Ga direct naar de content

Afwassen en energiebesparing (I)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 25 1981

Ingezonden

Afwassen en energiebesparing (I)
PROF. DR. A. P. J. ABRAHAMSE*

Conclusies van een empirisch onderzoek naar de samenhang tussen bepaalde
grootheden of naar het voorkomen van
een bepaald verschijnsel verschaffen
iemand zelden of nooit zekerheid, maar
leiden in het algemeen slechts tot een
versterking of afzwakking van zijn/ haar
geloof — vooroordeel, zo u wilt — omtrent deze samenhang of dat verschijnsel.
Wanneer zulk een conclusie tegen
iemands opinie ingaat, wordt licht de
behoefte opgewekt om het onderzoek
eens kritisch te bezien. Zo verging het
mij bij het lezen van de conclusies die
de heren B. J. Verhage en J. B. Vollering
getrokken hebben uit een onderzoek dat
door hen beschreven is in het artikel
,,Afwassen en energiebesparing”, van
ESBvan 14januarijl. Ik heb Het artikel
dan ook kritisch gelezen, met als resultaat een aantal bedenkingen tegen de
inhoud ervan, bedenkingen van statistisch-technische en van methodologische
aard.
Ik zal eerst mijn statistische bedenkingen opperen. De auteurs hebben een
statistisch onderzoek gedaan: zij hebben
eigenschappen van een steekproef onderzocht en daaruit een conclusie betreffende een populatie getrokken. Zij beweren twee hypothesen te hebben getoetst, waaronder de hypothese: de vaatwasser is een energieverspillend apparaat. Dit is een ongebruikelijke formulering voor een hypothese en doordat
niet wordt omschreven wat onder ,,energieverspillend” wordt verstaan is de
hypothese in feite niet operationeel. Ik
denk dat dit een van de redenen is

waarom de auteurs bij het trekken van
hun conclusie aan het eind van hun artikel nogal scharrelig te werk zijn gegaan.
Uit het vervolg van het genoemde artikel
blijkt dat de onderzoekers onder meer
de gemiddelden van twee uit een steekproef geconstrueerde (relatieve-)frequentieverdelingen vergelijken. Het zijn verdelingen van de hoeveelheid energie die
per dag wordt verbruikt voor het wassen
van de vaat door: a. 197 gezinnen die de
afwas uitsluitend met de hand verrichten en b. 43 gezinnen die een vaatwasmachine gebruiken. Wat de auteurs in
feite trachten te doen is het toetsen van
de hypothese dat een gezin dat met de
hand afwast gemiddeld een lager dagverbruik heeft dan een gezin dat machinaal
afwast. De 197 met de hand afwassende
gezinnen blijken gemiddeld 2,6 kWh per
dag verbruikt te hebben en de 43 gezinnen met een vaatwasmachine gemiddeld
3,2 kWh per dag, een verschil dus van
0,6 kWh per dag.
De onderzoekers verwerpen nu hun
hypothese dat de vaatwasmachine energie verspilt op grond van de volgende
redenering: ,,Het gemiddeld energieverbruik bij machinaal afwassen ligt weliswaar hoger dan dat van het handafwassen (3,2 vs. 2,6 kWh/dag), doch doorde
grotere spreiding bij handafwassers heeft
een aanzienlijk deel van de vaatwasmachinebezitters een energieverbruik
dat in dezelfde orde van grootte ligt als
bij het handafwassen”. Een zeer vreemde
redenering. De schatting van de standaarddeviatie van het gevonden verschil
(die de auteurs niet hebben berekend)

blijkt 0,13 te zijn 1). Het verschil, 0,6, is
dus 4,6 maal zijn geschatte standaarddeviatie, zodat de hypothese, in tegenstelling tot wat de auteurs gedaan hebben, niet moet worden verworpen. Het

argument dat de schrijvers hanteren om
de hypothese te verwerpen, namelijk dat

,,een aanzienlijk deel van de vaatwasmachinebezitters een energieverbruik
heeft dat in dezelfde orde van grootte
ligt als bij het handafwassen”, heeft
hiermee niets te maken.
Het verschil van 0,6 kWh per dag is
overigens geen kleinigheid. Als er in

