onderling. In de tweede plaats is het onduidelijk wat ze nu precies meten: de macht of onmacht van het wettelijk systeem om
contracten na te komen of vooral de invloed van diversie als een soort belasting op directe buitenlandse investeringen. We moeten dus
andere bronnen aanboren om de verschillen tussen de rijke landen onderling goed in kaart te brengen.
Extra informatie is bijvoorbeeld te vinden in het World competitiveness yearbook van het International Institute for Management
Development (IMD) in Lausanne. Dit instituut houdt enquêtes onder managers in een veertigtal rijke landen. Daarin wordt gevraagd de
huidige en de toekomstige concurrentiekracht van het land in kwestie te evalueren. Wij hebben de data van Nickell en Layard over de
arbeidsmarkt en die van de ICRG over de risico’s van het zakendoen met de uitkomsten van deze enquêtes aangevuld. Hieruit hebben we
vervolgens indices voor instituties afgeleid. Daarmee zullen we nu nagaan in hoeverre er in termen van instituties sprake is van
amerikanisering.
Communicatiestructuur
In tabel 1 zijn twintig rijke landen gerangschikt volgens de index die iets zegt over de soepelheid van communicatie in ruime zin, kortweg
‘communicatiestructuur’ genoemd. Deze index combineert een aantal indicatoren uit de IMD-surveys. Eén daarvan heeft betrekking op de
vraag in hoeverre de telecommunicatie-infrastructuur aan de vereisten van het zakenleven voldoet. Verwant daaraan is de vraag in
hoeverre de nieuwe informatietechnologie aan deze vereisten voldoet. Een andere indicator vraagt naar de mate van bereidheid om gezag
te delegeren.

Dit alles leidt tot een index, die naast de eerder genoemde gegevens over vertrouwen en onzekerheidsvermijding kan worden gezet. De
correlatie tussen communicatiestructuur en deze culturele dimensies is hoog: respectievelijk +83 procent en -81 procent. Landen met een
hoge mate van onderling vertrouwen bouwen kennelijk een goede communicatiestructuur op. Daardoor kunnen transactiekosten en
problemen met asymmetrische informatie beperkt blijven, hetgeen de efficiëntie in een land vergroot.
De index geeft een rangschikking van landen, waarin het verschil tussen Nieuw-Zeeland aan de ene kant en Italië aan de andere kant
groot is. Het onderscheid tussen landen met een protestantse culturele erfenis en landen met een katholieke culturele erfenis komt dus
ook hier weer terug. Amerika neemt op de index een middenpositie in, net als op de culturele dimensie vertrouwen. In termen van
communicatiestructuur is er dus duidelijk geen sprake van amerikanisering.
Sociale infrastructuur
Amerika scoort daarentegen wél hoog in termen van sociale infrastructuur. Ondernemers willen graag weten hoeveel zij van te voren
kwijt zijn om ergens gedurende een bepaalde tijd te produceren. Daarbij gaat het niet alleen om de aanschaf van machines en gebouwen,
maar ook om de kosten die gemaakt moeten worden om vergunningen te krijgen, mensen in dienst te nemen en bij te scholen,
distributiekanalen te openen, enzovoort. In landen met een goede sociale infrastructuur hebben ondernemers meer grip op al deze
‘verzonken kosten’ dan in landen met een slechte sociale infrastructuur. Het is daarom plausibel dat de resultaten uit de ICRG
-enquêtes in
onze index voor sociale infrastructuur correleren met antwoorden op vragen uit de IMD-enquêtes als:
» “Staan in uw land de kapitaalkosten een competitieve zakelijke ontwikkeling niet in de weg?”
» “Wordt de intellectuele eigendom adequaat beschermd?”
» “Zijn strategische allianties tussen binnen- en buitenlandse ondernemingen gebruikelijk?”
Naast Amerika (3) kennen ook Zwitserland (1), Duitsland (2), Nederland (4) en Japan (5) een goede sociale infrastructuur. De getallen
tussen haakjes geven de rangorde aan. Deze landen investeren veel in het buitenland. Kennelijk bevordert een goede sociale
infrastructuur de internationale vervlechting van het bedrijfsleven. Dit kan tot schaalvoordelen leiden, die de economische prestaties van
een land vergroten.
Regressieanalyse leert dat de sociale infrastructuur een belangrijke rol speelt in het verklaren van de productiviteitsverschillen tussen
landen. In landen met een goede sociale infrastructuur wordt veel geïnvesteerd, niet alleen in fysiek maar ook in menselijk kapitaal. Dit is
al bekend uit de omvangrijke groeiliteratuur die zich op de ICRG-enquêtes baseert. Wat nu extra duidelijk wordt, zijn de verschillen
tussen rijke landen zélf. Het verschil in sociale infrastructuur tussen de vijf genoemde landen aan de ene kant en Frankrijk, Italië, Spanje
en Portugal aan de andere kant is aanzienlijk. Als er in termen van sociale infrastructuur al van amerikanisering kan worden gesproken
dan geldt dit vooral voor Nederland, Duitsland, Zwitserland en Japan en minder voor de andere landen. Het is duidelijk dat het bij sociale
infrastructuur vooral gaat om Amerikaanse instituties die productie bevorderen.
Technologie en vaardigheden
Deze index combineert het ‘harde’ cijfer van het aantal wetenschappers in de sfeer van onderzoek en ontwikkeling (o&o) als percentage
van de beroepsbevolking met de antwoorden op vragen als:
» “Is geschoolde arbeid gemakkelijk te krijgen?”
» “Zijn competente senior managers gemakkelijk aan te trekken?”
» “Is technologische samenwerking tussen ondernemingen gebruikelijk?”
figuur 1 laat de verschillen tussen landen zien. De index voor technologie en vaardigheden staat op de horizontale as. Op de verticale as
is de productie per gewerkt uur afgezet. Productiviteitsverschillen tussen landen hangen positief samen met verschillen in technologie en
vaardigheden. Dit wordt door de moderne groeitheorie ook voorspeld. Technologische ontwikkeling komt niet als manna uit de lucht
vallen, zoals de oude groeitheorie altijd heeft beweerd. Om productief te zijn moet een land niet alleen in voldoende mate aan o&o doen,
maar daarnaast een behoorlijke voorraad menselijk kapitaal in huis hebben. Duitsland scoort erg hoog op de index van technologie en
vaardigheden. Engeland scoort daarentegen erg laag. In Engeland wordt minder aan o&o gedaan dan in Duitsland. Bovendien scoort
Engeland in vergelijking met Duitsland erg laag op de drie hierboven genoemde vragen.

Figuur 1. De samenhang tussen arbeidsproductiviteit enerzijds en technologie en vaardigheden anderzijds in diverse landen

In termen van productie per gewerkt uur lopen niet alleen de Verenigde Staten, maar ook België, Frankrijk, Nederland, Duitsland en
Noorwegen voorop. Het land dat zowel in termen van productiviteit als in termen van technologie en vaardigheden de toon zet is
Duitsland. In termen van technologie en vaardigheden neemt Amerika dus duidelijk geen leidende positie in.
Industriële relaties
Deze index omvat een aantal indicatoren uit de IMD-surveys. Eén daarvan heeft betrekking op de vraag of de industriële relaties tussen
managers en werknemers productief zijn. De sterkste indicator komt uit de antwoorden op de vraag in hoeverre werknemers zich met de
doeleinden van de onderneming identificeren. Daarnaast is er gevraagd naar de indruk die managers hebben van de geletterdheid van de
bevolking in het algemeen en van werknemers in het bijzonder. Het kunnen lezen en schrijven is een hulpmiddel bij het ontwikkelen van
sociale vaardigheden. Al deze indicatoren blijken dan ook positief met elkaar samen te hangen en leiden gezamenlijk tot een index die de
industriële relaties in ruime zin in kaart brengt. Industriële relaties correleren positief met de culturele dimensie ‘vertrouwen’ (+60 procent).
De index voor industriële relaties staat op de verticale as van figuur 2. Japan scoort hier erg hoog, gevolgd door de Scandinavische
landen en Zwitserland. Werkloosheid en industriële relaties zijn negatief gecorreleerd. Regressieanalyse leert dat goede industriële
relaties echter niet alleen de werkloosheid, maar ook de productiviteit drukken. De interpretatie hiervan is dat in landen met goede
industriële relaties meer compromissen worden gesloten. In zulke landen zullen bijvoorbeeld werknemers eerder bereid zijn de lonen te
matigen dan in landen met slechte industriële relaties. Loonmatiging bevordert de ontwikkeling van arbeidsintensieve technieken en
sectoren, waardoor de werkgelegenheid wordt bevorderd en de groei van de productiviteit onder druk komt te staan. Het Nederlandse
poldermodel is hiervan een exponent.