Nederland 4,5 miljoen gezinnen zijn en
een jaar 365 dagen telt dan is het mogelijke verschil 4,5 X 106 X 365 X 0,6
kWh = ± 1 mrd. kWh per jaar!
Het verschil in spreiding tussen de

twee verdelingen is eerder een argument
v66r dan tegen de hypothese, De zuinigste ,,machinewassers” in de steekproef
gebruiken altijd nog gemiddeld 2,4 kWh
per dag, tegen de ,,handafwassers”
slechts gemiddeld 1 kWh per dag: een
verschil van 1,4 kWh per dag. Als men
door middel van een succesvolle energiebesparingscampagne beide groepen gezinnen op deze respectieve minima zou
kunnen krijgen, dan zou het mogelijke

verschil dus 4,5 X 106 X 365 X 1,4

kWh = ± 2,3 mrd. kWh per jaar in het
nadeel van de vaatwasmachine bedragen. Het lijkt mij niet dat het imago
van de vaatwasmachine door de resultaten van het onderzoek is schoongewassen!
Ten slotte noem ik nog enkele fundamentelere bezwaren. In de eerste plaats
is niet duidelijk aangegeven hoe de steekproef is getrokken. De schrijvers wijden
daar slechts de volgende passage aan:
,,De gegevens voor het onderzoek werden in april 1980 verzameld bij twee
steekproeven: gezinnen die met de hand
afwassen en gebruikers van vaatwasmachines. De respondenten werden aselect gekozen. In totaal werden 381
consumenten persoonlijk benaderd. De
non-response bedroeg 37%, zodat gesprekken werden gevoerd met 197
respondenten in gezinnen die met de
hand afwassen en 43 bezitters van vaatwasmachines”. Betekent dit dat uit de
respondenten behorend tot beide steekproeven aselect 381 gezinnen zijn getrokken en persoonlijk benaderd? Ik kom er
niet uit. Ik ga verder maar niet in op de
moeilijkheden m.b.t. de verhouding tussen steekproef en (welke?) populatie en
.op de mogelijke consequenties van de
non-response; de auteurs hadden daaraan wel aandacht behoren te schenken.
In de tweede plaats heb ik bezwaar
tegen het gebruik van de niet nader omschreven term ,,energieverspillend”. Het
is onmogelijk om op grand van de door
e auteurs gevonden verdelingen voor
beide groepen gezinnen zonder meer een

| /uitspraak te doen over het al dan niet
; energieverspillend karakter van de vaati wasmachine. Het woord ,,verspilling”

duidt op overbodigheid en het is zonder

kennis van andere factoren niet mogelijk
om uit te maken of een hoger verbruik

het gebruik van een vaatwasmachine ten
opzichte van het met de hand afwassen

van de ene categoric ten opzichte van de

wel eens even groot kunnen zijn als, om

andere overbodig is, d.w.z. vermeden

maar eens wat te noemen, het plezier

had kunnen worden. Als geconstateerd

voor mij om ESB gedrukt in plaats van

wordt dat ,,machineafwassers” gemiddeld meer verbruiken dan ,,handafwassers”, volgt niet zomaar dat de eersten
minder energie zouden (kunnen) verbruiken als zij overstappen van afwassen
met de vaatwasmachine op afwassen met
de hand. Het is denkbaar dat er positieve associatie is tussen, bijvoorbeeld,
een groot gezin en het gebruiken van

gestencild onder ogen te krijgen. Het zou
te ver gaan de hogere kosten die dit laatste met zich brengt als verspilling aan te
merken.

van de vaatwasmachine, maar dan
moet(en): a. duidelijk omschreven wor-

een vaatwasmachine en een groot gezin

den wat daaronder wordt verstaan,

zal, ook als met de hand wordt afgewas-

b. gegevens worden verzameld die voor

Het is in beginsel best mogelijk om

een statistische uitspraak te doen over
zoiets als het energieverspillend karakter

sen, een hoger verbruik hebben dan een

het doel geschikt zijn en c. op een juiste

klein gezin. Ik zeg niet dat dit zo is, maar
bedoel dat zulke mogelijkheden onderzocht dienen te worden voordat men
een conclusie trekt.
Zelfs al zouden beide groepen gezinnen wat betreft de relevante* factoren
volkomen vergelijkbaar zijn, dan zou ik
een hoger energieverbruik van een
groep nog niet met de term ,,verspilling”
willen betitelen. Als ik dat zou doen zou
ik bij voorbaat elke beslissing van een

wijze conclusies uit deze gegevens worden getrokken.

gezin om een vaatwasmachine te ver-

kiezen als overbodig bestempelenl. Voor
sommige gezinnen zou het plezier van

A. P. J. Abrahamse

*Hoogleraar Statistiek aan de Erasmus

Universiteit Rotterdam.

I) De geschatte variantie voor de groep

,,handafwassers” is 0,99 en voor de groep
die machinaal afwast 0,50, zodat de F-grootheid ongeveer 2 is en de varianties niet gelijk

kunnen worden verondersteld. Destandaardfout van het verschil is daarom geschat als
V (0,99/197) + (0,50/43) = 0,13.

Auteur