Figuur 2. De verhouding tussen arbeidsmarktflexibiliteit en industriële relaties in diverse landen
Conclusie
In termen van instituties zijn de rijke landen heterogeen van samenstelling en is er geen sprake van amerikanisering. Ook zijn er weinig
instituties aan te wijzen waarbij Amerika er uit springt. Amerika deelt een goede sociale infrastructuur met landen als Zwitserland,
Duitsland en Nederland. Alleen de mate van arbeidsmarktflexibiliteit is in Amerika bijzonder hoog. De uitzonderlijke positie van de VS
wordt door figuur 2 goed geïllustreerd. Op de horizontale as staat de index voor arbeidsmarktflexibiliteit. Amerika staat helemaal rechts in
de figuur en wordt op afstand gevolgd door Engeland, Canada en Nieuw-Zeeland. Helemaal links in de figuur staan de landen in ZuidEuropa.
Het is niet waarschijnlijk dat de arbeidsmarkten in Europa steeds meer op die in Amerika gaan lijken. Daarvoor zijn de verschillen tussen
Europa en Amerika te sterk cultuurgebonden. Meer maatgevend voor de richting waarin instituties zich aanpassen is de positie van een
aantal Europese landen in het tweede kwadrant van figuur 2. De instituties in deze landen lijken heel sterk op elkaar, zowel in termen van
industriële relaties als in termen van arbeidsmarktflexibiliteit. Een aantal van deze landen heeft een protestantse culturele erfenis. Volgens
de sociologen Inglehart en Baker verschilt de cultuur in deze landen aanzienlijk met die in de Verenigde Staten en is er dus geen sprake
van amerikanisering. Een aantal van deze landen presteert bovendien niet slechter dan Amerika, zeker niet op het gebied van de
productie per gewerkt uur. We kunnen dus concluderen dat landen met een verschillende institutionele mix, zoals Nederland en de VS, in
economische ontwikkeling niet voor elkaar hoeven onder te doen. Amerikaanse instituties zijn onlosmakelijk verbonden met het land
waarin ze ontstaan zijn, Amerika zelf, en zullen dus niet makkelijk wortel schieten in Europa

1 M. Huygen, Amerikaanse toestanden, Contact, Amsterdam, 2000. Dit boek is zowel een aanklacht tegen als een loftuiting voor
Amerikaanse toestanden. Volgens Huygen is de term amerikanisering vrijwel synoniem met de term globalisering.
2 R. Inglehart en W.E. Baker, Modernization, cultural change, and the persistence of traditional values, American Sociological Review,
februari 2000, blz. 19-51.
3 In de andere Engelssprekende landen is de nadruk op traditionele waarden ongeveer even hoog als in katholiek Europa.
4 Op. cit., blz. 49.
5 D.C. North, Institutions, institutional change and economic performance, Cambridge University Press, Cambridge, 1990.

6 R. Hall and Ch. Jones, Why do some countries produce so much more output per worker than others?, The Quarterly Journal of
Economics, februari 1999, blz. 83-116.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur